Verpleegkundige zorg 2 Oncologie Partim; Ilse Demarés
Verpleegkundige zorg 2: Ilse Demarés:
Oncologie
1. Fundamentele aspecten van kanker
1.1. Cel- en tumorbiologie
Het menselijk lichaam bestaat uit miljarden cellen die zich voortdurend vernieuwen door
celdeling of mitose. Hierdoor kunnen beschadigde of verouderde cellen vervangen worden. In
normale weefsels is de groei van cellen op een evenwichtige manier gereguleerd: de aanmaak
van nieuwe cellen door celdeling (mitose) is in evenwicht met het verlies van cellen door
geprogrammeerde celdood.
Het DNA bevat alle informatie van de cel en is uniek. Nieuwe cellen worden aangemaakt via
celdelingen. Dat betekent dat een cel zich kan opdelen in twee gelijke nieuwe cellen. De
oorspronkelijke cel noemen we de moedercel, de nieuwe cellen de dochtercellen. Al die
dochtercellen moeten ook alle DNA van de moedercel bevatten, met alle genen precies gelijk en
in dezelfde volgorde. De moedercel moet dus haar DNA volmaakt juist overschrijven
(verdubbelen) om het te kunnen verdelen over de twee dochtercellen.
Het celdelingsproces gaat meestal feilloos, maar soms ontstaan er kleine fouten. Het systeem
kan die fouten meestal nog corrigeren. In sommige gevallen lukt dit evenwel niet, waardoor een
zieke cel kan ontstaan, een cel met fouten in het DNA. Dergelijke gemuteerde cel kan later
uitgroeien tot een kankercel.
1.1.1. De celcyclus
Het cyclische proces van celdeling en groei wordt ook de celcyclus genoemd. Deze cyclus is
verdeeld in vier verschillende fasen die in een welbepaalde volgorde en in een welbepaald
tijdsinterval verlopen. De fasen die geassocieerd zijn met de DNAsynthese (S-fase) en mitose (M-
fase) worden gescheiden door twee fasen met variabele lengte: de G1- fase voor de S en de G2-
fase voor M. Tijdens de G1- fase wordt de cel voorbereid op DNA-synthese, tijdens de G2-fase
worden de nodige voorbereidingen voor de finale celdeling getroffen. Als een cel volledig in een
rusttoestand belandt, verlaat ze op een reversibele manier de eigenlijke celcyclus en komt ze in
de zogenaamde G0-fase terecht.
1.1.2. P53: een belangrijke celcyclusproteïne
P53 functioneert als een soort controleproteïne dat fouten in het nieuw aangemaakt DNA
opspoort. Mocht er namelijk een fout gebeurd zijn in de vorige celcyclus, is het uiteraard van
belang de verdere celdelingen te stoppen om zo gemuteerde cellen zoveel mogelijk te
elimineren. Indien er ernstige fouten opgetreden zijn die de verdere dochtercellen onleefbaar of
gevaarlijk zouden maken, dan geeft P53 de opdracht aan de cel om zichzelf te vernietigen.
P53 is daarom een zeer belangrijk proteïne en wordt ook wel de ‘bewaker van het genoom’
genoemd. Het zorgt voor de integriteit van het genetisch materiaal in elke cel.
1
,Verpleegkundige zorg 2 Oncologie Partim; Ilse Demarés
1.2. Het ontstaan ven kanker of carcinogenese
Bij kanker gaat het om een verstoring in de evenwichtssituatie tussen celgroei en celdood.
Mutaties in genen die betrokken zijn bij de regulatie van de celgroei zorgen ervoor dat een
normale cel in een tumorcel verandert.
Carcinogenese wil zeggen: het proces van het ontstaan van kwaadaardige tumoren.
Verschillende genetische veranderingen zijn noodzakelijk om een normale cel te veranderen in
een tumorcel. De twee hoofdrolspelers bij het ontstaan van kanker zijn (proto)- oncogenen en
tumorsuppressorgenen. Elke normale cel heeft oncogenen en tumorsuppressorgenen.
(Proto)- oncogenen zijn genen die ervoor zorgen dat een cel groen licht krijgt om DNA bij te
maken en om te delen in twee nieuwe dochtercellen. Als een oncogen geactiveerd wordt, begint
de cel DNA te verdubbelen en te delen.
Een tumorsuppressorgen doet in feite net het omgekeerde. Het kan het aanmaken van het DNA
en het vermeerderen van cellen stilleggen. Als een tumorsuppressorgen geactiveerd wordt, stopt
de cel met de aanmaak van DNA en stopt ze ook met delen.
