Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Uitgebreide notities van alle colleges van Psychodiagnostiek GZP master RU €6,49   Ajouter au panier

Notes de cours

Uitgebreide notities van alle colleges van Psychodiagnostiek GZP master RU

 82 vues  10 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

In het document vind je zeer uitgebreide aantekeningen van de colleges van Psychodiagnostiek. Het is een uitgebreide samenvatting. Belangrijk voor het tentamen! Het bevat uitleg van plaatjes, diagrammen, etc. uit de colleges.

Aperçu 4 sur 69  pages

  • 28 octobre 2023
  • 69
  • 2023/2024
  • Notes de cours
  • Marc hendriks
  • Toutes les classes
avatar-seller
Psychodiagnostiek
College aantekeningen


College 1
Inleiding


Valkuilen in de psychodiagnostiek (psychodiagnostiek anno 2020):
1. Context van opdrachtgevers en begeleidende documenten kunnen diagnostische oordeelsvorming vertekenen.
▪ Diagnostisch momentum: de verwijzer meldt aan de psycholoog welke diagnose hij zelf in gedachte
heeft en de psycholoog neemt dat als startpunt en zoekt naar verdere onderbouwing (tunnelvisie).
▪ Affiliatie-bias: deskundigen willen hun opdrachtgever te vriend houden (ze adopteren het perspectief
van de opdrachtgever).
▪ Protocollaire werken: manier om diagnostisch momentum en affiliatie-bias tegen te gaan. Psycholoog
gaat in gesprek met opdrachtgever, psycholoog neemt na psychodiagnostisch onderzoek kennis van
het volledige dossier en de psycholoog bezint op de vraag of loyaliteit richting de opdrachtgever een
sturende invloed heeft gehad op de oordeelsvorming.
2. Psychologen denken dat ze puur door observatie heel ver kunnen komen. De waarde van observatie is gering,
tenzij de psycholoog op voorhand duidelijke hypotheses heeft geformuleerd en vastomlijnde ideeën heeft over
welke observatiegegevens welke hypotheses ondersteunen dan wel tegenspreken.
▪ Overreliance on salient data: psychologen vertrouwen te veel op gegevens die makkelijk
observeerbaar zijn.
▪ Gestructureerd interview: alternatief voor ongerichte observatie waarin de psycholoog een lijst van
criteria langsloopt om te bepalen of de onderzochte voldoet aan een diagnose. Dit werkt niet voor alle
diagnoses, er is variabiliteit. Deze variabiliteit komt vanuit het feit dat aan sommige symptomen veel
meer gewicht wordt toegekend dan aan andere en soms ook symptomen woorden waargenomen die er
niet zijn. Leunen op stereotypen kan bijdragen aan base rate neglect (i.e., de basis/achtergrond
informatie over de populatie wordt vergeten mee te nemen in het schatten van een kans).
3. Testresultaten worden als uitgangspunt gezien maar wel met de kanttekening dat het verschillende problemen
kunnen kleven. Uitschieters naar beneden (scoren beneden de norm) zijn vaak nietszeggende fluctuaties.
▪ Het voorkomen van op een dwaalspoor raken door waarde te geven aan toevalsbevindingen kan
voorkomen worden door scores op verschillende tests in hun onderlinge samenhang te bezien (andi).
▪ Response bias: respondenten die de neiging hebben onnauwkeurige of valse antwoorden te geven in
gestructureerde interviews (e.g., sociaal wenselijke antwoorden of onnauwkeurige antwoorden door
een gebrek aan zelfinzicht). Dit kan worden voorkomen door gebruik te maken van goed
geïnformeerde derden wat betreft de onderzochte.
4. Meer onderzoek nodig naar verknopen van psychodiagnostiek en behadeling. Er is daarbij ook een risico van
diagnostische misinformatie (patiënten internaliseren misinformatie). Diagnostische misinformatie komt uit
ambiguïteit (moeilijkheden met inschatten van intensiteit en frequentie van interne ervaringen).

