Samenvatting onderwijskunde
Algemene inleiding
Wat is onderwijskunde?
- Breed begrip, niet enkel binnen schoolse context, maar ook bedrijfsopleidingen,
informeel leren …
- Afhankelijk van vak/beroep
- Ontwerpen van een leeromgeving voor complexe leerdoelen. Heel verschillend. Bv
bij opleiding diergeneeskunde werken ze met namaak paarden om bevallingen te
oefenen.
- Gebruik maken van technologie
- Context waarin wordt geleerd kan verschillen.
- Dingen aanleren op maat van het publiek.
➔ Verschillende voorbeelden in boek: allemaal plekken waar mensen iets aan het leren
zijn, maar omgeving is anders en dus manier van leren en lesgeven ook.
➔ Leren en instructie staan centraal! Maar, het is niet zo dat als je instructie geeft, dat
er wordt geleerd.
Definitie: wetenschapsgebied dat zich op leren en instructie richt, dit binnen een grote
variatie aan formele en informele contexten. Het is toepasbaar op alle leeftijdsgroepen die
leren in traditionele en alternatieve contexten.
Formele contexten: leren en instructie geregeld via wetten, decreten of interne regelgeving;
bv schoolse contexten, VDAB-opleidingen …
Informele contexten: leren en instructie staan nog steeds centraal, maar zijn niet
systematisch, strikt gestructureerd, verplicht of gereguleerd. Bv EHBO-opleiding,
speelleervakanties …
Rode draad doorheen handboek
➔ Gebruik van referentiekader: dit helpt he concrete instructie- en leerproblemen te
beschrijven in termen van actoren, processen en variabelen; te verklaren en
mogelijke gevolgen, effecten te voorspellen.
➔ Referentiekader zorgt ervoor dat éénzelfde leer- en instructiesituatie vanuit
verschillende dimensies benaderd kan worden. We maken hierbij gebruik van
actoren, processen en/of variabelen.
Opbouw boek:
1. Advance organizer
Opdrachten/vragen die je helpen inzicht te krijgen in basiskennis van thema.
2. Uitwerking van theoretische basis
Voorbeelden en illustraties.
3. Reflectie op thema vanuit onderwijskundig referentiekader
Invulling van variabelen, processen en actoren.
1
, 4. Leerdoelen
Niet enkel theorie kennen, ook zelf voorbeelden kunnen zoeken en geven.
5. Structuur van het thema
Uitgewerkte schema’s, mindmaps …
6. Samenvatting
Ook wel zelf samenvatting uitwerken.
7. Kernbegrippen
Definities niet uit het hoofd leren, wel gebruiken als kapstok.
8. Referenties
9. Studeeraanwijzingen
Gebruik suggesties bij je persoonlijke studieaanpak.
Tips: zoek naar hoofdstructuur van tekst, maak samenvatting per structuuronderdeel,
studeer uitgaande van de leerdoelen, herformuleer de kennis in eigen woorden en zoek
eigen voorbeelden …
Kennis vooral kunnen toepassen!!
Gebruik bv media om kennis toe te passen. Koppel media aan referentiekader. Stel vragen
als: op welk aggregatieniveau kan ik dit bericht situeren? Welke actor/stakeholder speelt
hoofdrol? Centraal proces? Welke variabele wordt besproken (toetsing, materialen, media
…)? Bepaalde instructieaanpak?
Thema 1: onderwijskunde: een gestructureerde kijk op actoren,
processen en variabelen
1.1 Advance organizer: oriënteer je op dit thema
Advance organizer: op voorhand je denkproces organiseren.
Onderwijskunde combineert de invloed van
actoren, processen en variabelen.
Het onderwijskundig referentiekader is een
bril om analytisch en systematisch naar leer-
en instructiesituaties te kijken. In elke
onderwijskundige setting zullen actoren,
processen en variabelen op een unieke manier op elkaar inspelen.
Actoren: concrete personen (lln), organisaties die ze vertegenwoordigen (minister van
onderwijs) of organisatie zelf (land, ouders)
Processen: zaken die overheen de tijd lopen, instructie- of leerprocessen.
