Goederenrecht
Deel 1 Algemeen deel – Situering
Wet van 13 april 2019 tot invoering van een nieuw BW – goederen boek 3 en boek 8 bewijs
Nieuw boek 3 BW:
- Algemene bepalingen
- Goederen
- Eigendom
- Mede-eigendom
- Burenrelaties
- Vruchtgebruik
- Erfpacht
- Opstal
Deel 1 Algemeen deel – Temporele toepassing
Inwerkingtreding (zie art. 37 e.v. W2020)
- 01/09/2021 (muv 3.30 §1, 3°, 5°, 7° en §2 lid 2 BW)
- Eerbiedigende werking: enkel Rsf/RH van voor 01/09/2021, evenmin (latere) RH/Rsf
m.b.t. Eerdere zakelijke rechten
- Tenzij partijen: conventionele toepassing – anticipatieve toepassing
- Geen afbreuk verworven rechten
- Bijzonder regime:
o Verkrijgende verjaring (art. 37 §2 W2020)
o Opstal (art. 38 W2020)
Structuur cursus:
- Deel I Algemeen deel
- Deel II Goederen
- Deel III Zakelijke rechten
Terminologie
- Voorwerpen < Goederen < Zaken
- Voorwerpen (Art. 3.38 BW) muv personen en dieren (art. 3.39 BW)
- Goederen: voorwerpen die toe-eigenaar zijn (art. 3.41 BW) = mogelijk voorwerp
zakelijk recht (art. 3.7 BW)
- Lichamelijke goederen (art. 3.40 BW) = zaken
Geschiedenis
In Burgerlijk wetboek terug te vinden. Eigendom is de hoeksteen van het privaatrecht in het
algemeen sinds 1804 code civiel. Art. 544 = Eigendom, van openbare orde. Art. 1134 BW =
contractvrijheid, maximale vrijheid. 3 belangrijkste bepalingen van het oude BW:
1. Art. 544 Oud BW – individuele eigendom
1
, 2. Art. 1134 Oud BW – contractsvrijheid en testeervrijheid (art. 967 oud BW)
3. Art. 1382 Oud BW aansprakelijkheid is een plicht, hoe meer vrijheid je hebt, hoe
meer verantwoordelijkheid je hebt, 544 is maximale vrijheid, contractvrijheid en
bindende kracht ervan is 1134, berokken je iemand schade moet je het vergoeden
1382.
Dit was het uitgangspunt van Code Civiel. Men stelt vast dat mensen juridisch gelijk gemaakt
kan worden maar gelijkheid is maar relevant als die ook feitelijk is. De feitelijke ongelijkheid
probeert men in het recht te remediëren door de feitelijk zwakken op een gelijker niveau te
krijgen. = socialisering, maatschappij is helemaal verandert met 1804. Vb. mensen wonen
dichter op elkaar en hierdoor heb je meer hinder. BW van 1804 op vlak van goederenrecht
was bijna niet gewijzigd. Minister Koen Geens wil alles veranderen wat moest veranderen.
Heel nieuw BW. Eerste was boek 8: Bewijs.
2de boek was Boek 3: Goederen. In het oud BW was het goederenrecht boek 2, nu boek 3.
Boek 5 is komend nl. verbintenissenrecht. Dan familiaal vermogensrecht in boek 4. Boek 1 =
algemeen en dan minder duidelijk. Voor ons is boek 3 belangrijk 04/02/2020. Als je de wet
ziet is die formeel zeer vernieuwend. Elke bepaling heeft een andere bepaling gekregen. Elke
verwijzing begint met 3. naar boek 3. Inhoudelijk valt de wijziging nog mee. Eigenlijk oude
boek 2 aangevuld door de rechtspraak. Versnippering binnen goederenrecht beperkter.
Toegankelijker dan vorige boek 2. Voorheen noemde dit vak zakenrecht en onder het
nieuwe recht goederenrecht omdat het verwijst naar een ruimere categorie van zaken.
Wijziging wetgevend kader als toegankelijker, meer informatief en overzichtelijker. Na alle
wijzigingen kan je zien hoe belangrijk het goederenrecht is. Gebruik het wetboek maximaal.
