JUNI 2017
ECONOMIE, MAATSCHAPPIJ EN MEDIA
SAMENVATTING
JULIE DE COCK
2016-2017
,0
Inleiding
5
0.1
Doel
van
de
studie
5
0.1.1
Behoefte
6
0.1.2
Schaarse
middelen
6
0.1.3
Nuttigheid
en
keuzeprobleem
6
0.2
Welvaart
en
welzijn
7
0.3
Soorten
goederen
(en
diensten)
8
0.4
Consumptie
en
productie
9
0.5
De
methode
10
0.6
Ceteris
paribus-‐clausule
11
0.7
Micro-‐,
meso-‐
en
macro-‐economie
11
1
Consumenten
12
1.1
Keuze
optimale
goederencombinatie
(=
evenwicht
van
de
consument)
12
1.1.1
Preferenties
12
1.1.2
Budget
en
Prijzen
13
1.2
(Prijs)vraagcurve
15
1.2.1
Afleiding
van
de
individuele
vraagcurve
15
1.2.2
Beweging
langs
de
individuele
vraagcurve
15
1.2.3
Verschuivingen
van
de
individuele
vraagcurve
16
1.2.4
De
collectieve
of
marktvraagcurve
19
1.3
Elasticiteit
van
de
vraag
20
1.3.1
Prijselasticiteit
van
de
vraag
20
1.3.2
Kruiselingse
prijselasticiteit
22
1.3.3
De
inkomenselasticiteit
van
de
vraag
22
1.4
Consumentengedrag
23
1.5
Meting
van
prijzen,
de
consumptie
index
24
2
Producenten
24
2.1
De
bepaling
van
de
optimale
productiegrootte
24
2.2
De
wet
van
de
toe-‐
en
afnemende
meeropbrengst
25
2.3
Het
kostenverloop
26
2.3.1
De
totale
constante
kosten
26
2.3.2
De
totale
variabele
kosten
26
2.3.3
De
totale
kosten
27
2.3.4
De
gemiddelde
en
marginale
kosten
28
2.4
Het
opbrengstenverloop
bij
volkomen
concurrentie
29
2.5
De
optimale
productiegrootte
bij
volkomen
concurrentie
(=
evenwicht
van
de
producent)
29
2.6
Afleiding
aanbodcurve
31
2.6.1
Individuele
aanbodcurve
31
2.6.2
Beweging
langs
curve
33
2.6.3
Verschuiving
van
curve
33
2.6.4
Collectieve
aanbodcurve
34
2.7
Break-‐even
analyse
34
2.8
Prijselasticiteit
aanbod
34
3
Prijsvorming
36
3.1
Markt
en
marktvormen
36
3.2
De
volkomen
concurrentie
36
3.2.1
Kenmerken
36
3.2.2
Het
marktevenwicht
bij
volkomen
concurrentie
37
2
, 3.2.3
Dynamische
vraag-‐en
aanbodrelaties
(=
spinnenwebtheorema)
39
3.2.4
Ingrijpen
van
overheid
in
de
prijsvorming
40
3.3
De
onvolkomen
concurrentie
41
3.3.1
Monopolie
41
3.3.2
Oligopolie
42
3.3.3
Monopolistische
concurrentie
43
4
Macro-‐economische
grootheden
44
4.1
De
economische
kringloop
44
4.2
Berekening
van
economische
activiteit
45
4.2.1
Bruto
en
netto
45
4.2.2
Marktprijzen
en
factorprijzen
46
4.2.3
Nationaal
en
binnenlands
46
4.3
Het
reële
en
het
nominale
BBP
47
4.4
Het
BBP
als
maatstaf
voor
onze
welvaart
47
5
Werkgelegenheid
47
5.1
De
hoogte
van
het
nationaal
inkomen
47
5.1.1
Consumptie-‐
en
spaarvergelijking
48
5.1.2
Investeringsvergelijking
48
5.1.3
Evenwichtsinkomen
48
5.1.4
Inversteringsmultiplicator
48
5.1.5
Accelerator
48
5.1.6
Hoogte
nationaal
inkomen
en
tewerkstelling
48
5.2
De
arbeidsmarkt
50
5.2.1
Aanbod
van
arbeidskrachten
50
5.2.2
Vraag
naar
arbeidskrachten
50
5.2.3
Evolutie
werkloosheids
50
5.2.4
Werkloosheid:
soorten
en
oorzaken
50
5.2.5
Bestrijding
van
de
werkloosheid
51
6
Geld,
monetair
beleid
en
inflatie
51
6.1
Het
geld
51
6.1.1
Functies
van
het
geld
51
6.1.2
Betalingsverkeer
vandaag
52
6.1.3
Geldsubstitutie-‐geldschepping
52
6.1.4
Vraag
naar
en
aanbod
van
geld
53
6.1.5
Monetair
evenwicht
53
6.2
Monetaire
politiek
van
het
eurosysteem
53
6.3
Het
inflatieverschijnsel
54
6.3.1
Begrip
54
6.3.2
Oorzaken
54
6.3.3
Gevolgen
van
inflatie
54
6.3.4
Bestrijding
van
inflatie
55
6.3.5
Inflatie
2009-‐2015
55
6.3.6
Deflatie?
