BIJZONDERE WEEFSELLEER
PROFESSOR WIM VAN DEN BROECK
2DE BACHELOR DIERGENEESKUNDE
2022-2023
,DEEL I : ALGEMENE INLEIDING
Hoofdstuk 1 : Inleidende begrippen
Dit jaar wordt in de cursus bijzondere weefselleer of organologie de organisatie van de vier basisweefsels
(spierweefsel, bindweefsel, zenuwweefsel en epitheelweefsel) tot organen besproken. De macroscopische en
de microscopische anatomie zijn nauw verwant. Beide hebben aandacht voor de vorm en de structuur en
leggen daarmee ook een verband met de functie van de lichaamsdelen. Een nauwkeurige omschrijving van de
normale structuur blijft noodzakelijk om vervolgens beter afwijkingen op te merken. De functie van organen
kunnen uitleggen aan de hand van de bouw is van groot belang. Niet enkel de structuur is te kennen, maar
men moet ook in staat zijn de functie en de werking te kunnen bespreken. Vaak is het gebrek aan inzicht de
reden waarom studenten niet slagen voor het examen. Bij het studeren moet men zich dus steeds de vraag
‘Waarom?’ stellen. Zo kan men verbanden leggen met de biochemie, de fysiologie, de histopathologie en de
pathologie.
De hoofdopdracht van een cel wordt bepaald door de sterke uitbouw van de organellen die aan deze opdracht
ten goede komen. De cellen groeperen zich tot weefsels en deze weefsels groeperen zich tot organen of tot
een functioneel geheel. Deze organen worden onderverdeeld in twee grote groepen; de massieve, meer
compacte organen of parenchymateuze organen en de holle of buisvormige organen.
DEEL 1 : DE PARENCHYMATEUZE ORGANEN
Deze organen zoals de lever, nier, bijnier, speekselklieren, testis, ovarium en milt omvatten twee belangrijke
componenten, namelijk het parenchym en het stroma die ten opzichte van elkaar functioneel georganiseerd
zijn.
1 Het parenchym = rood gekleurd
Parenchym is meestal van epitheliale oorsprong en het is functionele gedeelte van het orgaan. Deze epitheliale
cellen zijn onderling op een bepaalde wijze gegroepeerd, hetzij in celstrengen zonder afvoerweg (endocriene
klieren), hetzij in tubuli (lever, nier), in acini (pancreas, parotis) of in alveoli (long, actieve melkklier).
Parenchym bestaat dus uit afvoerwegen die steeds gaan vertakken en finaal zullen eindigen in eindstukjes,
allemaal van epitheliale oorsprong. Het parenchym is specifiek voor een bepaald orgaan. Beschadigingen van
het parenchym veroorzaken snel functionele stoornissen.
2 Het stroma of het interstitium
Het stroma is het bindweefsel. Het zorgt voor stevigheid en steun. Het stroma geeft stevigheid. In het stroma
liggen steeds de bloedvaten, de lymfevaten, de zenuwen etc. Het zorgt dus ook voor de circulatie en de
bezenuwing van het orgaan. Ook de afweer gebeurt in het bindweefsel. Het is dus zeer dynamisch. Stroma is
van cruciaal belang voor de werking van het orgaan. Het kapsel zorgt dus voor de bevloeiing, de afweer en de
bezenuwing. Het stroma is analoog voor alle parenchymateuze organen. Beschadigingen van het stroma
hebben een geringe impact op de functie.
3 De organisatie
Parenchym en stroma vormen samen een functioneel geheel. Het patroon is voor alle organen in grote lijnen
hetzelfde.
1
,Rond het parenchym wordt een stevig bindweefselkapsel gevormd. Hieruit lopen bindweefselbalken, trabekels
genoemd, die naar binnen groeien. Dit kapsel bestaat net zoals de grote trabekels uit onregelmatig dens
collageen bindweefsel. Kleinere trabekels worden losmazig collageen bindweefsel die zich uiteindelijk tussen
alle grote trabekels bevindt.
De hilus is een plaatselijke indeuking waar arteries, zenuwen, venen, lymfevaten en afvoerbuizen het orgaan
binnendringen of verlaten. = maakt deel uit van parenchym
De trabekels of bindweefselbalken en septa of bindweefsellamellen delen het orgaan in kwabben of lobi. Deze
lobi worden nog verder verdeeld in lobuli of kwabjes door fijnere trabekels of septa.
Vanuit de trabekels en septa zal een fijner jonger bindweefsel (reticulinedraden, fibroblasten en andere cellen
van los collageen bindweefsel) samen met bloedvaten, capillairen en afvoerbuisjes naar en rond het
parenchym uitstralen. Dit is het interstitieel bindweefsel.
DEEL 2 : DE HOLLE OF BUISVORMIGE ORGANEN
Buisvormige organen bevinden zich in het spijsverteringstractus, het ademhalingsstelsel en het
urogenitaalstelsel. Deze hebben een macroscopisch waarneembare holte of lumen, omgeven door een wand.
Het lumen kan virtueel zijn (vb. niet-drachtige baarmoeder, slokdarm) of opgevuld zijn met inhoud (voedsel,
gal, urine etc.). De wand is opgebouwd uit verschillende mantels of tunicae.