, ▪ Therapeutische diagnostiek: vorm van diagnostiek waarbij de psycholoog in samenspraak met de
onderzochte de belangrijke onderzoeksvragen formuleert, vervolgens psychodiagnostisch onderzoek
verricht en de resultaten daarvan uitvoerig bespreekt met de onderzochte.


Of je voor een diagnostisch intakegesprak een dossier inkijkt of voorinformatie leest, hangt af van de sector binnen de
psychologie waarin je werkt (3e lijns psychologie of forensische psychologie doe je het vaak wel). Het lezen van
voorinformatie kan zorgen voor biases, hier moet je rekening mee houden.


Diagnostiek is niet altijd je vertrekpunt voor behandeling. Soms is het beeld niet helemaal duidelijk of is er sprake van
een crisissituatie en dan start je vaak met behandeling.


▪ DSM-classificatie: er wordt gekeken naar een x aantal symptomen, je moet er aan een x aantal voldoen en dan
heb je een diagnose of niet. DSM-diagnose is nodig voor vergoeding door verzekering.
▪ Beschrijvende diagnose: holistische theorie over de patiënt, wordt geformuleerd als een hypothese met
betrekking tot oorzaak (etiologie) en gevolg). Dit geeft vaak een vollediger beeld van de patiënt en klachten.


Een weloverwogen keuze kan zijn om geen drinken aan te bieden, omdat je dan vaak kan zien hoe iemand omgaan
met ongemak (een beker drinken is een middel om om te gaan met ongemak). Bij sommige patiëntgroepen (ASS) kun
je wel drinken aanbieden.


College 2
NPO: Multi-dimensioneel


Bio-psycho-sociaal model: samenspel van factoren op
lichamelijk, psychisch en sociaal gebied die bijdragen aan
de ontwikkeling van psychische aandoeningen.
▪ De klinische psychologie is meer gericht op de
persoonlijkheid, psychopathologie en de context.
▪ De klinisch neuropsychologie is meer gericht op
het hersen functioneren, hersenbeschadiging en
het cognitief (dys)functioneren.


Integratieve psychodiagnostiek: je kan binnen het bio-psycho-sociaal model aangeven waar de meeste aandacht voor
is. Dit zou onder te term transdiagnostisch kunnen vallen, je gaat over de grenzen van de benadering waarbij je
gebruik maakt van hypothesen die over de velden van je eigen discipline heen gaan.
▪ Dit zou leiden tot het multiconceptueel benaderen van hypothesen (bijv. je wilt niet werken als
neuropsycholoog maar je weet wel dat de hersenen een rol spelen).


De werkvelden hebben consequenties voor de psychodiagnostiek:

, ▪ Klinische psychologie: klinisch psychologisch onderzoek indien hypothesen gebaseerd zijn op theorieën over
persoonlijkheid en psychopathologie.
▪ Klinische neuropsychologie: neuropsychologisch diagnostiek indien hypothesen gebaseerd zijn op hersen-
gedragrelaties.


Deze thema’s vragen om andere methoden (andere hypothesen wanneer iemand niet goed in zijn of haar vel zit dan
wanneer iemand dingen niet goed meer kan onthouden), maar inhoudelijk zit er niet zo veel verschil (worden nog
steeds evidence-based wetenschappelijk geformuleerd). Echter zijn de toetsingsinstrumenten ook anders (somber
voelen is geen prestatie, onthouden is wel een prestatie).
▪ Wanneer je hypothesen vanuit beide perspectieven wil formuleren > transdiagnostisch.