55
3
,7
Internationaal
betalingsverkeer
55
7.1
De
wisselmarkt
55
7.1.1
Begrip
55
7.1.2
De
hoogte
van
de
wisselkoers
56
7.1.3
Wisselkoerssysteem
(enkel
slides)
56
7.1.4
Van
Bretton
Woods…
57
7.1.5
…
Tot
de
Economische
en
Monetaire
Unie
57
8
Internationaal
handelsverkeer
58
8.1
Belgisch
handelsverkeer
58
8.2
Werking
vrije
internationale
handel
58
8.2.1
Smith:
absolute
kostenverschillen
58
8.2.2
Ricardo:
relatieve
kostenverschillen
59
8.2.3
Voordelen
van
vrijhandel
59
8.2.4
Grenzen
aan
vrijhandel
60
8.3
Handelspolitiek
61
8.4
Mondiale
samenwerking
61
8.4.1
De
Wereldhandelsorganisatie
(WTO)
62
8.4.2
De
United
Nations
Conference
on
Trade
And
Development
(UNCTAD)
62
8.4.3
De
Organisatie
voor
Economische
Samenwerking
en
Ontwikkeling
(OESO)
62
8.5
Economische
integratie
63
8.5.1
Vrijhandelszone
63
8.5.2
Douane-‐unie
63
8.5.3
Gemeenschappelijke
markt
64
8.5.4
Economische
unie
64
8.6
Ontwikkelingslanden
64
8.6.1
Kenmerken
64
8.6.2
Oorzaken
65
8.6.3
Evolutie
in
ontwikkelingsgebied
66
8.6.4
Officiële
ontwikkelingshulp
(DAC-‐leden)
66
8.6.5
Millenniumontwikkelingsdoelstellingen
(MOD)
van
de
Verenigde
Naties
(2000-‐2015)
66
9
Conjunctuur,
groei
en
milieu
67
9.1
Conjunctuur
67
9.1.1
Conjunctuur:
beschrijving
67
9.1.2
Conjunctuur:
verklaring
68
9.2
Groei
69
9.2.1
Begrip
69
9.2.2
Groei:
begrip
en
determinanten
70
9.2.3
Groei:
voordelen
en
nadelen
70
9.3
Milieu
71
9.3.1
Duurzame
ontwikkeling:
groei
en
milieu
71
9.3.2
Wereldwijde
ongelijkheid
in
milieubeslag
71
4
, Economie,
Media
en
Maatschappij
Inleiding
Wat
is
economie?
- Studie
van
het
economische
leven,
d.i.
het
menselijk
streven
naar
behoeftebevrediging
met
behulp
van
schaarse
middelen
- Geen
positieve,
maar
menswetenschap!
- Niet
(in
eerste
plaats)
normatief,
maar
descriptief:
studie
van
de
keuzeproblemen.
