Bewegingswetenschappen
H 1 basis (terminologie), houding en beweging
INHOUD:
• Basis (terminologie), Houding en bewegingen
• Tonus (spanning)
• Mobiliteit en stretching
• Spiercontracties, spiertesten
• Gangpatroon
• Evenwicht
• Coördinatie
VOORKENNIS:
• Anatomie en fysiologie
• Terminologie
• ICF
KORTE HERHALING:
• Flexie (buigen) – extensie (strekken)
• Add (bij lichaam) – abd (van lichaam weg)
• Endo (naar binnen) – exo (naar buiten)
• Retroflexie => retractie (schouderbladeren tegen elkaar doen door rug hol te maken),
retropulsie (duw naar achter, vaak parkinson)
• Anteflexie => Propulsie (iemand naar voor duwen) , Protractie (schouders naar voor)
+ meerdere soorten flexie (palmaire flexie, plantaire flexie, dorsiflexie)
• Anteversie(heupen naar voor) – retroversie(heupen naar achter)
• Depressie (schouders omlaag) – elevatie (schouders naar beneden)
• Pro – supinatie
• Tractie – approximatie – axiale extensie (verlengde van de as, mooi rechtop staan)
NIEUWE TERMINOLOGIE
• Akinesie (geen beweging)
• Bradykinesie (verstraagd bewegen) – hypokinesie (verminderd bewegen)
• Hyperkinesie (overbewegingen)
• Stooped position (typische houding van oude vrouwtjes)
• Parese (gedeeltelijke verlamming) – paralyse (volledige verlamming) – plegie
(medische term van paralyse) – paralegie ( onderste gedeelte verlamd)
• Andere terminologie wordt per theorieonderdeel besproken
• Zie ook bestand ‘ethmyologie’ – niet te kennen maar zal je helpen indien je merkt dat
je moeilijkheden vertoond met de terminologie
“NIEUWE” TERMINOLOGIE
• ‘Voetrug’ en flexoren/extensoren van het onderbeen. Een paradox in de
terminologie? bv: wij zeggen strek u voet maar dan doen we eigenlijk een flexie,
dus soms verschillen in de volksmond
1
, • Verklaar volgende begrippen:
- gesloten en open spierketting
- gesloten: handen/voeten gefixeerd Vb: legpress
- open: vrij, niet gefixeerd, in heel de ruimte bewegen
- Synkinesie = syncroon bewegen, gelijk bewegen Vb: samen met praten en
tegelijk handbewegingen of armen zelfde beweging te laten doen
- Synergie = noodzaak om samen te werken, spieren moeten samenwerken
Bij het slaan met een hamer werken de polsextensoren en de vingerflexoren in
synergie / synkinesie. Welk is juist en waarom? synergie, want de spieren moeten
samenwerken om meer kracht te zetten
• Verklaar volgende begrippen:
- Inhibitie (remmen van bepaalde bewegingen)
- T4 (thoracaal 4)
- L3 (lumbaal 3) vaak een punt van hernia’s
- PIP (proximale interfalangeale phalanges, eerste vinger kootje
- LWK (lumbale wervel kolom)
- PDA (primaire discogene aandoening = hernia)
- scapulo-humeraal ritme (samenwerking tussen schouderblad en bovenarm)
Waarom wordt je rug op lumbaal niveau hol als je met beide armen een trui weg legt
op een rek boven je hoofd? om evenwicht te houden, om spieren te laten werken
zodat spieren de juiste vezels kunnen aantrekken
• “beweginsgwetenschappen” Fysica – biomechanica - … HIER; klinisch!
Praktijkgericht!
Bv biomechanica spreekt over hefbomen
Lichaam heeft functionele hefboom via botten en spierspanning (Levin et al)
Luyten et al; Functioneel sesambeen = functioneel steunpunt
Voorbeeld:
• Echte sesambenen: 2 sesambeentjes in de voet, en 2 sesamenbeentjes in de duim
• Functioneel sesambeen: ‘valse sesambenen’: heel ons lichaam organiseert zich op
deze manier: in de spanningsketting van spieren en pezen steekt een soort ‘hub’ om
de hefboomwerking te optimaliseren.