3 belangrijke evoluties:
1. Dematerialisering
2. Vermaatschappelijking en socialisering
3. Flexibilisering en instrumentalisering
Boek 3: heel nieuwe goederenrecht
Wanneer geldt de temporele toepassing van het nieuwe goederenrecht. Een wet die het BW
wijzigt komt in het BW in uw codex maar die staat initieel in een andere wet zoals hier vb.
Boek 3. Alle bepalingen vind je in de oorspronkelijke wet. Inwerkingtreding vind je op het
einde van de wet. Aantal principes:
- Wet van toepassing vanaf 01/09/2021, 18 maanden na publicatie BS en dat was in
maart 2020. UITZONDERING Art. 3.30, 1 juli 2022 pas in werking.
- Nieuwe wet, datum inwerkingtreding maar hoe hard treedt die in werking? Zacht
zoals wat was laten we zo en kijken vooruit of zowel vooruit als achteruit kijken wat
een onmiddellijke werking is vb. appartementsrecht. Onder boek 3 is het
uitgangspunt de zachte werking, we kijken enkel vooruit. We laten wat achter ons is
gebeurd. In werking treding geldt voor rechtshandelingen en – feiten voor
handelingen van na die datum. Vb. vestiging van vruchtgebruik op 19/08/2021 is oud
recht voor heel de duur van het vruchtgebruik. Bezit is een rechtsfeit, voor
01/09/2021 is oud recht en nadien is nieuw recht, hier geldt er wel een bijzondere
regeling (mix oud en nieuw, gaan we nog zien). Voorbeeld: Ik vestig een
2
, vruchtgebruik op 01/08/2021 en ik bepaal dat het recht van vruchtgebruik ontstaat
op 03/10/2021. / Ik verkoop constructies en jij verkoopt grondaandeel, ik vestig een
opstalrecht op die promotor in juli 2021 met opschortende voorwaarde dat die een
bouwvergunning verkrijgt en die verkrijgt die 16/01/2022. Vruchtgebruik is dan oud
of nieuw recht? Opstalrecht oud of nieuw recht? Vruchtgebruik is het oude recht
want je moet kijken naar de datum van de rechtshandeling. Opstalrecht =
opschortende voorwaarde, werkt retroactief maar in het goederen recht art.3.14
mag niet meer retroactief tot stand komen. Het oude recht geldt hier ook. ==>
EERBIEDIGENDE WERKING
- Geldt zelfs voor rechtsfeiten/ handelingen van na de in werking treding voor de
zakelijke rechten die gelden onder het oude recht beheerst. Vb. minnelijke
beëindiging. Verlengen erfpacht die in 1990 werd gevestigd en verlengen die in 2025.
Je moet je dus systematisch afvragen welk recht er van toepassing is en welke je moet
volgen. Essentiële vraag en het oude recht kan nog 100-den jaren relevant zijn vb.
erfdienstbaarheid kan eeuwigdurend zijn. Gaan wij het oude of nieuwe recht behandelen?
Beiden geen tijd voor dus als compromis het nieuwe recht kennen. Wel linken leggen met
het oude recht. Op examen moet je het nieuwe recht toepassen.
2 bijzondere toepassingsregels:
- Verkrijgende verjaring
- Opstal
Anticipatieve toepassing van het recht, evident kan je anticipatief het nieuwe recht
toepassen enkel bij dwingende bepalingen vb. onder oude recht erfpacht minsten 27 jaar en
onder nieuwe recht minsten 15 jaar. Beide dwingende bepalingen. Kon je dan voor de
inwerkingtreding een opstalrecht van 15 jaar bedingen? Vraag is minder relevant nu omdat
het nieuwe recht al van toepassing is.
Terminologie:
Art. 3.38 BW maakt onderscheid tussen mens, dier en voorwerp. Art. 3.39BW geeft in het
nieuwe recht een definitie van een dier (wezen met gevoeligheid en biologische noden). Wet
zegt dat een dier iets anders is dan een voorwerp maar hebben er geen bijzonder regime
voor. Schakelbepaling: het is iets anders maar we doen alsof het hetzelfde is. De voorwerpen
interesseert ons vooral. Hierbinnen hebben we een categorie: goederen voorwerpen die
toe-eigenbaar zijn in art. 3.41BW. Binnen de voorwerpen die toe-eigenbaar zijn hebben we
een onderscheid tussen lichamelijk (zintuigelijk waarneembaar met 1 van de 5 zintuigen) en
onlichamelijk.