Niet
bepalen
wat
iemand
moet
kiezen,
maar
de
consequenties
van
diverse
keuzes
verduidelijken
Belang
van
de
studie
- Iedereen
speelt
zijn
hele
leven
een
rol
als
consument
en
groot
stuk
van
dat
leven
ook
als
(deel
van)
producent
- Specifiek
voor
communicatiewetenschappers:
inzichtelijk
maken
producten
en
processen
- Ruimer
maatschappelijk:
economisch
denken
palmt
steeds
meer
terreinen
in,
kritische
blik
daarop
telt
- Actualiteit:
economische
crisis
(structurele
oorzaken)
Doel
van
de
studie
Bestuderen
van
het
keuzeprobleem
dat
een
gevolg
is
van
de
confrontatie
tussen
onbevredigde
behoeften
en
schaarse
middelen
1. Behoefte
(aanvoelen
van
tekort):
subjectief,
al
dan
niet
primair,
al
dan
niet
materieel,
individueel
of
collectief
2. Schaarste
(beperkte
beschikbaarheid):
bepaalt
de
economische
waarde
van
goederen
of
diensten
3. Nuttigheid
–
keuze:
prioriteiten
leggen,
behoeftebevrediging
optimaliseren,
d.i.
economisch
principe
(efficiëntie)
5
,Behoefte
=
Het
aanvoelen
van
een
tekort
en
het
streven
dit
tekort
te
bevredigen
- Subjectief
karakter
- Menselijke
behoeften
zijn
talrijk
en
allerlei
van
aard
Ø Primaire
of
levensnoodzakelijke
behoeften
Niet
steeds
van
materiële
aard
® Naarmate
de
samenleving
ontwikkeld,
steeds
meer
immateriële
behoeften
Vb:
voeding,
kleding,
huisvesting,
onderwijs,
ontspanning,
…
Ø Collectieve
of
gemeenschappelijke
behoeftes
Gelijkaardig
voor
een
groot
aantal
personen
Normaal
door
de
gemeenschap
geheel
bevredigd
Vb:
onderwijs,
wegen,
bejaardenzorg,
recreatiezones,
…
Ø Individuele
behoeften
Subjectiever
van
aard
Normaal
bevredigd
dankzij
inspanningen
van
personen
of
hun
gezin
Vb:
Voeding,
kleding,
huisvesting,
ontspanning,
…
Schaarse
middelen
=
De
middelen
(goederen
en
diensten)
waarover
de
consument
beschikt
om
zijn
talrijke
behoeften
te
bevredigen,
zijn
maar
in
beperkte
mate
beschikbaar.
- Schaars
¹
zeldzaam
Ø Vb:
voedingsmiddelen
zijn
in
onze
winkels
overvloedig
aanwezig
maar
wanneer
ze
gratis
aangeboden
zouden
worden,
zouden
de
voorraden
vlug
uitgeput
zijn
Schaars
middel
=
een
middel
waarvan
de
verlangde
hoeveelheid
de
beschikbare
hoeveelheid
zou
overtreffen
wanneer
het
gratis
ter
beschikking
stond
- Hierdoor
zien
we
een
waardeverschijnsel
Ø =
We
moeten
een
prijs
betalen
voor
het
middel
- Schaarsheid
duidt
niet
op
de
hoeveelheid
goederen
en
diensten
maar
op
de
beperktheid
van
ons
inkomen
Ø We
kunnen
met
ons
inkomen
niet
aan
al
onze
behoeften
tegelijk
voldoen
Nuttigheid
en
keuzeprobleem
- Door
ons
beperkt
inkomen,
zijn
we
verplicht
te
kiezen
Ø Goed
of
dienst
komt
slechts
in
aanmerking
voor
de
bevrediging
van
een
bepaalde
behoefte
in
de
mate
dat
het/hij
nuttig
is
voor
de
mens
Goederen
en
diensten
zijn
nuttig
omdat
ze
behoeften
bevredigen
6
,- Economisch
principe
Ø Een
mens
die
derhalve
rationeel
handelt
moet
volgens
de
graad