Variabelen: kenmerken die verschillende waarden kunnen hebben. Bv verschillen in
moedertaal, leerprestaties, leeftijd …
2
,1.2 Aggregatieniveaus: een eerste organisatiedimensie in het onderwijskundig
referentiekader
De insteek bij onderwijskundige thema’s kan sterk verschillen.
➔ In boek de 3 verschillende krantenartikels (micro-, meso- en macroniveau)
➔ In situaties neemt elke actor een bepaalde plaats in en de standpunten van de
actoren worden beïnvloed door die plaats. Lesgevers zullen in een discussie dus
anders reageren dan ouders, lln of politici.
➔ Dit is de reden dat actoren ook stakeholders (belanggroepen) worden genoemd. Ze
stellen zich bij een probleem anders op.
Microniveau: betrekking op een concrete leer- en instructiesituatie (klas) of een specifieke
lerende.
Mesoniveau: betrekking op school, faculteit, organisatie, instelling, bedrijf. Actoren hierbij
zijn groep ouders, leerkrachtenteam, directie …
Macroniveau: omvat alles war een compleet systeem beïnvloedt en dus ook invloed heeft
op meso- en microniveau. Bv onderwijsbeleid, wetgever … vooral vanuit politiek.
1.3 Andere organisatiedimensies in het onderwijskundig referentiekader
Belangrijke dimensies in het onderwijskundig referentiekader:
- Actoren: al dan niet georganiseerde personen of geïnstitutionaliseerde personen
zoals ouders, schoolbestuur, vakbonden … De actoren zijn stakeholders die bepaalde
rollen op zich nemen, zoals instructieverantwoordelijke, lerende, wetgvere,
onderzoeker …
o Kenmerken van actoren: niet neutraal. Ze brengen kenmerken mee die hun
input, standpunt, rol, taak en mogelijkheden beïnvloeden.
o Begeleiding vn actoren: formele of informele voorzieningen die actoren
ondersteunen in hun rol/betrokkenheid bij primair leer- en instructieproces.
- Aggregatieniveaus: micro-, meso- en macroniveau
- Organisatie: impact van actoren, variabelen en processen bij leren en instructie is
beïnvloed door organisatieaspecten, zoals tijd, ruimte, budget …
- Didactisch handelen/instructieactiviteit: activiteiten die actoren opzetten om
leeractiviteiten uit te lokken. Actoren hebben verschillende visie op opzetten van
instructie. Vijf componenten van didactisch handelen: doelstellingen, leerstof,
instructieactiviteiten, media en toetsing.
- Leeractiviteiten: men verwacht dat lln bepaalde gewenste leeractiviteiten vertonen
die aansluiten bij het didactisch handelen. Bv vakantiekamp vs ingangsexamen
geneeskunde.
- Context: alle invloeden die buiten instructiesetting staan, maar (on)rechtstreeks
invloed hebben op onderwijskundige thema’s.
3
,1.4 Het referentiekader
Algemeen onderwijskundig referentiekader ligt niet vast, is eerder een voorstel om de
actoren, processen en variabelen te ordenen.
Het kader wordt gebruikt bij het maken van beslissingen binnen onderwijskunde. Het helpt
om keuzes te maken voor de invulling van concrete processen en variabelen bij de actoren.
1.5 Een evidence-based onderwijskundig referentiekader
Evidence-based = gebaseerd op gegevens uit wetenschappelijk onderzoek.
In onderzoek wordt gebruik gemaakt van meta-analyses = studies die resultaten van andere
studie samenvatten.
Verschillende meta-analyses:
- Focus op specifieke actoren, processen en variabelen.
- Overkoepelende kijk op actoren, processen en variabelen en kijken hoe ze
samenhangen met leerprestaties.
Kijken naar effect sizes bij het zoeken naar effectieve interventies, processen en variabelen.
1.6 Effect sizes als onderzoeksindicatoren voor relevante actoren, processen en
variabelen
Effect size = effectgrootte = d
Kijken of bepaalde uitkomsten van onderzoeken niet aan toeval te wijten zijn a.d.h.v. de
significantiewaarde p.
