BOK document
Deel 2
VAN YOURICK
Gezondheid
De student kan een definitie van gezondheid geven aan de hand van de dimensies van
Blaxter:
Gezondheid kan omschreven worden negatief, geen symptomen hebben. Functioneel
gezien, de kracht om dagelijkse activiteiten uit te voeren. Positief gezien, fitness en welzijn.
Dimensies
Gezondheid als niet ziek: Geen symptomen, geen gezoek aan artsen, daarom ben ik gezond.
Gezondheid als bezit: Uit een sterke familie komen, snel herstellen na operaties.
Gezondheid als gedrag: ‘Zij zijn gezond omdat ze goed voor zichzelf zorgen, sporten
enzovoort’ (van toepassing op anderen).
Gezondheid als lichamelijke fitheid en vitaliteit: Vooral genoemd door jonge respondenten.
Mannelijk- Fitheid
Vrouwelijk- Energiek
Gezondheid als psychosociaal welzijn: Gezondheid in mentaal opzicht. Bijvoorbeeld zich
mentaal in harmonie voelen, zich trots voelen of van het gezelschap van anderen genieten.
Gezondheid als functie: Het vermogen om taken te verrichten, om te doen wat je wilt
wanneer je dat wilt.
De student kan een definitie van gezondheid geven aan de hand van het model van Huber:
Vermogen om je aan te passen en zelf te beslissen hoe om te gaan met de sociale, fysieke en
emotionele uitdagingen van het leven.
Model van Huber: Bestaat uit 6 belangrijke gezondheid kenmerken, balans hierin vinden is
belangrijk om te voldoen aan zijn definitie.
Lichaamsfuncties: Medische feiten + Klachten/pijn + Energie
Mentaal welbevinden: Cognitief functioneren + Emotionele toestand + Veerkracht
Dagelijks functioneren: Basis algemene dagelijkse levensverrichtingen + Werkvermogen
Zingeving: Doelen + Toekomstperspectief
Kwaliteit van leven: Levenslust + Balans + Welbevinden + Genieten
,Sociaal participeren: Sociale contacten + Relaties + Maatschappelijke betrokkenheid +
Betekenisvol werk
De student kan de verschillende factoren van het biopsychosociale model ontdekken in een
casus:
Biologisch: DNA, Beperkingen, fysieke gezondheid, Erfelijke kwetsbaarheden
Het biologische domein gaat over het fysieke lichaam en inwendige organen. Deze worden
beïnvloed door verschillende factoren zoals infecties, verwondingen, diëten, giftige stoffen,
genetische invloeden, afwijkingen en aangeboren ziekten. Die factoren kunnen veroorzaakt
worden door omstandigheden die toebehoren aan de andere domeinen. Je kunt
bijvoorbeeld gaan diëten omdat je een druk voelt vanuit je sociale omgeving die je hiertoe
beweegt.
Psychologisch: Zelfvertrouwen, sociale vaardigheden, draagkracht, Coping mechanisme
Het psychologische domein slaat terug op subjectieve (levens)ervaringen op
persoonsniveau. Deze ervaringen zorgen voor mentale toestanden, beïnvloeden je perceptie
van dingen, je houding, hoe je iets opvat, intenties en gedrag. Factoren uit het biologische en
sociale domein kunnen invloed hebben op je psychische welzijn. Een sociaal isolement
bijvoorbeeld, kan leiden tot een verminderd psychologisch welbevinden.
Sociaal: Familie, school, vrienden, omgeving
Het sociale domein gaat over gebeurtenissen in je leven, interpersoonlijke ervaringen, de
sociale omstandigheden waarin je opgroeit/verblijft, sociaal-culturele invloeden en je sociale
identiteit. Ook hier geldt dus dat biologische en psychologische factoren invloed uitoefenen
op het sociale domein. Een fysieke aandoening waardoor je nog maar moeilijk de deur uit
komt kan ervoor zorgen dat je nog maar weinig mensen ziet.
Biologisch-sociaal: Medicatie effect (medicatieplicht)
Biologisch-psychologisch: IQ en Temperament
Sociaal-Psychologisch: Trauma en Relaties
De student kan aangeven wat het onderscheid is tussen het biomedische en
biopsychosociale model:
Het biomedisch ziektemodel definieert gezondheid als de afwezigheid van ziekte. Het
suggereert dat een ziekte wordt veroorzaakt door iets dat weggenomen kan worden door
een medische ingreep waarna genezing optreedt en gezondheid terugkeert. Door de oorzaak
van de ziekte aan te pakken zullen symptomen verdwijnen. Deze benadering is erg
eendimensionaal en houdt geen rekening met de psychologische en gedragsmatige
dimensies van ziekte en/of gezondheid.