Klinisch neuropsychologisch diagnostiek: je kan het bio-
psycho-sociaal model op een andere manier kunnen
vormgeven waarbij je je meer richt op de cognitie. In de
praktijk richten psychologen zich vaak op de domeinen,
maar het is belangrijk om juist op de pijlen te richten (de
relaties met de andere domeinen). Je moet dit ook in het
levensloop perspectief kunnen zien (bijv. aanleg, familie).
▪ De niveaus zijn descriptief, geen relatie met
andere niveaus (gene verklarend diagnostiek).


Research Domain Criteria (RDoC): onderzoekskader voor het onderzoeken van
psychisch stoornissen. Het doel is om de aard van geestelijke gezondheid en ziekte te
begrijpen in termen van verschillende graden van disfunctie in fundamentele
psychologische/biologische systemen.


Objectief meten: in de neuropsychologie wordt ook het gedrag gemeten (niet het brein). Je kan stellen dat wanneer je
op een MRI ziet dat er hypocampale beschadigingen zijn, dat er problemen ontstaan met het geheugen. Daarentegen
kun je niet stellen dat er hypocampale beschadigingen zijn omdat er geheugenproblemen zijn wanneer er niks op een
MRI te zien is.


Scientist-practitioner: reflectief werken is erg belangrijk, dan blijf je je verbeteren als psycholoog (heb ik wel de
goede vragen gesteld, ben ik een vraag vergeten).

, ▪ Voorbeeld label verstandelijke beperking: voorheen was het zo dat je met een IQ < 70 een verstandelijke
beperking had. Nu is het zo dat alleen dat IQ niet kan inschatten hoe iemand functioneert in het dagelijks
leven. Nu wordt bijvoorbeeld ook het adaptief vermogen gemeten (conceptuele vaardigheden zoals kunnen
lezen, schrijven en rekenen, sociale vaardigheden zoals communicatieve vaardigheden en oplossen van sociale
problemen en praktische vaardigheden zoals persoonlijke verzorging). Het IQ en het adaptief vermogen
kunnen dan samen aangeven wat de indicaties en complicaties kunnen zijn. Het IQ kan ervoor zorgen dat je
een hypothese aanneemt of verwerpt, maar dat het adaptief vermogen bepaald dat je ondanks het IQ een
verstandelijke beperking hebt of niet.


Dus hypothese verwerpen of aannemen is alleen
een handvat om op een klinische besluitvorming te
redeneren. Je mag hier nog steeds de vrijheid
hanteren of er wel of geen sprake is van lvb (om
verschillende contextuele, adaptieve redenen bijv.).
Hypthesetoetsend: vraagstelling gebaseerd op
hypothesen en niet op vragen. Neuropsychologisch diagnostiek indien hypothesen gebaseerd zijn op hersen-
gedragrelaties. Methode en onderzoek doen is niet anders dan in de klinische psychologie, maar zodra je een
hypothese formuleert die rekening houdt met kennis van de hersen-gedragrelaties, dan zou je het een
neuropsychologische vraagstelling kunnen noemen. Een hypothese die rekening houdt met de DSM of
persoonlijkheidskenmerken dan is het meer een klinisch psychologische vraagstelling.


Psychodiagnostiek volgens empirische cyclus:
Gefaseerd proces:
1. Aanmelding en verwijzingsvraag.
2. Dossieronderzoek/(hetero-)anamnese.
3. Formuleren van vraagstellingen en hypothesen.
4. Onderzoeksoperationalisatie.
5. Afname, verwerking, toetsing van hypothesen.
6. Integrale beschrijving van patiëntgegevens, beantwoorden vraagstelling en rapportage.


Evidence-based psychodiagnostiek:
1. Gestandaardiseerd: en wetenschappelijk onderbouwd instrumentarium (standaardisering, normering,
betrouwbaarheid, validiteit).
2. Transparantie: alle stappen moeten verantwoord kunnen worden.
3. Multi methodisch: meerdere onderzoeksmethoden en informatiebronnen.

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur danieksmits. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80364 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!

Récemment vu par vous


€6,49  10x  vendu
  • (0)
  Ajouter