Berekening van effect sizes houdt rekening met de verschillen in spreiding.
Vuistregel volgens Hattie: d = .40. Hij beschouwt onderzoek als zinnig als effect size van
onderzoek boven .40 ligt.
1.7 Het onderwijskundig referentiekader op het microniveau
4
,1.7.1 Bespreking van variabelen, processen en actoren
Leren en instructie: concrete, direct observeerbare activiteit. Directe interactie tussen
instructieverantwoordelijken en lerenden.
Actoren: leerkracht, trainer, lerende
➔ Zijn verantwoordelijk voor processen/activiteiten en hebben bepaalde kenmerken
(leeftijd, interesses, voorkennis …)
1.7.1.1 Kenmerken en begeleiding van instructieverantwoordelijken
Kenmerken van instructieverantwoordelijken spelen een belangrijke rol:
1. Verwachtingen leerkracht (d=.43)
➔ Lkr hebben soms bepaalde vooroordelen en deze kunnen leerprestaties van lln
beïnvloeden. Bv negatieve verwachtingen tegenover kleurlingen zorgt ervoor dat ze
minder goed scoren.
2. Relatie leerkracht leerling (d=.72)
➔ Zeer belangrijk, didactische relatie. Verschillende relaties: autoritair, laisser-faire …
3. Beheersing domeinkennis (d=.09)
➔ Het is niet omdat je betere kennis hebt, dat je betere prestaties levert.
4. Lerarenopleiding (d=.11)
➔ Niet bepaald effect, is gewoon nodig om les te mogen geven.
5. Professionalisering leerkrachten (d=.62)
➔ Vooral nascholing. In België is dit enorm weinig. Vooral beginnende leerkrachten
hebben nood aan begeleiding.
1.7.1.2 Kenmerken en begeleiding van lerenden
Kenmerken van lerenden spelen ook centrale rol bij ontwerpen van instructie op
microniveau. Lerenden hebben ook bepaalde verwachtingen bij manier van lesgeven.
Kenmerken van lerenden hebben effect op eigen leerproces en -prestaties. Die kenmerken
zijn zowel externe (thuissituatie, economische status …) als interne variabelen. De interne
variabelen kunnen versterkt/afgezwakt worden door externe variabelen. Bv meisjes hebben
mindere leerprestaties omdat ze door thuismilieu niet aangespoord worden of kind dat niet
graag leert heeft betere prestaties omdat ze het thuis hard aansporen.
Wat heeft sterkste effect op leerprestaties?
1. d=.12 Geslacht
2. d=.67 Voorkennis
➔ Wie met meer voorkennis naar les komt, pikt meer op. Het is belangrijk bij goede
instructie om de voorkennis te activeren.
3. d=.45 Voorschoolse start onderwijs (kleuteronderwijs)
4. d=.40 Verminderen angst
➔ Wiskunde-angst: ontstaat door combinatie van omgevingsfactoren (lkr, klasgrootte,
ouders …), intellectuele factoren (leerstijl, werkgeheugen, cognitieve stijl,
leerstoornissen, mathematics efficiency …) en persoonlijke factoren (attitudes,
5
, zelfperceptie, leeftijd, geslacht, testangst, verwachtingen, vroege prestaties,
ervaringen met wiskunde …). Er gaan enorm veel factoren samen met wiskunde-
angst, dat het eerder het complexe geheel van deze factoren is dat de leerprestaties
beïnvloedt.
5. d=1.44 Continu inschatten eigen prestaties
➔ Continu kijken naar waar je staat zou prestaties verhogen.
Motivatie is belangrijke drijfveer voor goede prestaties op school, maar is niet het enige dat
invloed heeft op prestaties. Motivatie wordt ook beïnvloed door leeftijd, ouderlijke
betrokkenheid, leerkrachten, peers …
Intrinsieke motivatie gaat samen met kwalitatieve kenmerken van leerprestaties en
extrinsieke motivatie (punten, beloningen …) gaat gepaard met kwantitatieve kenmerken
van leerprestaties.
Begeleiding van lerenden spelen ook een rol; bv M-decreet.