• Vb: maken van een krachtige vuist zorgt er voor dat er een hoek gemaakt
wordt in de hele structuur van de arm, zorgt voor meer kracht.
• Vb: zak cement/iets zwaar dragen: dit ga je op je schouders dragen, waarbij
de lange rugspieren een kromming maken in schouder/bovenrug, om zo dit
zware voorwerp op een optimale manier te kunnen dragen
2
,WAT VALT OP?
• Moeilijk om over enkele hefbomen te spreken aangezien bewegingen bijna altijd
samengaan.
• Vb: inversie (naar binnen) – eversie (naar buiten)
• Ook andere typische patronen: PNF bepaalde bewegingen gaan samen
INLEIDING PNF
=proprioceptieve neuromusculaire facilitatie
• Alle bewegingen die worden gedaan kunnen herleid worden naar algemene
patronen
• Moeilijk om mensen analystisch en geïsoleerd te laten bewegen = mensen bewegen
functioneel
• Bewegen = doel = samenwerking volledige lichaam
BASISPATRONEN PNF
- Patroon 1: flexie - adductie - exorotatie; pols: radiale flexie, krachtgreep toe.
- Patroon 2: extensie - abductie - endorotatie; pols: ulnaire extensie, krachtgreep
open.
- Patroon 3: flexie - abductie - exorotatie; pols: radiale axtensie, fijne greep open.
- Patroon 4: extensie - adductie - endorotatie; pols: ulnaire flexie, fijne greep toe.
schouder belangrijkste!!
filmpjes op YT
3
, PNF DOELEN
• Beweging aanleren, verbeteren van kracht, verbeteren van stabiliteit, verbeteren
mobiliteit, verminderen van pijn.
• Wordt dieper volgende jaren gezien bij stage of neurologische vakken
• Te kennen bewegingswetenschappen: basispatronen en inzicht in programmatie
lichaam voor samenwerking bewegingen
• Klinische link met bv spierverkortingen; indien 1 beweging verkort is vanwege
spierverkorting; welke extra ‘bewegingen’ spieren mee stretchen om optimaal te
kunnen gebruiken? (zie onderdeel spierstretch verder)
TERMINOLOGIE
• Bewegingswetenschappen is nu duidelijker
• Maar wat betekent ergotherapeut?
• Ergotherapeut = Komt van griekse woord ‘ergon’ dat; handeling, werk of
daad betekent
• Ergotherapeut zorgt ervoor dat een Px juist leert bewegen in een
dagdagelijkse setting volgens theoretische achtergrond
• Logisch: Ergotherapeut = begeleider leerprocessen
Belang motorisch leren = mensen leren dat bepaalde bewegingen niet slecht zijn, soms
kan je lichaam pijn ervaren ookal is er geen reden om pijn te hebben, het kan ook in de
hersenen zitten
MOTORISCH LEREN
• “The brain knows nothing about muscles”
• VB: interne - versus externe motorische sturing
• Externe (bal vangen)
• Interne (bal gooien)
• Via motorische controle:
• Waarom lukt iets juist wel en waarom juist niet?
• Kan vanwege 8 punten:
1. Reflex theorie (automatische reflexen, hoe bepaalde bewegingen onderdrukken)
2. Hiërarchische theorie (hoe je zenuwstelsel groeit, hoe bepaalde bewegingen
onderdrukken)
3. Motor programming (bv iemand die een bal sport doet gaat, in andere sporten
met een bal beter zijn die nooit sport met een sport)
4. Systeem theorie (verwijst naar hoe verschillende systemen in lichaam
samenwerken voor een beweging (bv marathon lopen))
5. Dynamisch actie model (verwijst naar externe factoren)
6. Ecologische theorie (leren wandelen, ik ga de persoon leren wandelen heen en
weer nee want op kiezeltjes kan die niet wandelen zoals in de aula
aanpassen in situaties)
7. Zombie van Ramachandran (automatische piloot) (bal naar iemand gooien, je
neemt ze of neemt ze niet)
8. Doorvoeld bewegen (verwijst naar cognitie, gevoel, als je moe bent presteer je
minder)
4