- Lichamelijke goederen = zaken
- Onlichamelijke goederen = vermogensrechten, zakenrechten en intellectuele rechten
Een zaak is een goed maar een goed is niet noodzakelijk een zaak. Het kan ook een
onlichamelijk goed zijn. Vroeger lag focus op zaken vandaar zakenrecht, nu ook kijken naar
rechten op de goederen vb. eigendomsrecht = goederenrecht.
3
, Deel I Algemeen deel: Titel 3 Vermogensleer
Vermogensrecht vermogen (3.35, 36,37 BW), voorheen in de hypotheek wet terug te
vinden
- Begrip (juridische algemeenheid in geld waardeerbare rechten en plichten van een
persoon), alles wat niet in geld waardeerbaar is, behoort niet tot het vermogen. Vb.
de naam van een persoon. Wat in geld waardeerbaar is zijn de vermogensrechten
(vb. zakelijke rechten) vb. Johny zijn vermogen bekijken, Juridisch rugzakje, er zitten
in geld waardeerbare activa en in geld waardeerbare passiva is plichten. Heeft
woning in eigendom, wagen in eigendom, buitenverblijf kust in vruchtgebruik… goed
dat hij in vruchtgebruik heeft, verhuurt hij. Verbintenis tot betaling van de
verhuurprijs. Vorderingsrecht op de huurder en op zijn klanten. = Activa en de
plichten dus schulden vb. materiaal voor onderneming of onderhoudsplicht t.a.v. de
huurder. Vermogen is dan het rugzakje van rechten en plichten dus activa en passiva.
Het vermogen is een samenhangsel met het juridisch begrip persoon. De drager van
mogelijke rechten en plichten dus de drager van het juridisch rugzakje. Elke persoon
heeft een vermogen, rugzakje kan leeg zijn maar elke persoon heeft het. Hij krijgt het
rugzakje niet van zich af, kan het leegmaken maar de rugzak blijft. Het is dus niet
overdraagbaar. Een overdracht van een vermogensbestanddeel in beginsel enkel
vermogenselementen kan betreffen, inhoud van het rugzakje maar niet het rugzakje
zelf tenzij heel uitzonderlijk de wet toelaat dat het rugzakje geheel of gedeeltelijk
overdraagt, kan enkel als de persoon overleden is. Je krijgt als erfenis de activa maar
jammer genoeg ook de passiva.
- Klassieke vermogensleer: enkel een persoon heeft een vermogen (geen dieren is erg
voor het dier dat het zo in het BW staat, staat niet uitdrukkelijk in 3.35 BW)
o Elke persoon heeft een vermogen (zolang hij persoon is;
onvervreemdbaarheid van vermogen)
o Art. 3.36 BW: Alleen persoon heeft een vermogen, in principe met alle activa
instaan voor de passiva, je mag niet gewoon iemand zijn auto gaan halen om
zo je schuld terug te vorderen. Wel vb. leverancier van Johny heeft nog
openstaande schuld van hem, ik leg beslag op zijn huis of op zijn wagen of
garage complex, tv, zetel… goed wordt verkocht en de opbrengst wordt
gegeven aan de schuldeiser. Er zijn geen preferentiële goederen dus heel de
pot is voor de leverancier.
o 1 persoon = 1 vermogen (ondeelbaarheid van vermogen)
Gemeenschappelijk onderpand (3.36 BW)
Juridische algemeenheid: dynamisch (<-> beslag, Pauliana)
Het is het vermogen zelf dat juridisch bestaat, de inhoud is dynamisch. Je mag er vrij in
handelen want het is niet voor iemand vrijgehouden. Remedie in verbintenissenrecht om
vermogen te bekomen = actio pauliana
Uitzonderingen:
Afspraken schuldeiser: je kan geen goederen reserveren tenzij
een contract het anders bepaald. Je mag enkel beslag leggen
op bepaalde goederen opgemaakt in een overeenkomst.
Niet-beslagbare goederen art. 73 Wet 25/04/07:
onbeslagbaarheid zakelijk recht op gezinswoning (art. 215 oud
BW)
4