Inhaalexamen augustus 2021
Casus 1
De Duitse Adelheid Kellerbauer is doctor in de geschiedenis en is sinds september 2016 hoofddocent
aan de Universiteit van München. In het academiejaar 2022-2023 krijgt ze de kans om het vak
'histoire de l'art et archéologie' te doceren aan de universiteit van Louvain-la-Neuve. Ze beslist om
tijdelijk te verhuizen naar België. De UCL stelt haar aan als senior docent met een verloning volgens
de decretaal vastgelegde salarisschaal B1. De maandelijkse bezoldiging bedraagt 2.796,50 euro,
maar omdat ze al een beroepservaring van vijf jaar kan voorleggen, rekent ze op een maandloon van
3.690,70 euro.
Wanneer Adelheid midden oktober 2022 haar eerste loon ontvangt, is ze verbaasd dat er slechts
3.196,50 euro op haar rekening verschijnt. Decretaal is immers bepaald dat het bedrag van de
maandelijkse bezoldiging in salarisschaal B1 (2.796,50 euro) verhoogd wordt tot 3.690,70 euro na
een diensttijd van vijf jaar. De UCL reageert op de verontwaardigde mail van Adelheid door te
verwijzen naar het decreet dat in artikel 8 bepaalt dat voor de inschaling van senior docenten met
beroepservaring verworven in een buitenlandse universiteit maximum twee jaar in aanmerking wordt
genomen.
Een decreet bepaalt dat Adelheid als Duitse onderdaan recht heeft om slechts twee jaar anciënniteit
te laten meerekenen, terwijl Belgische onderdanen elk jaar beroepservaring aan een nationale
onderwijsinstelling kunnen meenemen. Het decreet bevat een regel die het vrij verkeer van personen
binnen de EU beperkt.
- Getoetste norm: wet in de formele zin, in casu artikel 8 van het decreet dat de salarisschalen
vastlegt
- Aan welke norm: art. 45 VWEU (vrij verkeer van personen/werknemers)
--> Heeft Europese norm rechtstreekse werking?
1. Objectief criterium: voldoende duidelijk en volledig geformuleerd zodat geen verdere
uitvoeringsmaatregelen zijn vereist
2. Subjectief criterium: de verdragsluitende partijen hadden de bedoeling subjectieve rechten te
verlenen aan de individuele personen
--> Is het verdrag rechtstreeks toepasselijk? ja, het is internationaal en nationaal (ratificatie en
bekendmaking) in werking).
Artikel 45 VWEU heeft rechtstreekse werking zodat het decreet eraan getoetst kan worden.
- Termijn: geen termijn
- Bevoegd rechtscollege: gewone rechter
- Sanctie: niet-toepasselijkheid in concreet geschil
- Grondslag: Smeerkaasarrest (exceptie van internationale onrechtmatigheid)
De niet-toepasselijkheid heeft tot gevolg dat de universiteit moet rekening houden met de vijfjarige
ervaring en het loon van 3.690,70 euro moet uitbetalen.
,Casus 2
De heer Coppens tekende op 30 augustus 2021 bij voetbalclub vzw FC De Kampioenen (‘Club’) een
arbeidsovereenkomst voor betaald sportbeoefenaar met deeltijdse prestaties. Die overeenkomst nam
een aanvang op 1 september 2021 en zou eindigen op 30 juni 2022.
Artikel 3 van de arbeidsovereenkomst voorzag in een vast maandelijks loon van 1.100 euro, een
brandstofvergoeding van 250 euro/maand, scoutingkosten van 300 euro/maand, representatiekosten
van 300 euro/maand en een bedrag van 300 euro/maand als vergoeding voor kosten eigen aan de
werkgever. Daarnaast voorzag de arbeidsovereenkomst in de toekenning van puntenpremies: 250
euro per wedstrijdpunt en 750 euro voor een overwinning. De arbeidsovereenkomst werd namens
Club ondertekend door drie bestuurders, waaronder de heer Boma, die verantwoordelijk was voor de
aanwerving van spelers en het sportief beleid van Club.
In een door Boma opgesteld 'bijvoegsel aan het contract van deeltijds betaald sportbeoefenaar', werd
in februari 2022 bijkomend voorzien in een maandelijkse tankkaart van 250 euro en een maandelijkse
huisvestingsvergoeding van 500 euro netto. Het bijvoegsel werd opgesteld op briefpapier van Club en
ondertekend door de heer Boma met vermelding van zijn hoedanigheid van bestuurder van de Club.
De Club weigert echter de vergoedingen uit het bijvoegsel te betalen, omdat de heer Boma in
december 2021 ontslagen is als bestuurder.
