BRONNEN & BEGINSELEN
DEEL I. HET OBJECTIEF RECHT
I. Het begrip objectief recht
1. HET DOEL VAN HET RECHT: ORDENING IN DE SAMENLEVING
Elke samenleving heeft zijn eigen concreet recht dat binnen die samenleving geldt, namelijk het
positief recht (le droit positif). Het doel van het recht is om een samenleving te ordenen: de
belangen van mensen zijn vaak tegenstrijdig door ieders eigenbelang en eerzucht, ambities,… De
conflicten in de maatschappij zou samenleven onmogelijk maken indien er geen recht is. Het
onzekere is wat we echter willen vermijden, aangezien de mens een behoefte heeft aan een
ordening. Het doel van het recht is dus om de samenleving te ordenen: de rechtsidee. Ordening
impliceert echter twee componenten: rechtszekerheid & rechtvaardigheid.
A. Recht & rechtszekerheid
Het recht kan enkel maar het chaotische elimineren als het zelf niet chaotisch is. Er kan
slechts zekerheid zijn door het recht, als er zekerheid is over het recht, namelijk als er
rechtszekerheid is (la sécurité juridique). Dit betekent dat het duidelijk is en dat men er conflicten
mee kan oplossen, en dat uitspraken afgedwongen kunnen worden. M.a.w. zeker zijn dat het recht
een oplossing biedt voor een conflict.
Het is een louter formeel aspect van het recht, aangezien het niets zegt over het materiële, of
inhoudelijke van het recht: het gaat over de vorm van het recht. Zo bestaat er een wel
rechtszekerheid over de bevoegdheidsverdeling, toepassingsgebieden, verhoudingen tussen regels,
bevoegdheid om af te dwingen,… Aanhangers van de positivistische school proberen het recht ook
los van de inhoud te denken, en recht is volgens hen dan ook puur een kwestie van de vorm: met
rechtszekerheid heb je echter nog geen recht bereikt: in Nazi-Duitsland bestond er een grote
rechtszekerheid voor Joden, namelijk dat ze geen rechten hadden… Dit kan je echter maar moeilijk
‘recht’ noemen.
B. Recht & rechtvaardigheid
Vooraleer het recht een “menselijke” ordening is, moet er ook sprake zijn van
rechtvaardigheid (la justice). Het gaat hier dus wel over het materiële, het inhoudelijke. Het is de
taak van het recht om iedereen tot “zijn recht” te laten komen. Aristoteles onderscheidde twee types
van rechtvaardigheid, de verdelende (distributieve) en vergeldende (correctieve). De verdelende is er
om aan iedereen rechten en plichten toe te kennen, rekening houdend met de individu zelf. De
tweede is er om een verstoring recht te zetten. Dat gebeurt wel zonder rekening te houden met de
individu zelf (nl. geen rekening houden met waarde, capaciteiten of verdiensten).
, Het recht mag echter niet de vrijheid van de mens verhinderen: men moet zijn eigen
autonomie nog bewaren. Iedereen moet zijn vermogen vrij kunnen inzetten en interageren met zijn
concurrenten, waarvan hij op zijn beurt de autonomie ook moet eerbiedigen. Recht heeft daardoor
ook steeds te maken met gelijkheid: de gelijkheid (l’égalité) van de burgers moet behouden worden
tussen die strijdige belangen.
2. HET RECHT ALS MIDDEL: REGELS, TOEPASSING EN HANDHAVING
Het recht is geen doel op zich, maar wel een middel om een zekere en rechtvaardige ordening te
verzorgen: et is dus een tweede functie dat het recht kan vervullen. Naast de rechtsidee van het
willen scheppen van een rechtszekere en rechtvaardige samenleving, kan men het recht ook
gebruiken als een middel. Dat kan als middel aangewend worden in een rechtsregel (la règle de
droit), in de rechtspraak (la jurisprudence), of op het niveau van de rechtshandhaving.