1.7.1.3 De context
Context = het geheel van instructie-externe variabelen/processen dat het ontwerpen,
ontwikkelen en uitvoeren/doorlopen van instructie beïnvloedt. Het zijn de
omgevingsvariabelen die, vooral indirect, ingrijpen op de leer- en instructieprocessen.
Elke lln komt naar school met rugzakje met processen en variabelen (ouders, thuistaal,
gewoontes …)
1.7.1.4 Leeractiviteiten
= gevolg van instructieactiviteiten (didactisch handelen)
Wederkerige relatie tussen leer- en instructieactiviteiten.
➔ Leeractiviteiten verwijzen naar concreet gedrag van lerenden.
Instructieverantwoordelijke moet dan nakijken of dat gedrag wel overeenkomt met
wat hij/zij nastreeft.
1.7.1.5 Organisatie
De organisatie bepaalt het samenspel tussen andere processen en variabelen bij het
didactisch handelen en de leeractiviteiten.
Bv grootte van instructiegroepen, uurrooster, materiaal, bib, labo, beamer, werkhoek …
1.7.1.6 Didactisch handelen/instructieactiviteiten
5 componenten van didactisch handelen/5 beslissingen om lln aan het
werk te zetten: leerdoelen, werkvormen, leerstof, media en evaluatie.
➔ DOEN staat hier centraal.
6
, - Leerdoelen (doelstellingen)
Geven weer welk gedrag er verwacht wordt en op welke inhoud dit gedrag
betrekking zal hebben. Leerdoelen zijn dus concreet observeerbaar.
- Leerinhouden/leerstof
De inhouden waarmee lln iets doen (opdrachten, verhalen, teksten …).
- Instructiestrategieën/didactische werkvormen
= de concrete acties van een instructieverantwoordelijke om leeractiviteiten bij
lerenden uit te lokken. Bv doceren, olg, discussie opzetten, demonstratie …
Wat heeft grootste effect op leerprestaties?
1. Leerdoelen formuleren d = .56
2. Samenwerkend leren i.p.v. individueel leren d = .59
3. Huiswerk d = .29
o Vraagt enorm veel tijd
4. Veel testen d = .34
5. Geven van voorbeeldoplossingen d = .57
6. Instructie via het Internet d = .18
7. Directe instructie (snel, gefocust, kleine groep, direct terugkoppeling, specifiek
leerdoel) d = .59
8. Peer tutoring (leerlingen les aan elkaar) d = .55
9. Terugkoppeling geven d = .73
10. Hoge prestaties eisen vooraleer verder te gaan d = .58
- Media
Gematerialiseerde vorm van leerstof/middelen, zoals bv boeken, tablets, bord,
website …
Media zorgt niet voor betere leerresultaten. Vooral media gebruiken in combinatie
met gepaste werkvormen en leerstof, bij de juiste doelen en een relevante
toetsingaanpak. Vooral media geïntegreerd gebruiken.
- Toetsing
Manier waarop men bereiken van doelstellingen controleert. Komt later terug.
1.7.2 Hoe hangen de componenten van het didactisch handelen samen?
Toetsing staat centraal. Vooral formatief
toetsen.
Bepaalde aanpak past maar bij juiste
leerlingen en juiste leerkrachten.
Betere prestaties hangen dus niet enkel van
didactisch handelen maar ook van andere
variabelen.
De samenhang is erg complex. We mogen
niet simplistisch denken.
7
,Extra op ppt
Is huiswerk zinnig?
Bij jonge kinderen (6/7 j) is het zinloos om huiswerk te geven om leerprestatie te
verhogen. Kind geeft huiswerk af, krijgt het een week later terug, bv 2/10 en het kind
herinnert zich niet meer wat die toen dacht/gedaan heeft … dus leerprestatie wordt niet
verhoogd.
Ook contextfactoren kunnen rendement van huiswerk beïnvloeden, bv taalzwakke lln, lln
die geen eigen werkplek hebben.
Wat heeft grootste leereffect?
