SLEUTELVRAGEN
HOOFDSTUK 3
1. Bespreek de func/es van het bloed /jdens lichamelijke inspanning en geef voldoende uitleg
bij ieder van de func/es.
• Transpor<unc/e: transport tussen cellen onderling, van het uitwendige milieu naar
de cellen en de weefsels toe, van de weefsels naar het uitwendige milieu
o Transport van CO, CO2, O2, …
o Transport van voedingsstoffen (suiker, vitaminen, veEen en aminozuren), die
als eindprocuten van de spijvertering in de bloedbaan terechtkomen, om
vervolgens naar de lever gevoerd te worden, vanwaar ze naar de rest van het
lichaam verspreid worden
o Transport van afvalstoffen naar de nieren, lever, zweetklieren, longen. Zo
worden afvalstoffen mogelijk door de nieren gefilterd om van daaruit via de
urine te worden geëlimineerd
o Transport van allerlei moleculen zoals homonen, enzymen en cytokines. Ze
zijn essen/eel voor behoud van de homeostasis in ons lichaam
• Beschermende func/e: het bloed bevat tal van essen/ële componenten van de
immuniteit. Zo zal het z’n bestanddelen verantwoordelijk zijn voor de bescherming
van ons lichaam tegen allerlei indringers zoals toxische stoffen, virussen en
bacteriën, … . Ook is dit van essen/eel belang voor behoud van de homeostasis
• Thermoregula/e: een vermindering van de lichaamstemperatuur is mogelijk doordat
de oppervlakkige bloedvaatjes gaan vasodilateren, waardoor meer bloed aan de
oppervlakte warmte kan afgeven. Het omgekeerde is ook mogelijk en heeO een
s/jging van lichaamstemperatuur tot gevolg. Deze en andere thermoregulerende
‘bevelen’ zijn aRoms/ng van de hypothalamus, het controle centrum van de
thermoregula/e
• Zuur-base evenwicht: een te grote concentra/e aan CO2 in het bloed kan de pH
enorm verlagen, hetgeen erns/ge gevolgen kan induceren. Daarom zijn er in het
bloed buffers aanwezig (plasmaproteïnen, bicarbonaat en aminozuren). De pH van
het bloed ligt ongeveer op 7,4
• Regula/e van de colloïd osmo/sche druk
2. Bespreek alles wat je weet over het transport van O2 en CO2 in het bloed en maak daarbij
minimaal gebruik van de volgende kernwoorden: EPO – plasma – bilirubine – lever
Het bloed bestaat uit bloedplasma en cellulaire frac/e. In het plasma bevinden zich onder
meer opgeloste stoffen, O2 en CO2. In de cellulaire frac/e van het bloed bevindt zich onder
meer RBC. Deze RBC hebben een biconcave vorm dat zorgt voor een grotere oppervlakte
voor de uitwisseling van gassen.
Voordat de RBC wordt afgebroken wordt het aangemaakt in het beenmerg. De aanmaak
wordt hormonaal geregeld, zo zeEen de nieren door middel van erytropoë/sche factor de
lever aan tot produc/e van het hormoon EPO, dat zet op zijn beurt het beenmerg aan tot de
vorming van de pro-erytrocyten. Of er EPO wordt aangemaakt in ons lichaam, is a^ankelijk
van het aantal circulerende RBC en het daarmee in overeenstemming zijnde O2-gehalte.
RBC beziEen enkel hemoglobinemoleculen. Eén hemoglobinemoleculen is opgebouwd uit 2
grote delen globinegedeelte met daarin verstrengd 4 heemgroepen. Iedere heemgroep
, bevat 1 ijzermoleculen, als bindingsplaats voor een O2-molecule. Hb is ook instaat om CO2 te
binden. Een andere mogelijkheid om CO2 te vervoeren is doordat RBC ook het enzym
koolstofanhydrase beziEen, dit enzym katalyseert de omze`ng van CO2 in HCO3-. HCO3- is de
vorm waarin CO2 in het bloed getransporteerd kan worden.
Na 120 dagen leven gaat de RBC en HCO3- afgebroken worden door mononucleaire fagocyten
in het beenmerg, lever en milt. De hemoglobinemoleculen van de RBC wordt afgebroken in
globine, aminozuren en heem. Heem bestaat uit bilirubine, deze wordt door de lever uit het
bloed gehaald en uitgescheden.
