,H18: macro economie
Macro-economie is niet steeds de optelsom van wat er op micro-economisch vlak gebeurt => bv als
er telkens 1 voetbalploeg wint dan gaat niemand meer kijken en zijn er geen inkomsten
Groter geheel van aggregaten => optelsom van variabelen op individueel niveau
Band tussen markten van finale goederen en markten van productiefactoren =>
economische kringloop de wet van sey => geheel is meer dan de optelsom van partieel
Kringloop = samenhang: besteding voor de ene is een inkomen voor de andere. Er moet
evenwicht zijn, de ene kan zijn eigen situatie niet optimaal maken
Wet van sey: elk aanbod creëert zijn eigen vraag
Aanbod en vraag gaan te samen en productie leidt naar die vraag
Onderzijde kringloop: bestedingszijde = PQ
TO (totale opbrengst ) van verkopen goederen en diensten aan gezinnen
Bovenzijde van de kringloop: inkomenszijde
Bedrijven kopen productiefactoren op factormarkten.
Arbeiders vergoed van loon
Verschaffers van kapitaal interest en / of dividend
Stel bijvoorbeeld: prijsstijging van alle finale goederen en diensten zal Q dalen aangezien op alle
marketen de vraag micro-economisch gezien zal afnemen? Dit is niet perse want de TW door de
arbeid zal stijgen aangezien de prijs nu hoger is. Dit betekent dat de lonen zullen stijgen en mensen
dus meer zullen kunnen uitgeven waardoor ze zich duurdere dingen kunnen veroorloven. Volgens de
wet van Say kan er nooit een vraagoverschot zijn!!! Dit komt omdat door de wet elk aanbod haar
vraag schept
Belang van geld
Gebruik van geld: ontregeling van geldstroom kan reële goederen en dienstenstroom
beïnvloeden.
De 2 kringlopen zijn gelijk. Dubbele kringloop
Micro: geld is neutraal => heeft geen enkele invloed op de reële grootheden
1
, Macro: geld is niet neutraal => geld heeft effect op de reële goederen
Informatie – en coördinatieproblemen die impact hebben op de economie
In een perfecte markt van volmaakte mededinging is er een coördinatie via een
prijsmechanisme MAAR de realiteit vaak afwijkend van de ijkmodellen
INVESTERINGEN
Bedrijven investeren als ze denken dat hun investeringen het waard zullen zijn door geloof in de
toekomst => MAAR=> Onzekerheid over de toekomst waarbij bedrijven kijken naar elkaar.
Investeringsboom of bust met een zelf voedend karakter. Als 1 bedrijf begint te investeren
dan gaan andere bedrijven meedoen en groeit de economische groei.
Keynes: Animal spirits => vlagen van optimisme en pessimisme => onderneming vertrouwen
is een zeer goede voorspelling voor bbp. Veel vertrouwen = groei economie
SPAARPARADOX
Sparen = niet – consumeren deel inkomen.
Indien men meer gaat sparen door wantrouwen dan daalt de vraag, daalt de productie,
daalt inkomen (door kringloop) en kan men minder sparen dan gepland
Spaarparadox van Keynes en Hayek => neiging om meer te sparen leidt tot minder
sparen. Dit komt door de falende coördinatie van gedrag van spaarder en doordat de
individuele spaarder geen rekening houdt met collectief effect van zijn toegenomen
sparen. Individuele rationaliteit kan leiden tot collectief ongunstig resultaat.
ECONOMEN
Klassieken: Adam smith: evenwichtsbenandering waarbij wet van say en flexibele lonen en
prijzen bij komen kijken
o Grote depressie in jaren 30 => daling productie en stijging werkloosheid maar
waarom kwam er dan geen evenwichtsherstel
Keynesianen: onevenwichtsbenadering, er zijn marktimperfecties => gebrekkige vraag en
onvrijwillige werkloosheid. Aanbod is niet het probleem maar wel de vraag
o Stickey wages: mensen hebben niet graag dat lonen naar beneden gaan
o Vraag stimuleren door budgettair beleid
o Keynes = the general theory
Na WO II kwamen er veel overheidsinvesteringen waardoor keynesianen
beroemder worden. Maar na de jaren 70 viel het stil. Er was een
stagnerende economie 1 inflatie
De filips-curve (hoge werkloosheid = lage inflatie ) viel stil. Er was
een hoge inflatie en een hoge werkloosheid
Monetaristen: vraag beleid is problematisch door de beperkte info, timing, … ze moeten een
monetarisch beleid zijn. Dit is effectiever dan budgettair. Als het goed gaat moet de overheid
2
, niet veel uitgeven, als het slecht gaat meer uitgeven. Overheid wil niet stoppen met de
economie te boomen en blijft uitgeven
o Tegenreactie Hayek: overheid weet niet waar ze precies moeten investeren
Nieuwe klassieken: beginnen macro economische modellen te bouwen met micro modellen
als basis => resultaat = real business cycle (RBC) met weinig plaats voor stimulus
Nieuwe keynesianen: jaren 90 = nieuwe neoklassieke synthese
Na de crisis 2008/2009: gaan we terug naar keynes onevenwicht denken. Integratie van de financiële
sector en gedragseconomie
H19: de nationale rekening
Nationale staat van de gehele economie, moet niet van een land, kan ook van regio’s
19de eeuw => bewust van economische schommelingen => geen denkkader, geen
methodologie om statistieken te verzamelen
Jaren 1930: stroomversnelling (depressie jaren 1930)
Het bruto binnenlands product = totale waarde van wat er binnen een economie gedurende ene
bepaalde periode geproduceerd wordt aan finale goederen en diensten
Bruto = depreciatie van kapitaal niet in rekening genomen => depreciatie dus niet in bbp
Binnenlands = territoriaal begrip => binnen de grenzen van een territorium ((≠nationaal,
nationaal verwijst naar inwoners)
Product = toegevoegde waarde van de productie = inkomen = waarde finale goederen en
diensten + export – import
Groei wordt uitgedrukt in percentage in verhouding met vorige jaar en ten opzichte van
andere landen
3 benaderingen die op hetzelfde moeten neerkomen, gelijk zijn aan elkaar
Productbenadering: oorsprong bbp
o = som van alle toegevoegde waarden binnen een economie
Inkomensbenadering
o Verdeling toegevoegde waarde over de productiefactoren kapitaal en arbeid
o Bruto - exploitatieoverschot = winst van de bedrijven na dat alles betaald is
Bestedingsbenadering
o Bbp als som van marktwaarden van aangeboden finale goederen + waarde export –
waarde import
o Som consument + uitvoer – invoer
Toegevoegde waardes om dubbel telling te vermijden => inkomen = toegevoegde waarde
Productiebenadering: de bruto toegevoegde waarde
= Som alle gerealiseerde bruto toegevoegde waarden = waarde toegevoegd aan waarde
intermediaire inputs met behulp van productie factoren
Voor de overheidssector => publieke goederen worden niet verkocht op de markt en zijn per definitie
niet verkoopbaar => bruto toegevoegde waarde overheid = inkomen (lonen + bruto
exploitatieoverschot) => hierdoor zal de overheid geen winst maken
3
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur evehuybrechts. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €18,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.