De heer Boma was niet meer bevoegd om de vennootschap te vertegenwoordigen bij het
ondertekenen van de bijlage bij de arbeidsovereenkomst in februari 2022, aangezien hij sinds
december 2021 geen bestuurder van Club meer was. Hij is opgetreden in naam van Club, maar
zonder mandaat. In principe is noch hijzelf (vertegenwoordiger), noch de Club (vertegenwoordigde)
gebonden.
Derden te goeder trouw kunnen zich echter beroepen op schijnvertegenwoordiging om zich tot de
vertegenwoordigde te wenden, die in die omstandigheden zal verbonden zijn door de verbintenis
aangegaan door de schijnvertegenwoordiger. De volgende voorwaarden moeten vervuld zijn:
- schijn van toereikende vertegenwoordigingsbevoegdheid: het leek alsof de heer Boma
vertegenwoordigingsbevoegdheid had, maar die had hij in werkelijkheid niet omdat hij al ontslagen
was.
- derde te goeder trouw: de heer Coppens kon ervan uitgaan dat de heer Boma ondertekende op
grond van zijn mandaat van bestuurder, omdat hij ook zijn oorspronkelijke arbeidsovereenkomst had
ondertekend. Hij wordt niet geacht te onderzoeken of Boma de vennootschap op dat moment geldig
vertegenwoordigt.
- toerekenbaarheid van de schijn aan de schijnvertegenwoordigde: de schijn is mede door Club
ontstaan, omdat zij de heer Boma de besprekingen met betrekking tot de aanwerving en
arbeidsvoorwaarden van de heer Coppens alleen heeft laten voeren en afhandelen in haar lokalen en
haar briefpapier ter beschikking heeft gesteld.
- derde lijdt schade: de heer Coppens ontvangt niet de vergoeding voor woonst en tankkaart als de
schijntoestand niet wordt gehonoreerd.
Conclusie: door de schijnvertegenwoordiging wordt de handeling gesteld door de
schijnvertegenwoordiger (Boma) toegerekend aan de schijnvertegenwoordigde (Club). In dat geval
kan de heer Coppens de vergoeding vorderen van Club.
,Casus 3
Dirk en Sofie, een jong koppel uit Hasselt, willen graag hun eigen woning bouwen. Op een dag vinden
ze op de Steenweg naar Sint-Truiden een mooi stuk bouwgrond van 30 aren voor een prijs van
175.000 euro, een koopje dus. Op 6 mei 2022 wordt de notariële verkoopakte verleden en het koppel
is in de wolken. De vreugde verdwijnt gauw wanneer bij de eerste graafwerken voor de funderingen
wordt ontdekt dat de ondergrond vol met bouwafval ligt en verontreinigd blijkt te zijn.
In de notariële akte is nochtans uitdrukkelijk bepaald dat de verkoper verklaart geen weet te hebben
van bodemverontreiniging die schade kan berokkenen aan de koper of derden, of die aanleiding kan
geven tot een saneringsplicht, tot gebruiksbeperkingen of tot andere maatregelen die de overheid in
dit verband kan opleggen. Wanneer de kopers de verkoper met dit gegeven confronteren, zegt hij dat
de koopprijs een belangrijke indicatie was van de toestand van het terrein omdat een grond van 30
aren op een dergelijke belangrijke verkeersas gemakkelijk aan het dubbele van de prijs kon worden
verkocht.
De kopers willen de verkoopovereenkomst laten vernietigen. Die overeenkomst is mogelijks
aangetast door een wilsgebrek, omdat de wil van Sofie en Dirk op het moment van de totstandkoming
van de overeenkomst gebrekkig is gevormd, meer bepaald door een verkeerde voorstelling van zaken
uitgelokt door de tegenpartij.
Het wilsgebrek bedrog is alleen dan een nietigheidsgrond indien een partij werd misleid door
kunstgrepen die haar medecontractant opzettelijk heeft aangewend (artikel 5.35 BW). De volgende
bestanddelen moeten aanwezig zijn alvorens het wilsgebrek kan leiden tot vernietiging van de
overeenkomst:
1. Materieel element: kunstgrepen/ listen kunnen bestaan uit leugens. De verkopers liegen
duidelijk wanneer ze in de akte verklaren dat ze geen weet hebben van
bodemverontreiniging. Wanneer de verkoper van een perceel bouwgrond op de hoogte is van
de aanwezigheid van bouwafval in de ondergrond die de door de koper voorgenomen
bouwactiviteit zou kunnen vertragen of bemoeilijken en bijkomende kosten zou kunnen
teweegbrengen, vereist de goede trouw dat hij deze informatie spontaan meedeelt aan de
kopers, aangezien hij wist of behoorde te weten dat die informatie belangrijk kon zijn voor de
kopers.