van
bevrediging
of
nuttigheid
een
waardschaal
of
voorkeurschema
opstellen
afhankelijk
van
zijn
subjectief
nut
Ø Mens
tracht
met
zijn
beschikbare
middelen
zo
te
kiezen
dat
hij
volgens
zijn
schatting
een
maximale
behoeftebevrediging
bereikt
- Behoeftebevrediging
vindt
plaats
in
gezinnen
die
geld
(inkomen)
uitgeven
aan
goederen
en
diensten
Ø Worden
geproduceerd
door
overheid
en
bedrijven
Maken
gebruik
van
productiemiddelen
en
betalen
hiervoor
geld
aan
de
gezinnen
Moeten
ook
keuzes
maken
® Werknemer
kan
niet
tegelijk
in
de
landbouw-‐
en
dienstensector
werken
® Overheid
kan
niet
aan
ontwikkelingshulp
uitgeven
wat
ze
aan
defensie
besteed
heeft
® …
Kiezen
uit
alternatieve
mogelijkheden
is
steeds
noodzakelijk
Þ
Economie
=
de
studie
van
het
menselijk
streven
naar
bevrediging
van
behoeften
met
behulp
van
schaarse
middelen
Welvaart
en
welzijn
Welvaart
=
De
mate
waarin
mensen
met
beschikbare
schaarse
middelen
in
hun
behoeften
kunnen
voorzien
- Bij
vermindering
van
schaarste
van
goederen,
stijgt
de
welvaart
Ø Gaat
niet
enkel
om
geld
en
inkomen,
maar
ook
over
bv
vrije
tijd,
kwaliteit
van
leefmilieu,
…
Ø Verwezenlijking
van
deze
wensen
betekent
meestal
beslag
op
schaarse
middelen
Welzijn
=
Het
gevoel
van
‘welbevinden’
en
bevrediging
van
verlangens
(vriendschap,
liefde,
…)
die
geen
beslag
leggen
op
schaarse
middelen
- Ruimer
welbevinden
- Welvaart
en
welzijn
hoeven
niet
samen
te
vallen
Ø Als
je
3x
per
jaar
op
reis
kan
gaan,
heb
je
een
hoge
welvaart.
Zit
je
liever
thuis
in
de
tuin,
hebben
we
het
over
welzijn
7
, Soorten
goederen
(en
diensten)
Vrije
goederen
=
Niet-‐schaarse
goederen
- Overvloedig
aanwezig
in
de
natuur
dat
de
volledige
behoefte
aan
dergelijke
goederen
kan
worden
bevredigd
Ø Vb:
Lucht
- Schaarste
is
een
relatief
begrip
naargelang
van
de
tijd
en
omstandigheden
Ø Vb:
wandeling
in
binnenstad
Peking
Economische
goederen
=
Schaarse
middelen
- Goederen
slaat
zowel
op
goederen
als
op
diensten
Ø Goederen
zijn
tastbaar
(fiets)
Ø Diensten
zijn
niet
tastbaar
(hotelovernachting)
- 3
soorten
economische
goederen
Ø Zuiver
individuele
goederen
Sprake
van
rivaliteit
onder
consumenten
en
de
producten
kan
consumenten
uitsluiten
van
gebruik
Geproduceerd
door
bedrijven
Marktprijs
dekt
in
principe
de
kosten
en
maakt
winst
mogelijk
Vb:
fiets
kopen,
pint
drinken
Ø Zuiver
collectieve
goederen
Niet-‐rivaliserend
en
niet-‐uitsluitbaar
Worden
niet
geproduceerd
door
bedrijven
® Zolang
er
geen
collectieve
goederen
zijn
moet
je
er
niet
voor
betalen
en
eens
ze
er
wel
zijn,
hoef
je
niet
te
betalen
om
ze
te
gebruiken
Hoeft
niet
te
betekenen
dat
de
overheid
deze
moet
produceren
® Zuiver
collectieve
goederen
worden
als
geheel
geleverd
aan
de
samenleving
dus
iedereen
moet
in
beginsel
bijdragen
aan
de
kosten
hiervan
d.m.v.
belastingheffing
Vb:
diensten
van
politie
en
brandweer
8