Omdat deze dimensies niet worden meegenomen houdt deze oorspronkelijke benadering
geen rekening met de cognitieve, persoonlijke, psychologische en culturele verschillen
,tussen mensen en het feit dat mensen daardoor anders op eenzelfde aandoening kunnen
reageren. De bredere kijk op ziekte/gezondheid is daardoor een grote vooruitgang voor
zowel preventie als genezing van ziekten.
De student kan aangeven wat gedragsmatige pathogenen en immunogenen zijn:
Pathogenen: Gedragingen die schadelijk zijn voor de gezondheid.
Immunogenen: Gedragingen die de gezondheid bevorderen.
Gezondheidsvaardigheden
De student kan informatieve, interactieve en kritische gezondheidsvaardigheden
ontdekken in een casus:
Informatieve:
De lees- schrijf- en rekenvaardigheden
Interactieve: Het vermogen om informatie te verkrijgen en deze toe te passen in de eigen
situatie.
Vragen stellen aan hulpverleners, sociale steun mobiliseren bij vrienden en familie.
Kritische: Juist interpreteren van gezondheidsinformatie, vooruitdenken over
langetermijngevolgen van gezondheid gerelateerd gedrag, prioriteiten stellen, samen
beslissingen nemen met je zorgverlener.
+
Het vermogen om informatie kritisch te analyseren en te gebruiken om meer greep op eigen
leven te krijgen.
De student kan aangeven wat therapietrouw, concordantie en compliantie is:
Therapietrouw:
WHO definitie: De mate waarin het gedrag van de patiënt overeenstemt met de afgesproken
aanbeveling van een zorgverlener.
Schriftelijke definitie: Alle handelingen vanaf het verkrijgen van een recept, het afhalen van
de geneesmiddelen tot aan het innemen ervan op de juiste wijze. Therapietrouw omvat ook
alle zelfstandig uitgevoerde therapeutische gedragingen zoals revalidatieoefeningen in
overeenstemming met medische adviezen.
Concordantie: Een gezamenlijk bereikt overeenkomst tussen arts en patiënt omtrent de
juiste behandeling, nadat de patiënt volledig is geïnformeerd omtrent de voor- en nadelen
van deze specifieke behandeling.
Compliantie: De aanwijzingen van de arts opvolgen. Niet nakomen kan als eigenzinnig of
zelfs incompetent worden geïnterpreteerd.
, Stress
De student kan aangeven wat de verschillende stressreacties zijn:
Posttraumatische stresstoornis: Langdurige ongepaste reactie op een traumatische
gebeurtenis.
Burn – Out: Syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde
prestaties: houdt vaak verband met werk.
Vaak ontstaan door negeren van langdurige overspannenheid en constante druk.
Flight-or-fight reactie: Reeks interne processen die het organisme voorbereiden op een
gevecht of vlucht, en die in gang wordt gezet als een situatie als bedreigend wordt
geïnterpreteerd.
Algemeen aanpassingssysyndroom: Algemeen patroon van lichamelijke responsen waardoor
het lichaam in essentie op elke ernstige chronische stressor op dezelfde manier reageert.
Spannende stress. De spannende stress is een positieve vorm van stress. Het helpt je goed te
presteren en extra alert te zijn in bepaalde situaties. Dat kan variëren van een
sollicitatiegesprek tot een rondje racen op het circuit van Zandvoort.
Frustrerende stress. De frustrerende stress treedt op onder omstandigheden die frustraties
oproepen, zoals in de file staan of een collega die er met de pet naar gooit.
Schadelijke stress. De schadelijke stress ten slotte is de ernstigste soort. Deze ontstaat
bijvoorbeeld als een werknemer langdurig boven zijn kunnen moet presteren, als iemand
regelmatig gepest wordt of na een traumatische ervaring, als bijvoorbeeld een bankoverval.
Als die spanning blijft aanhouden en het lichaam niet terugkeert naar een zogenaamd
rustniveau, spreken we van chronische stress.