• d = .29 Huiswerk
• d = .57 Gebruik van concept maps / mindmaps
• d = .73 Terugkoppeling geven
• d = .90 Formatief (tussendoor) toetsen
• d = .12 Dieet
1.8 Het onderwijskundig referentiekader op het mesoniveau
Individuen worden groepen, klassen …
Alle actoren, processen en variabelen, maar nu op schoolniveau, opleidingsniveau.
1.8.1 Context
Context speelt belangrijke rol, bundelt personen en organisaties (bedrijven, verenigingen
…). De buurt rondom de school is een belangrijke context. Scholen in achtergestelde
buurten hebben het bijvoorbeeld vaak moeilijker.
Geheel van ‘rugzakken’ van lln die ze meepakken naar school. De bagage van elke leerling
apart beïnvloedt ook totale leer- en constructiecontext.
➔ De context en kenmerken van leerlingen vallen dus sterk samen
Welke contextvariable heeft grootste effect op leerprestaties? (hoe hoger/meer … hoe beter)
8
, • d=.57 SES
• d=.51 Ouderbetrokkenheid
• d=-.18 Hoeveelheid Internet/televisie thuis
• d=.17 Familiestructuur/samenstelling
• d=.29 Huisbezoeken
1.8.2 Organisatie
Organisatie bepaalt samenspel tussen actoren, variabelen en processen. Bv lessenpakket,
aantal instructieverantwoordelijken, budget van instelling, infrastructuur,
schoolreglement,...
Wat hangt het sterkst samen met leerprestaties;
1. Zomervakantie (d=-.09)
➔ Taalzwakke lln vallen vaak terug in zomervakantie, na 2 maanden thuistaal te praten
is het moeilijk weer aanpassen naar Nederlands.
2. Klasgrootte (d=.21)
3. Zittenblijven (d=-.16)
➔ Motivatie, engagement en zelfwaarde dalen door te blijven zitten.
4. Schoolgrootte (d=.43)
➔ Max 700/800 lln
5. Leren in kleine groepen (d=.49)
➔ Opgepast, het is niet ‘hoe kleiner groep, hoe beter leerprestaties’, hangt sterk samen
met instructie van lkr.
1.8.3 Actoren
Actoren = teams, groepen …
Voor actoren op mesoniveau bestaan specifieke begeleidingsorganisaties die microniveau
overstijgen. Bv GON, CLB, VDAB, Syntra
1.8.4 Didactisch handelen/instructie
Hier meer algemene beslissingen, richtlijnen, aanpakken voor instructie, toetssystemen …
Dingen die microniveau overstijgen.
➔ Schoolwerkplan, naschoolse studieopvang, huiswerkbegeleiding …
1.8.4.1 Leerdoelen
Leerplannen/curriculum
1.8.4.2 Leerstof
Leerkracht kiest opdrachten en taken. De scholen nemen beslissingen over de methodes
waarop vakken worden gegeven.
1.8.4.3 Media
Elektrische gids tijdens museumbezoek, gebruik van tablet tijdens museumbezoek …
De school kan beslissen om niet meer met handboeken te werken en enkel tablets te gebruiken.
9
, 1.8.4.4 Werkvormen
Lkr kiest zelf werkvormen, maar school kan hierin wel sturen.
1.8.4.5 Evaluatie
Er moet meer permanent geëvalueerd worden, zodat lln meer feedback kunnen krijgen. Dit
zou dan ook voor minder stress moeten zorgen bij de lln
1.9 Het onderwijskundig referentiekader op het macroniveau
= al de vorige actoren, processen en variabelen maar nu op hoger aggregatieniveau, nl
schoolniveau, opleidingsniveau … Bv Vlaamse regering
– Gemiddelde SES van lln in een studievorm, in een onderwijsnet, in het
onderwijssysteem
– Gemiddelde SES van lln in een school
– SES van Anuschka in de klas
1.9.1 Context
Politieke keuzes kunnen instructiebeleid bepalen en lerarenvakbonden kunnen hier sterk
tegen ingaan. Bv het bieden van gelijke onderwijskansen, aangezien de kansen niet overal in
Vlaanderen hetzelfde zijn.
10