Een fout bij het overschrijven van het DNA noemen we een mutatie. Als de schade beperkt is in
omvang, is er niet echt een probleem, omdat de talrijke andere normale dochtercellen verder
zullen zorgen voor de aanmaak of de groei van een weefsel of een orgaan.
Als er een fout optreedt bij het overschrijven van een (proto)- oncogen en er ontstaat een
oncogen dat constant actief is, dan ontstaat er een dochtercel die veel actiever en agressiever is
dan normale dochtercellen. Ze blijft zich constant in een hoog tempo verder delen, of het
lichaam dat nu vraagt of niet. Er kan ook een mutatie optreden bij een tumorsuppressorgen. Dan
krijgen we een dochtercel die niet meer kan stoppen met delen. Precies deze twee fouten leiden
tot een kankercel. Een kankercel is dus een ontspoorde cel met gemuteerde oncogenen en/ of
tumorsuppressorgenen. Die zal een eigen leven leiden, zich ongeremd en razendsnel beginnen te
delen en zich niets meer aantrekken van de controlemechanismen die wel werken bij normale
cellen.
Eén enkele mutatie is meestal niet genoeg om een cel te laten ontsporen in een kwaadaardige
kankercel. Kanker ontstaat pas na een opeenstapeling van een aantal fouten. Dit wordt het
meerstappenproces bij het ontstaan van kanker genoemd. De eerste stap is een eerste mutatie
die optreedt bij de dochtercellen. Het probleem is wel dat alle daaropvolgende nieuwe
dochtercellen ook die ene mutatie meedragen en die overschrijven naar de nieuwe
dochtercellen. Zo stapelen de mutaties zich tijdens het leven op en uiteindelijk kan het DNA door
een laatste bijkomende mutatie zodanig beschadigd raken dat er een agressieve kankercel
ontstaat.
Carcinogenese is een zeer langdurig proces. De transformatie van een normale cel tot een
kankercel duurt jaren, omdat daartoe meerdere veranderingen in het genoom van de zich
transformerende cel moeten accumuleren. Verder is er een groot aantal celdelingen nodig om uit
één getransformeerde cel een klinische manifeste tumor te laten ontstaan.
Het induceren van deze verandering, veroorzaakt door blootstelling aan een carcinogeen, noemt
men initiatie. De initiatie is niet noodzakelijkerwijs voldoende om een kanker te ontwikkelen.
Er moet namelijk een tweede stap, promotie genaamd, volgen. De promotie op zich is eveneens
meestal onvoldoende. Het is het proces waarbij in een geïnduceerde cel een proliferatie
ontstaat!
2
,Verpleegkundige zorg 2 Oncologie Partim; Ilse Demarés
Het carcinogenese proces kan positief of negatief gemoduleerd worden. Onder invloed van
modulatie door genetische, virale, chemische, fysische, hormonale, immunologische factoren kan
de getransformeerde cel wel of niet ontwikkelen tot een autonoom groeiende tumor.
De positieve modulatie versnelt het proces, verkort de latente periode tussen initiatie en
kankerontwikkeling, versterkt de intensiteit of verandert de aard van de kanker.
De negatieve modulatie vertraagt het proces, verlengt de latentieperiode, vermindert de
intensiteit en verandert de aard van de kanker.
Om kankers te voorkomen moet men de factoren kennen die in staat zijn het effect van de
initiatie of promotie te wijzigen.
1.3. Hoe tumoren groeien, woekeren en zich in het lichaam verspreiden
Zodra een kankercel ontstaan is, groeit die zodanig snel dat er zich op de plaats waar de eerste
kankercel ontstaan is heel veel kankercellen ophopen en een gezwel of een tumor vormen. In het
begin, geeft hij meestal nog geen symptomen. Pas wanneer hij ongeveer één centimeter in
diameter is, zal de patiënt iets merken. Dat noemen we de tumordetectiegrens.
De tijd tussen het ontstaan van de tumor en de tumordetectiegrens noemen we de preklinische
periode.
1.3.1. Benigne- (goedaardige) versus maligne (kwaadaardige) tumoren
Kanker manifesteert zich meestal als een tastbaar gezwel. Hier zijn echter twee belangrijke
opmerkingen te maken:
Niet alle vormen van kanker doen zich voor als een tastbaar gezwel (bv. Bloedkanker:
leukemie en lymfomen).
Niet alle tastbare gezwellen zijn kwaadaardig: ze kunnen ook goedaardig zijn.
