Culturele mediastudies
H1: introductie tot de basisbegrippen
• Historische determinanten van het denken over populaire cultuur en media
• Terminologie: kernbegrippen (zie H1)
– Cultuur, populaire cultuur, hoge/lage cultuur
– Mediacultuur als ‘site of struggle’
– Mediacultuur als ideologie
Contextueel: media is heel erg veranderd.
• Media worden gezien als dragers van betekenis
• Wil niet zeggen dat er maar 1 betekenis is. Die betekenissen zijn in beweging en worden
constant anders gelezen.
• Opbouw, dragers en verspreiders smaak, waarden, ideeën, identiteit, ideologie
• Belang van media(cultuur) => kwantitatief (tijd die we aan media spenderen) en kwalitatief
(wat is nu mediacultuur? We hebben een ongemakkelijke houding tov een aantal formats en
media content vb.: games: vaak negatief. Wat is nu kwaliteit. Wanneer is een programma goed?
Is temptation island goede tv?)
Historische determinanten van het denken over populaire cultuur en media (4 niveaus)
1. Ontwikkeling mediatechnologie, -industrie, -consumptie (context waarin concepten ontstaan is
belangrijk).
Vroeger alle mannen met kranten (1848: afschaffing van het dagbladzegel waardoor meer mensen
kranten konden betalen).
Nu allemaal met smartphone bezig. Maar is die consumptie van cultuur zo sterk veranderd of niet?
2. Ruimere maatschappelijke ontwikkelingen en hun relatie tot mediagebruik
3. Ruimere politiek-ideologische ontwikkelingen
4. Algemene ontwikkelingen cultuurkritische, wetenschappelijke en intellectuele ontwikkelingen
1. Ontwikkeling mediatechnologie, -industrie, -consumptie
19de E/20ste E:
• Van elitepubliek naar (ideologisch) gedifferentieerd publiek (ook arbeiders die kranten gaan
lezen).
1
, • Eind 19de: film, tabloids, massificatie, commercialisering.
Elitaire + ideologische kritiek op ‘massa’media. Films waren enkel voor arbeidersklasse. De
middenklasse kwam daar niet binnen. Ze labelden de massa media dus al snel als lage
cultuur. Er was op dat moment ook een commercialisering.
Er kwam een boost van geletterdheid maar vooral in GB door gewoon de kranten te kunnen
kopen zonder opleiding te hebben is de geletterdheid gestegen door hulp te vragen.
• Industrialisering (manier om bepaalde goederen te produceren) leidt tot een volledig andere
organisatie van de samenleving vb.: urbanisatie.
WO I + interbellum:
• Massapropaganda: in WO werd duidelijk wat je kon bereiken door media vb.: de eeuwige
jood.
• Technologieën: film, radio (‘broad’casting: one to many), tv -> massamedia
– Eerste experimenten met televisie (ligt stil tijdens WOI behalve propaganda).
• Politieke polarisering (binnenlands, internationaal): media als propagandawapen: sterke
ideologieën die tegenover elkaar staan en de media dient hierbij als propaganda wapen.
• Massacommercialisering
– vb. Hollywood, muziekindustrie
• Massa(media)kritiek
– Kritiek op commercialisering, op het massa expect van de media. Er was niet enkel
propaganda, maar ook veel weerwerk.
Naoorlogse periode:
Aanbod mediatechnologieën explodeert: veel technologische omwentelingen
• Tv: van publiek monopolie naar private/public general, pay tv, niche
• Video/VCR (jaren 1970/80): idee van ‘autonomie’
• Online, DVD, sociale media
• Kranten: online
• Geografisch criterium: van nationaal naar lokaal tot mondiaal
• Vroeger vooral nationale content maar nu meer regionale content waarbij omroepen
zelf programma’s maken. We halen ook wel veel internationale formats binnen (vb.:
the voice).
Monopolie van publieke omroep wordt verbroken (1989 door komst van VT4)
2. Ruimere maatschappelijke ontwikkelingen en hun relatie tot mediagebruik
• Ruimere maatschappelijke ontwikkelingen en hun relatie tot mediagebruik
• Manier hoe wij een publiek definiëren:
2
,Niet enkel bij sociale media en online maar ook bij tv is er interactie vb.: stemmen bij de voice.
Fragmentatie: Telenet wil gepersonaliseerde reclame (door koppeling van databases) om zich
individueel te richten tot klanten.
Er is veel keuze en autonomie: online kijken, streamen, super veel content op Netflix, …
We zijn van consumer naar prosumer gegaan (je gaat zelf produceren). Maar niet iedereen heeft
access. Er is een digital divide. Ook is er een te positief geloof in al die technologie vb.: het is niet
omdat iedereen vlogs kan maken dat iedereen dit ook zal doen. Maar er is wel een mogelijkheid.
Veranderingen die context creëerden waarbinnen media vorm kreeg:
• Verhouding vrije tijd – arbeidstijd: er is meer vrije tijd en meer geld om kranten te kopen,
naar bioscoop te gaan.
• Economische verhoudingen: grotere delen van de bevolking konden media betalen.
• Positie vrouwen: emancipatie heeft zich doorgezet, vrouw wordt een belangrijke doelgroep
(zowel content als adverteerder).
• Gezin/samenlevingsvormen
• Mobiliteit
• Demografie van de samenleving veranderd.
3. Ruimere politiek-ideologische ontwikkelingen
3
, In jaren 30 sterke polarisering tussen partijpolitieken en ideologieën. Vanaf jaren 90 sprak men
van catch-all parties waarbij partijen overlappen en meer naar het centrum bewegen.
4. Algemene ontwikkelingen cultuurkritische, wetenschappelijke en intellectuele ontwikkelingen
Academische, kritische denken over mediacultuur.
• Kritische school, ontstaan mediaonderzoek/communicatiewetenschappen (vanaf jaren 30-
40)
– Kijken kritisch naar veranderingen, media, content, …
• Denken over populaire mediacultuur:
– Denken, stromingen, concepten nooit toevallig
– Ontwikkeling in context bekijken
– Oudere concepten niet uitsluitend bekijken vanuit hedendaags perspectief
– Hedendaagse denkbeelden in context plaatsen
Terminologie (zie storey, pp.1-15)
• “Popular culture is always defined, implicitly or explicitly, in contrast to other conceptual
categories” (Storey, 2015: 1) => otherness
• Empty conceptual category
• Altijd gezegd wat het niet is, maar wat is het dan wel?
• “Culture is one of the two or three most complicated words in the English language”
(Williams, 1983:87)
• High (museum, opera, voor opgeleide rijke mensen) versus low culture (temptation island,
kermis, voor de niet-opgeleide massa)
• Contextual (zie Storey, pp.14-16)
moeilijkheid om het te definiëren. Het is wel altijd duidelijk wat hoge en lage cultuur is.
Cultuur:
Raymond Williams:
1. Algemeen proces van intellectuele, geestelijke of esthetische ontwikkeling
– Vb. West-Europese cultuur (met intellectuelen, filosofen,...), Vlaamse cultuur (proces
waarbij kunstvormen worden samengenomen en daar doe je een uitspraak over)
2. Bepaalde manier van leven (gebonden aan plaats, periode, groep….)
4