2. Moreel element: het opzet om de medecontractant te misleiden: de verkopers moeten inzicht
gehad hebben in het feit dat ze met hun gedrag de kopers ertoe hebben gebracht een
overeenkomst te sluiten die ze met kennis van zaken niet hadden gesloten (of tegen mindere
voorwaarden).
3. Het bedrog gaat uit van de medecontractant: de verkopers verzwijgen de informatie over de
bodemverontreiniging.
4. Het gevolg is dat de partijen zijn misleid: Dirk en Sofie dachten dat de grond niet verontreinigd
was, maar dat was die wel.
5. Hoofdbedrog: opdat de overeenkomst nietig verklaard kan worden, moeten de kopers
aantonen dat ze de overeenkomst niet gesloten zouden hebben zonder het bedrog. Dirk en
Sofie moeten aantonen dat ze zonder bedrog (en dus met kennis van de
bodemverontreiniging) het huis niet hadden gekocht.
Conclusie: Dirk en Sofie kunnen de (relatieve) nietigheid van de verkoopovereenkomst opwerpen
voor de rechter op grond van het wilsgebrek bedrog.
,Casus 4
Bv Fashionista wordt bestuurd door Ida en Olivia. Olivia beheert de financiën van hun vennootschap
omdat Ida nogal chaotisch is. Wat haar persoonlijk vermogen betreft, heeft Ida moeite met het
beheren van haar gelden en laat ze facturen lang onbetaald. Na aanmaningen betaalt zij meestal de
rekening, maar in 2022 reageert ze zodanig lang niet op haar aanslagbiljet voor personenbelasting en
de daaropvolgende ingebrekestellingen dat ze een brief krijgt van de fiscus dat er beslag zal gelegd
worden op haar goederen.
Bv Fashionista besluit om de belastingschuld van Ida op eigen initiatief te betalen om de gedwongen
verkoop van de inboedel van haar bestuurder Ida te vermijden, uiteraard met de gedachte dat Ida de
voorgeschoten gelden later zou terugbetalen.
De nonchalance van Ida begint Olivia hierna mateloos te ergeren en met de nodige meerderheid
overtuigt ze de algemene vergadering Ida te ontslagen.
Bv Fashionista heeft een betaling gedaan in naam en voor rekening van Ida, maar had daarvoor geen
vertegenwoordigingsmacht. Toch heeft zij daaruit duidelijk een voordeel gehaald.
Om de betaalde belastingen te kunnen terugvorderen zou de bv zich kunnen beroepen op
ongerechtvaardigde verrijking. De vennootschap heeft noch een eigen schuld betaald, noch uit
vrijgevigheid gehandeld (wel vanuit de vanzelfsprekende gedachte dat Ida de voorgeschoten gelden
zou terugbetalen). De toepassingsvoorwaarden zijn vervuld:
1. Het vermogen van Ida is verrijkt (vrijstelling van belastingschuld)
2. Het vermogen van de bv is verarmd (betaling van de belastingschuld)
3. Correlatief verband tussen beiden (belastingschuld)
4. Ontbreken van enige juridische rechtvaardiging (persoonlijke schuld van Ida, niet uit
vrijgevigheid, maar als voorschot: hulpvaardigheid is geen oorzaak omdat de betaler niet de
wil had een vermogensverschuiving tot stand te brengen)
5. Subsidiair ingeroepen, er is geen andere oplossing mogelijk
De tijdelijk ter beschikking gestelde gelden kunnen dan ook op grond van het algemeen
rechtsbeginsel van de verrijking zonder oorzaak worden teruggevorderd.
,Casus 5
Frank en Simonne huren een appartementje waar zij enkele gelukkige jaren wonen als getrouwd
koppel. Frank heeft een aantal zaken te verwerken waardoor hij nogal veel op café zit. Simonne vindt
troost bij Waldek, een vriend maar toevallig ook de verhuurder van het appartement.
Het komt tot een feitelijke breuk tussen Frank en Simonne, waarna Frank alleen in het appartement
blijft wonen. De huurprijs blijkt na een paar maanden toch te veel om alleen te betalen en Frank
betekent een opzegging aan Waldek.
Waldek, die graag de inkomsten van het verhuurde appartement ziet blijven binnenkomen, beroept
zich op artikel 215 oud BW om de geldigheid van de opzegging te betwisten.
In artikel 215, §2 oud BW staat dat alle opzeggingen, kennisgevingen en exploten betreffende die
huur (de huur van de voornaamste gezinswoning) moeten (…) uitgaan van beide echtgenoten
gezamenlijk. Art. 215 oud BW is van dwingend recht (zie artikel 224, §1, 1 oud BW), maar niet van
openbare orde.