Benigne- en maligne gezwellen kunnen van elkaar onderscheiden worden door een aantal
karakteristieke eigenschappen.
1.3.1.1. Invasie en metastasering
Eén van de belangrijkste kenmerken van kanker is het vermogen tot infiltrerende groei in
omliggende weefsels. Door dit vermogen kunnen kankercellen zich toegang verschaffen tot
lymfebanen en versleept worden naar lymfeklieren. Ze kunnen ook de wanden van bloedvaten
passeren en dan via de bloedbaan getransporteerd worden naar andere organen. Uitgroei in
lymfeklieren en organen op afstand wordt metastasering genoemd.
3
, Verpleegkundige zorg 2 Oncologie Partim; Ilse Demarés
Het vermogen tot infiltratieve groei kan ook leiden tot ingroei in aanliggende organen of in
lichaamsholten, waar zich tevens metastasen kunnen vormen.
Er zijn echter normale cellen van het immuunsysteem met een infiltratief vermogen: zonder deze
eigenschap zouden lymfocyten, macrofagen en granulocyten niet goed kunnen functioneren. Het
is gebleken dat kankercellen bij infiltratieve groei van dezelfde mechanismen gebruik maken als
deze normale cellen.
Een groot aantal tumoren krijgt tijdens het groeiproces een meer grilliger vorm met een slechte
begrenzing waarbij er delen van de tumor verder groeien en binnendringen of invaderen in de
omliggende normale weefsels of organen. Deze eigenschap wordt ‘invasie’ van de tumor
genoemd. Bovendien groeien deze tumoren nog sneller en kunnen er tijdens het groeiproces
cellen of stukjes tumor loskomen. Die losgekomen cellen kunnen zich dan via lymfe- en
bloedvaten verspreiden over grote delen van het lichaam. Dat zijn metastasen of uitzaaiingen.
Deze eigenschap wordt ‘metastasering’ genoemd.
De oorspronkelijke tumor is de primaire tumor, tumoren die elders in het lichaam ontstaan door
uitzaaiingen zijn secundaire tumoren. Tumoren die mooi omlijnd groeien zonder te invaderen en
te metastaseren zijn benigne of goedaardige tumoren. Tumoren die snel groeien, onregelmatig
begrensd zijn, in omliggende weefsels en organen invaderen en voor metastasen zorgen zijn
maligne of kwaadaardige tumoren.
1.3.1.2. Angiogenese
Tijdens de groei van de tumor doet zich nog een opmerkelijk fenomeen voor: de tumor voorziet
zichzelf van bloedvaten. Zodra een tumor een aantal millimeters groot wordt, komen de
binnenste tumorcellen in de problemen omdat ze daar onvoldoende zuurstof krijgen. De tumor
begint een stof uit te scheiden, een soort lokstof voor bloedvaten. Bloedvaten in de
onmiddellijke omgeving van de tumor beginnen daardoor uit te stulpen en te groeien in de
richting van de tumor die de stof uitscheidt. Dit proces heet de angiogenese. Hierdoor kan de
tumor in een hoog tempo groeien.
1.3.1.3. Tumorimmunologie: de afweer van de tumoren
Het immuunsysteem herkent de vreemde cellen voornamelijk door bepaalde structuren op de
wanden van de cellen, antigenen genoemd. De cellen van ons immuunsysteem vallen vreemde
cellen dus rechtstreeks aan of produceren stoffen om de vreemde cel te vernietigen. De stoffen
die de witte bloedcellen produceren en de lichaamsvreemde cellen kunnen vernietigen, worden
antistoffen, antilichamen of immuunglobulinen genoemd. Die antilichamen kunnen met de
(vreemde) antigenen binden en zo het vernietigingsproces van de vreemde cel aanvatten.
Een kankercel is een ontspoorde cel die ontstaat vanuit normaal, lichaamseigen weefsel,
waardoor er geen vreemde antigenen op de kankercellen verwacht worden. Tumorafweer is
echter complex. In de praktijk zien we bij veel tumoren actieve afweersysteemcellen in de buurt
van de kankercellen, wat dus wel op een afweerreactie duidt. De afweerreactie blijkbaar
onvoldoende sterk is om kanker volledig te onderdrukken.
De afweer van kanker impliceert dat er antigenen bestaan die specifiek op kankercellen te vinden
zijn, maar niet of in mindere mate op normale cellen; er zijn intussen een aantal antigenen
beschreven die specifiek zijn voor bepaalde tumorcellen. Men noemt ze tumorantigenen (of
tumor specifieke, of tumorgeassocieerde antigenen).
4