Samenvatting inclusie
DEEL 1: Wat zijn ontwikkelingsstoornissen?
1. Definitie
Een ontwikkelingsstoornis is een neurobiologische stoornis die in de (vroege) ontwikkelingsperiode
tot uiting komt, die gekenmerkt wordt door ontwikkelingsachterstanden op een of meerdere
functiedomeinen en die levenslang beperkingen veroorzaakt in het persoonlijke, sociale, schoolse of
beroepsmatige functioneren
• Neurobiologische stoornis
o Oorsprong in de hersenontwikkeling
o Resultaat van genetische aanleg, prenatale omgevingsfactoren of perinatale factoren
o Aangeboren stoornis
• (vroege) ontwikkelingsperiode
o Meestal zichtbaar op kinderleeftijd
o Mate van uiting afhankelijk door omgevings- en kindfactoren
• Ontwikkelingsachterstanden
o Belemmert ontwikkeling op één of meerdere ontwikkelingsdomeinen
• Levenslange beperkingen
o Belemmeringen in participatie aan dagelijks leven op verschillende terreinen
2. Criteria stoornis
• Significant meer problemen dan gemiddeld
o Dimensionele aandoening → alles op continuüm
o Stoornissen situeren op extreme uiteinden
o Dimensionele benadering → meer of minder ernstige mate van stoornis
• Op verschillende dimensies
o Combinatie van probleemgebieden en symptomen vormen klinisch beeld van
stoornis
• Hardnekkige problemen
o Kenmerken houden langere tijd aan
• Pervasieve problemen
o Aanwezig in verschillende contexten
o Niet enkel gebonden aan omgevingsfactoren
• Niet leeftijdsadequaat
o Gedragingen wijken af van wat passend is voor bepaalde leeftijd
o Afhankelijk van ontwikkelingsfase
• Significante belemmering
o Problemen vormen hinder in dagelijks leven
o Last op verschillende levensdomeinen
1
,3. secundaire kenmerken
• Primaire kenmerken = kenmerken minimum aanwezig om diagnose te stellen (diagnostische
kenmerken)
• Secundaire kenmerken = gevolg van de primaire kenmerken (niet tijdig herkennen, niet
adequaat mee omgaan)
• Vaak voorkomende gemeenschappelijke kenmerken op psychosociaal vlak
o Faalervaringen → frustraties, schaamtegevoelens, demotivatie
o Laag zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen
o Inadequate attributiestijl (manier waarop men gedrag verklaart)
o Fixed mindset: capaciteiten kunnen niet veranderen <-> growth mindset
o Faalangstig
o Internaliserende problemen: problemen binnenin
o Externaliserende problemen: problemen naar buiten
o Leerproblemen
o Afwijzing
o Negatieve interacties en participatieproblemen
4. risico- en beschermfactoren
Risicofactoren = factoren die een negatieve invloed op de ontwikkeling hebben
Beschermfactoren = factoren die de invloed van risicofactoren volledig of deels tenietdoen
Stoornis ontwikkelen → ontstaan, gedrag dat tot uiting komt → functioneren
• Risicofactoren voor het ontstaan
o Factoren die de kans op het ontstaan van een stoornis vergroten
o Prenataal (tijdens zwangerschap) of perinataal (tijdens geboorte)
o Vb. prenatale biologische factor: genetische aanleg, sekse
o Vb. prenatale omgevingsfactor: ongezonde levensstijl moeder, ziekten
o Vb. perinatale factor: prematuriteit, laag geboortegewicht, geboortecomplicaties
• Risicofactoren in het functioneren
o Postnatale factoren in omgeving of kind die aanwezige aanleg versterken
o Vb. kindfactoren: lagere intelligentie, moeilijk temperament, vroeg beginnen roken
o Vb. omgevingsfactoren: psychische problemen bij ouders, negatieve ouder-kind
interacties,…
→ in kaart brengen in behandelingsplan (beïnvloeden door interventies)
• Beschermfactoren voor het ontstaan
o Pre- en perinatale factoren die kans op ontstaan verkleinen
o Vb. extra aandacht aan levensstijl tijdens zwangerschap
• Beschermfactoren in het functioneren
o Postnatale factoren die aanwezige aanleg verzwakken
o Vb. kindfactoren: positief zelfbeeld, goede emotieregulatie
o Vb. omgevingsfactoren: positief gezinsklimaat, sociale steun
2
,5. Ontwikkelingsprobleem
• Één of meerdere criteria van een stoornis niet aanwezig
• Begeleiding/specifieke aanpak kan zinvol/nodig zijn
• Vb. problemen op latere leeftijd, problemen in 1 context, tijdelijke problemen, veroorzaakt
door specifieke factor (vb. scheiding, ongeval), veroorzaken milde hinder
6. Normale ontwikkeling
• Percentielscore tussen 10 en 90 zijn leeftijdsadequaat
• Gemiddelde leeftijd is geen goede indicator
• Verder onderzoek: 90% is al vaardig – minder dan 10% stelt het gedrag nog
DEEL 2: Diagnostiek en begeleiding bij ontwikkelingsstoornissen
Nadelen: kinderen in hokjes gestopt, reduceren tot hun stoornis,….