Uit artikel 224 oud BW blijkt ook dat het om een relatieve nietigheid gaat, slechts in te roepen door de
beschermde partijen, dus de echtgenoten. De verhuurder kan er zich dus niet op beroepen. De
opzegging door de huurder is wel degelijk geldig. Enkel Simonne zou de nietigheid van de opzegging
kunnen inroepen.
Casus 6
Een gepensioneerde rentenier koopt een traplift bij de bv Lift Me Up, te betalen acht dagen na
levering. Door de vergrijzing van de bevolking is hij ervan overtuigd dat er steeds meer trapliften nodig
zullen zijn en daarom verbindt hij zich ook tot een inbreng in geld in de vennootschap tegen uiterlijk
15 oktober 2022.
We zijn december 2022 en de rentenier heeft de factuur voor de nochtans perfect functionerende lift
nog steeds niet betaald. Bovendien heeft hij de inbreng in geld nog niet gestort.
De laattijdige betaling van een geldsom geeft in principe recht op moratoire interesten. Die zijn
evenwel pas verschuldigd vanaf de ingebrekestelling (art. 5.240 BW). Het loutere verstrijken van de
termijn voor betaling is niet voldoende om de moratoire interesten te doen lopen. De verkoper moet
dus een ingebrekestelling versturen alvorens de interesten beginnen te lopen.
Wat de inbreng in geld betreft, stelt artikel 1:9, §2 Wetboek Vennootschappen en Verenigingen (WVV)
dat er van rechtswege en zonder ingebrekestelling interest verschuldigd is vanaf de dag dat de
schuld opeisbaar is. Deze bijzondere bepaling wijkt derhalve af van de gemeenrechtelijke
burgerrechtelijke regel.
Zou uw antwoord anders zijn indien de lift werd aangekocht door een privébejaardentehuis dat
haar factuur ook laattijdig betaalt? Motiveer met vermelding vd specifieke wetsbepalingen.
Ja, indien de lift werd aangekocht door een bejaardentehuis, dan is deze aankoop een transactie
tussen ondernemingen, wat met zich meebrengt dat de Wet betreffende de bestrijding van
betalingsachterstand bij handelstransacties van toepassing wordt (bijzonder recht). Een onderneming
wordt in deze wet gedefinieerd als "elke organisatie die handelt in het kader van haar zelfstandige
economische of beroepsmatige activiteit...".
Volgens art. 5 van deze wet is er geen ingebrekestelling vereist opdat de moratoire interesten zouden
lopen.
, Casus 7
Maarten is als amateurwielrenner door de disciplinaire commissie van de Belgische Wielrijdersbond
op 20 december 2022 levenslang geschorst voor deelname aan wielerwedstrijden wegens gebruik
van een verboden spierversterkend product.
Krachtens artikel 40, § 6, tweede lid, van het Vlaamse decreet van 27 maart 1991 inzake medisch
verantwoorde sportbeoefening, zoals gewijzigd door het decreet van 19 maart 2004 (bekendgemaakt
in het Belgisch Staatsblad van 10 mei 2004) worden disciplinaire schorsingen van meerderjarige
sportbeoefenaars bekendgemaakt, meer bepaald op de website die de Vlaamse regering met dat
doel opzet.
Deze bekendmaking omvat naam, voornaam en geboortedatum van de sportbeoefenaar, begin en
einde van de schorsingsperiode en de sportdiscipline waarin de overtreding werd vastgesteld.
Maarten kan artikel 40, § 6, tweede lid, van het Vlaamse decreet van 27 maart 1991 inzake medisch
verantwoorde sportbeoefening, zoals ingevoegd door het decreet van 19 maart 2004, aanvechten
omdat het mogelijks in strijd is met een hogere norm, met name het recht op privacy in artikel 22 Gw.
of 8 EVRM.
Getoetste norm: Vlaams decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening
Toetsingsnorm: artikel 22 Grondwet of 8 EVRM
Bevoegde rechter en grondslag: gewone rechter moet een prejudiciële vraag stellen aan het
Grondwettelijk Hof (art. 26, §1 Bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof)
Sanctie: niet-toepassing.
Termijn: geen, de termijn van 6 maanden om een beroep tot vernietiging in te stellen is immers al
verstreken.
Het Grondwettelijk Hof kan de formele wet (het decreet) toetsen aan artikel 22 Gw. (in samenhang
met artikel 8 EVRM) dat het recht op privacy omvat. Indien de prejudiciële vraag bevestigend wordt
beantwoord, met andere woorden: het Hof beslist dat er een schending is van het recht op privacy,
dan begint een nieuwe termijn van 6 maand te lopen voor het instellen van een beroep tot
vernietiging.