1 De tunica mucosa of het slijmvlies
Deze laag omgeeft het lumen. De tunica mucosa bestaat uit een lamina epithelialis mucosae. Dit is een
epitheellaag die dus logisch gezien rust op een basaalmembraan. Deze basaalmembraan is de membrana
basalis propria. Dit is een dun laagje dat onder elk epitheel voorkomt, maar is meestal lichtmicroscopisch niet
zichtbaar. Daarna komt de lamina propria mucosae. Dit is de bindweefsellaag van de mucosa. Deze bestaat uit
los collageen bindweefsel en is zeer celrijk. Er zitten hier ook veel bloed- en lymfecapillairen, alsook
zenuwuitlopers, klieren en lymfefollikels. Vervolgens komt de lamina muscularis mucosae die een laagje glad
spierweefsel vormt. De lamina muscularis mucosae zorgt voor de vlotte beweging van de mucosa ten opzichte
van andere tunicae en ook ten opzichte van de inhoud. Al deze lagen vormen de binnenste laag of de tunica
mucosa. Dankzij deze lamina is een vlotte beweging, een betere vertering, een betere beweging en een betere
opname van de inhoud mogelijk.
In organen waar er veel resorptie plaatsvindt, dus waar het contact tussen de inhoud en de wand heel
belangrijk is, is de lamina muscularis mucosae bijgevolg ook sterk uitgebouwd. Het contactoppervlak wordt ook
vergroot door plooivorming en door villi. Het slijmvlies wordt steeds vochtig gehouden door slijm of mucus.
Sereuze vliezen vormen de aflijning van de buik-, pleura- en pericardholte. Het wordt vochtig gehouden door
een waterig of sereus vocht.
2 De tela submucosa
De tela submucosa wordt eerder beschouwd als een verbindingslaag, niet als een mantel. Het vormt de
verbinding tussen de tunica mucosa en de tunica muscularis. Dit is losmazig collageen bindweefsel, maar is iets
denser en iets meer geordend dan de lamina propria. Dit komt omdat deze laag armer aan cellen en rijker aan
grovere vezels is.
2
, 3 De tunica muscularis of spierlaag
De volgende laag is de tunica muscularis. Deze bestaat uit glad spierweefsel, maar op sommige plaatsen zoals
de larynx, de farynx, delen van de slokdarm en delen van het urogenitale stelsel is de tunica muscularis
opgebouwd uit dwarsgestreept spierweefsel.
De tunica muscularis is opgebouwd uit een inwendige, circulaire laag, de stratum circulare en een uitwendige,
longitudinale laag, de stratum longitudinale. Deze laatste is vaak zwakker dan de stratum circulare. Deze
spierlaag zorgt voor de peristaltiek. Als deze contraheert, zal het lumen verwijden en vernauwen. Deze
contracties verlopen zeer geordend. Deze contractiegolven gebeuren van craniaal naar caudaal. De inhoud
wordt gekneed en voortgestuwd naar caudaal. De tunica muscularis zorgt dus voor de beweging van de inhoud
zelf. Het zorgt ook voor het actief transport van de slokdarm naar de maag. In het ademhalingsstelsel wordt
deze laag vervangen door een tunica fibro-cartilaginea.
4 De tunica adventitia of de tunica serosa
De wand van een buisvormig orgaan wordt met de omgevende weefsels en organen verbonden door collageen
bindweefsel waarin de grotere arteries, venen, lymfevaten en zenuwen gelegen zijn. Dit is een tunica
adventitia die moeilijk af te lijnen is. Meestal is ook een bindweefsellaag tussen de tunica muscularis en de
tunica adventitia of serosa te vinden.
Op plaatsen waar de buisvormige structuur door een lichaamsholte trekt, is deze bindweefsellaag door een
mesotheel afgegrensd. In dit geval spreekt men van een tunica serosa. Deze tunica serosa loopt verder in het
meso, dat het orgaan met de lichaamswand verbindt. De beiderzijdse tunica serosa zijn dus verbonden met
een schaarse hoeveelheid bindweefsel, waarin vloedvaten, zenuwen en lymfevaten voorkomen, alsook enkele
tot grote hoeveelheden vetcellen. WATERIG VLIES
DEEL 3 : DE KLIEREN
Klieren komen voor in de wand van holle organen of vormen op zichzelf een parenchymateus orgaan. Ze
worden op verschillende manieren ingedeeld : exocrien, endocrien, paracrien, merocrien, apocrien of
holocrien – sereus, muceus – samenstelling van de klieren – bouw van de eindstukken.
De klieren kunnen op verschillende plaatsen aanwezig zijn in de wand van de holle organen. In het
oppervlakteepitheel kunnen ze als individuele cellen voorkomen, slijmbekercellen, of als aaneensluitende
cellen, namelijk slijmnapcellen. Ofwel dieper de wand. Dan kunnen ze tot in de propria komen, de
propriacellen of tot in de tunica submucosa, submucosaklieren.
Klieren stulpen nooit in de spierlaag in. Stel dat ze tot in de tunica serosa of adventitia komen, dan verlaten
deze klieren de buisvormige organen en worden ze een aparte parenchymateus orgaan. Deze klier past niet
meer in de wand en ontwikkelt zich als een aparte orgaan, bijvoorbeeld de pancreas.
DEEL 4 : WEEFSELREGENERATIE
1 Fysiologische vernieuwing
Cellen worden vernieuwd op twee niveaus. Ofwel wordt de intercellulaire inhoud vernieuwd, ofwel wordt de
cel helemaal vernieuwd.
Epitheelweefsel genereert heel goed. Gewoon bindweefsel genereert slecht tot goed, bloed vernieuwt zich
zeer goed, kraakbeen slecht en been ook goed. Spierweefsel vernieuwt zeer slecht tot niet. Neuronen in
zenuwweefsel regenereren niet, maar neurogliacellen regenereren redelijk goed.
2 Vernieuwing na letsel (herstel)
Samenstellende weefsels hebben een goed regeneratievermogen. Dankzij doorbloeding worden deze weefsels
gevoed. Dood of beschadigd materiaal wordt opgeruimd (MPS). De afweer kan zowel aspecifiek en specifiek
gebeuren.
3