A. Rechtsregel
De regels die de mens voorschrijven hoe hij zich dient te gedragen in de samenleving. Het zijn
gedragsregels (règles de conduite), namelijk geboden en verboden: niet simpelweg
vrijblijvende regels. Ze hebben een algemene draagwijdte, wat wil zeggen dat ze van
toepassing zijn op een onbepaald aantal gevallen, en ze gelden erga omnes (wie zich in het
toepassingsgebied bevindt). We noemen die regels ook ‘normen’. Het recht is niet louter
enkel de verzameling van normen: ook de handhaving en de toepassing van het recht maken
deel uit van het rechtssysteem…
B. Rechtspraak
De rechters passen de rechtsregels toe. Het zijn de mensen die recht spreken en aangeven
wat recht is. Ze passen de rechtsregels toe. Ze willen rechtvaardigheid en rechtszekerheid
brengen daar waar conflicten ontstaan. Het is echter niet zo dat een rechter simpelweg een
rechtsprekende functie heeft: ook rechtscheppend kan als een effect van het toepassen die
normen. Meestal noemt men zijn functie ‘rechtsvinding’, maar ook ‘rechtsvorming’ behoort
tot zijn taken.
C. Rechtshandhaving
Het recht is afdwingbaar (of hoort dat te zijn): er moeten sancties opgelegd kunnen worden
en toegepast, met dwang (la contrainte): het kunnen strafsancties zijn, tuchtsancties,
administratieve, schadevergoedingen,… Sancties werken ook preventief: mensen willen
sancties vermijden.
Die afdwingbaarheid (dwang) is een wezenskenmerk van het recht, al zijn er regels waar geen
sancties op volgen: dit zijn de zogenaamde onvolkomen rechtsregels, zoals vormschriften die
geen nietigheid met zich meebrengen in geval van niet-naleving. Ook het internationaal recht
is soms nog niet sterk genoeg ontwikkeld om al sancties te hebben.
“Het recht is de menselijke activiteit gericht op het ordenen van het samenleven van mensen, door
het opleggen van regels, het toepassen ervan en het handhaven ervan.”
, 3. DE OORSPRONG EN EVOLUTIE VAN HET RECHT
A. De oorsprong: recht en samenleving
Het recht is gegaan van een conflict tussen twee personen dat beslecht werd in een strijd, tot de
situatie die wij nu kennen. Er zijn daartussen geschillenbeslechters geweest, duels,… Engelse filosoof
Herbert HART heeft het ontstaan neergeschreven. Volgens hem zijn er in elke samenleving altijd wel
gedragsregels geweest, bv. verbod (of afkeer) op geweld. Een rechtsstaat is er enkel als er ook
aangegeven is waar die rechtsregels staan, wie ze afdwingt, kan wijzigen, de handhaving ervan, wie
ze opstelt,…
Hij stelt dat enkel in meer ontwikkelde samenlevingen er een goed rechtssysteem is, waar er dus ook
regels over het recht zelf komen (toepassingsgebied, wijzigingen,…) in plaats van losse verboden en
geboden naast mekaar. Dit zijn de secundaire regels van het recht, naast de primaire (de
gedragsregels zelf) en de tertiaire regels (de bepalingen over behoorlijke wetgeving, bestuur en
rechtspraak):
- “rules of recognition”: regels die aangeven op welke wijze regels gelden, interpretatie van
rechtsregels, de verhoudingen ertussen,… Het behandelt dus eigenlijk de bronnen van het
recht.
- “rules of change”: regels die aangeven op welke wijze de gedragsregels kunnen worden
ingevoerd, gewijzigd of opgeheven. Ze geven aan hoe wetten er komen en door welke
procedures, en hoe burgers hun eigen positie kunnen regelen (overeenkomsten etc),…
- “rules of adjudication”: regels die aangeven op welke wijze de naleving van de gedragsregels
verzekerd is. Het zijn als het ware de regels die de beslechting van conflicten regelen, en tot
wie of wat men zich moet wenden in geval van een conflict. Het is dus het procesrecht.
B. Het recht en de staat
De bloei van het recht is samengegaan met de bloei van de staat. Ze hebben zich dan ook
opgeworpen tot de voornaamste rechtsvormers in een samenleving. De staat heeft een
soevereiniteit (la souveraineté): ze wil het hoogste gezag bezitten, en niet onderworpen zijn aan
andere machtshebbers, noch intern, noch extern. De staat heeft zich ontwikkeld van een
nachtwakersstaat, waar recht en orde heersen, tot een sociale verzorgingsstaat die zichzelf
verantwoordelijk stelt voor het welzijn van haar onderdanen.
Tegenwoordig is er echter meer en meer een beperking van die soevereiniteit, ten voordele van meer
internationale en supranationale organisaties, of zelfs deelstaten krijgen de voorrang. Zo ontstaat er
dus een rechtspluralisme (le pluralisme juridique): verschillende regels voor verschillende
leefgemeenschappen, en dan kan het zijn dat regels elkaar tegenspreken.