Voordelen: opluchting, begrip en herkenning, toegangspoort tot bepaalde begeleidingsinstanties
!! diagnose stellen is geen doel op zich –> kind in al zijn facetten zien
1. soorten diagnostiek
• 1ste indeling
o Onderkennende diagnostiek
▪ Antwoord op ‘Wat is er met dit kind aan de hand?’
▪ Aan de hand van screening en diagnostisch onderzoek
▪ Diagnose is beschrijvend (observeerbaar gedrag)
o Verklarende diagnostiek
▪ Antwoord op ‘Wat is de oorzaak van dit probleem?’
▪ Situeren op genetische, neurobiologische en neuropsychologische/cognitieve
analyseniveau
▪ Breder kijken: ‘Wat zijn de beïnvloedende factoren die een rol spelen in het
functioneren van dit kind,’
o Handelingsgerichte diagnostiek
▪ Antwoord op ‘Hoe kunnen we dit kind het best begeleiden?’
▪ Onderkennende en eventueel verklarende diagnostiek nodig
▪ Risico- en beschermfactoren
▪ Indicerende diagnose
→ diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen: voorkeur doorlopen van handelingsgericht traject
waarbij onderkennende diagnose (en eventueel verklarende) een belangrijke plaats heeft
• 2de indeling
o Screening
▪ 1ste stap in onderkennende diagnostiek
▪ Via screening nagaan of risico op stoornis hoog of laag is
▪ Screening is belangrijk → risico snel detecteren en doorverwijzen
▪ Screeningsinstrumenten: efficiënt voor eerste globale indruk, ernst van
problematiek
3
, o Diagnostisch onderzoek
▪ Vermoeden van aanwezigheid stoornis → hypothese toetsen door verder
diagnostisch onderzoek
▪ Internationaal erkende classificatiesystemen (opgesomde criteria per
stoornis)
▪ Formele (onderkennende) diagnose
o Assessment
▪ Zicht op zwakke en sterke kanten van een kind → relevant voor opstellen van
behandelingsplan
▪ Zwakke punten: waaraan moet gewerkt worden in behandeling, wat
gecompenseerd moet worden
▪ Sterke punten: waarop men kan steunen tijdens de behandeling, wat een
hulp kan zijn
▪ Info zoeken bij kind, omgeving
→ grenzen zijn vaag en lopen in praktijk vaak door elkaar
2. instrumenten voor diagnostiek
• Screeningsinstrumenten
o Vragenlijsten: in welke mate van toepassing op het kind
o Brede screeningsvragenlijsten: breed scala van probleemgedragingen (of
verschillende stoornissen)
o Specifieke screeningslijsten: beperkt aantal probleemgedragingen van beperkt aantal
stoornissen bevragen
→ !! kan geen diagnose mee gesteld worden → krijgt beter beeld van symptomen
• Diagnostische instrumenten
o Tijdsintensief → ingezet bij ernstig vermoeden van aanwezigheid stoornis
o Klinisch interview: uitgebreid symptomen bevragen → focus op hardnekkigheid,
pervasiviteit en mate van lijdensdruk
o Observaties: functioneren van kind in kaart brengen (verschillende situaties)
o Tests: bepaald functioneringsdomein nauwkeurig bekijken, observatiegegevens
verzamelen (vb. werkhouding, concentratie)
• Assessmentinstrumenten
o Verschillende soorten instrumenten
▪ Info gebruikt voor opstellen van behandelingsplan
▪ Instrument als diagnostisch of assessmentinstrument? Afhankelijk van
hypothese
▪ Info verzamelen over omgeving en kind op diverse ontwikkelingsdomeinen
▪ Intelligentie- of ontwikkelingsonderzoek: diagnostisch onderzoek
▪ Neuropsychologische tests: niet gebruiken voor stellen van diagnose, wel
assessment
3. aandachtspunten bij diagnostiek
• Comorbiditeit en dubbeldiagnoses
o Comorbiditeit: samen voorkomen van minstens 2 onafhankelijke stoornissen bij 1
persoon → bemoeilijkt diagnose om gedrag te onderscheiden per stoornis
▪ Allemaal deels te maken met verstoord functioneren van frontostriatale
systeem in de hersenen
4