ECONOMIE 60%
INLEIDING EN SITUERING
BASISBEGRIPPEN
BEHOEFTEN De goederen/diensten die we nodig hebben of graag zouden
willen.
GOEDEREN (Meestal) stoffelijke zaken die je kan bezitten, opbergen,
verplaatsen, weggeven, …
Vrije goederen Zuurstof, zonlicht, … beschikbaar
voor iedereen
Economische Iemand heeft hiervoor een
goederen inspanning geleverd en wil vergoed
worden
Levensnood- Kleding, onderdak, …
zakelijke goederen
Luxegoederen Leven aangenamer, maar niet
noodzakelijk
Consumptie- Worden gekocht door de
goederen eindgebruiker om onmiddellijk te
gebruiken
Industriële Producten die met behulp van
goederen machines gemaakt zijn
(auto’s, machines, kasten)
Productiegoederen = verhandelbaar
= Goederen die gebruikt worden om
andere goederen te produceren
● Verbruiksgoederen
= goederen die opraken bij
gebruik
→ niet-duurzame goederen
● Gebruiksgoederen
= kan je wat langer gebruiken
→ duurzame goederen
Materiële goederen Goederen die je kan aanraken of
verplaatsen
Niet-/immateriële Goederen die je kan bezitten, maar
goederen niet aanraken
DIENSTEN Niet-tastbare goederen.
Arbeidsprestaties gepresteerd tegen betaling.
1
,CONSUMEREN Bepaalde goederen/diensten nuttigen/gebruiken door het
besteden van inkomsten/geld.
Vroeger bestond geld nog niet en werden producten en diensten
geruild = directe ruil. Om dit probleem op te lossen, werd geld
ingevoerd = indirecte ruil.
PRODUCEREN Goederen en diensten voor consumptie beschikbaar maken.
PRODUCTIE-
FACTOREN (4)
Natuurlijke Grondstoffen
hulpbronnen
Arbeid Mankracht/mensen om productie
mogelijk te maken
Kapitaal Het nodige geld/
andere productiemiddelen zoals
fabrieken en machines
Ondernemerschap Een initiatiefnemer/
persoon die bedrijf start
ECONOMIE Wetenschap die zich bezighoudt met de keuzes die mensen
maken bij productie, distributie, consumptie van
goederen/diensten.
WELZIJN Kwaliteit van het leven, de mate van menselijk geluk zonder
hiervoor goederen of diensten nodig te hebben.
WELVAART De mate waarin mensen in zijn/haar behoeften kunnen voorzien
van schaarse middelen.
→ kledij, water, voldoende vrije tijd, gezond milieu, …
VRIJETIJDS- Bezigheden, tijdverdrijf die door mensen worden ondernomen
BESTEDING met als enige doel activiteit/ontspanning/amusement.
PRIMAIRE Levensnoodzakelijk → voedsel, kleding, onderdak
BEHOEFTEN
SECUNDAIRE Niet-levensnoodzakelijk → sociale behoeften, onderwijs, cultuur,
BEHOEFTEN vermaak
TERTIAIRE Luxebehoeften → renpaard, yacht, exotische reizen
BEHOEFTEN
2
,ECONOMISCHE KRINGLOOP
→ Laat alle geldstromen zien tussen de verschillende economische sectoren
3
, GEZINNEN
INKOMENSVORMING
INKOMEN UIT ARBEID:
VERGOEDING
VAN ARBEID
Loon inkomen van een arbeider
Wedde/salaris inkomen van een bediende
Ereloon/ inkomen van dokters, notarissen,
honorarium advocaten, …
Winst inkomen van een zelfstandige
→ verkoop van goederen
VERGOEDING Nettoloon = nettowinst (inkomsten - alle kosten)
ZELFSTANDIGEN – sociale lasten – belastingen
BRUTOLOON/ De totale vergoeding die de werknemer krijgt voor zijn arbeid.
BRUTOWEDDE Dit bedrag is niet gelijk aan wat de werknemer effectief krijgt.
Om van brutoloon tot nettoloon te komen, worden er allerlei
bijdragen in mindering gebracht:
● RSZ: Rijksdienst voor sociale zekerheid Dit zijn sociale
bijdragen die elke werknemer betaalt. Men kan hier
beroep op doen wanneer men (tijdelijk) niet meer in staat
is om te werken door ziekte, pensioen, werkloosheid, … →
bedienden: 13,07% van het brutoloon → arbeiders: 13,07%
op 108% van het brutoloon (brutoloon +8%)
● Belastbaar loon → Bedrijfsvoorheffing: is een voorschot
op de definitieve inkomstenbelasting dat aan de bron
(brutoloon) ingehouden wordt. De bedrijfsvoorheffing is
geen vast percentage. Het bedrag varieert volgens
hoogte van loon en gezinssituatie (gehuwd, kinderen ten
laste, ...).
NETTOLOON = brutoloon – RSZ – bedrijfsvoorheffing
DIENSTVERBAND ● Dienstverband:
Arbeidsovereenkomst opgesteld met je werknemer met
VS afspraken waar je tegen een financiële vergoeding (loon
of salaris) arbeid verricht.
ZELFSTANDIGE
WERKNEMER Handenarbeid = Arbeiders
Geestelijke arbeid = Bediende
● Zelfstandige:
Werkt onder eigen gezag, dus niet voor een baas.
4