3. Wat is homeostase? Bespreek de re controleren factoren voor behoud van de homeostase.
Homeostase: is het proces waarbij organismen het interne milieu van chemische en fysische
processen in evenwicht houden, ondanks veranderingen in de omgeving waarin het
organisme zich bevindt. Door de homeostase kan een organisme de func/e van elk
individueel orgaan aanpassen, waardoor aan de integrale behoeOe van het lichaam wordt
voldaan. Als het organisme faalt in het onderhouden van de homeostase kan het organisme
sterven.
Te controleren factoren:
• Concentra/e H2O
• Temperatuur
• pH
• Bloedvolume + bloeddruk
• Concentra/e O2
• Concentra/e CO2
• Concentra/e nutriënten
• Concentra/e afvalproducten
• Concentra/e NaCl
4. Wat gebeurt er met erythrocyten op het einde van hun leven?
Afgebroken worden door mononucleaire fagocyten in het beenmerg, lever en milt.
5. Leg uit wat de rol van EPO is bij de fysiologie van de erythrocyten?
RBC wordt afgebroken wordt het aangemaakt in het beenmerg. De aanmaak wordt
hormonaal geregeld, zo zeEen de nieren door middel van erytropoë/sche factor de lever aan
tot produc/e van het hormoon EPO, dat zet op zijn beurt het beenmerg aan tot de vorming
van de pro-erytrocyten.
6. Wat is bilirubine en wat is de rol van bilirubine in de fysiologie van de RBC?
RBC bevaEen hemoglobinemoleculen. Als deze moleculen worden afgebroken, worden ze
afgebroken in globine, aminozuren en heem. Heem bestaat uit bilirubine.
7. Waarom hebben we zowel een extrinsiek en intrinsiek mechanisme? Wanneer wordt welk
mechanisme gebruikt?
Het intrinsieke mechanisme is verantwoording voor een klontering van bloed binnenin het
beschadigde bloedvat.
, Het extrinsieke mechanisme is verantwoordelijk voor een klontering van het bloed dat
buiten de bloedbaan is getreden.
HOOFDSTUK 4
1. Welk deel van het afweersysteem is verantwoordelijk voor allergieën?
Specifieke immuniteit met name humorale immuniteit.
2. Welke cellen zijn verantwoordelijk voor de immunologische reacties bij allergieën (minimum
2)?
Lymfocyten (met in de eerste plaats B-lymfocyten), basofielen (binden met IgE),
eosinofielen, antilichamen, mastcellen, immuuncellen
Alle van bovenstaande cellen zorgen voor de vrijstelling/afgifte van histamines in het
lichaam die zich uiten als een allergie.
3. Beschrijf de immunologische reactie bij allergieën.
Een allergische reactie zal resulteren in een overreactie van het immuunsysteem. We zullen
reageren op een prikkel van buitenaf die als lichaam vreemd wordt gezien.
Immunologische reactie is verantwoordelijk door humorale immuniteit. Door deze
immuniteit worden antilichamen gemaakt, maar in dit geval worden er te veel aangemaakt
t.o.v. antigenen. Het teveel aan antilichamen ontstaat door een reactie met B-lymfocyten
die plasmacellen worden, waardoor plasmacellen te veel antilichamen aanmaken. Dit uit
zich in een allergische reactie.
4. Bespreek de functie en de werking van het complement systeem en de interferonen en leg
uit hoe beide systemen kunnen samenwerken.
Functie:
• Complement systeem: een deel van de aspecifieke deel van het afweersysteem, dat
echter vaak wordt aangesproken bij bepaalde delen van de specifieke
immuunrespons. Het heeft ook een bijkomende immuun functie.
• Interferonen: spelen een rol in zowel aspecifieke als specifieke deel van de
immuunrespons
Werking:
• Complement systeem: het bestaat uit een enzymatische cascadereactie met een
groot aantal verschillende componenten die ten delen afkomstig zijn vanuit het
serum. 2 mogelijke component systemen:
o Klassieke weg: door binding van de antilichamen op de celmembraan van
het micro-organisme
o Alternatieve weg: directe complement-activatie door direct contact met de
celwand van het micro-organisme
De 2 mechanismen maken gebruik van verschillende, toch deels overlappende
componenten. De enzymatische cascade reactie, bestaat uit verschillende
opeenvolgende reacties, waarbij telkens opnieuw inactieve substraten in tenminste
2 actieve bijproducten worden omgezet. De producten spelen een belangrijke rol in
de chemotaxis en de opsonisatie.