Samenvatting Immunologie
2e semester, 2022-2023
Gebaseerd op lesnotities en powerpoints
Prof. Poesen, prof. De somer
,HOOFDSTUK 1: INLEIDING
Immunologie is: een indringer uitschakelen
Het doel van het immunologisch stelsel is het lichaam beschermen tegen schadelijke indringers, deze indringers
herkennen en op een efficiënte manier uitschakelen. Een indringer kan zijn:
- Pathogeen (virus, bacterie,…)
- (ander) lichaamsvreemd materiaal (rode bloedcel van andere species, of zelfs van andere humane
bloedgroep)
- Kankercellen (eigen lichaamsvreemd geworden materiaal)
Wat schakelt ze uit? De 2 ‘elite special forces’ van ons afweersysteem:
- B-cellen
o Vormen antistoffen = humorale immuunrespons
o Deze respons is zeer selectief en specifiek:
§ Selectief: enkel tegen lichaamsvreemde indringers (antigen)
§ Specifiek: één bepaalde familie van antilichamen schakelt één specifiek antigen uit (duw
werkt niet tegen een andere indringer)
o Beste familie van B-cellen zal geselecteerd worden via klonale selectie om de indringer te
overwinnen
- T-cellen
De natuurlijke barrière als eerste gordel van forten van het immuunsysteem
Het immuunsysteem wordt niet geactiveerd zolang een pathogeen of lichaamsvreemde substantie geen fysieke
natuurlijke barrière heeft doorbroken.
Wanneer de fysieke natuurlijke barrière wordt aangetast ontstaat er een gelegenheid tot binnendringen van een
pathogeen/ lichaamsvreemde substantie (bv. huid: hondenbeet, muggenbeet, brandwonden,…). Nu treedt de
eerstelijnsdefentie, nl aangeboren immuunsysteem in gang.
Eens de natuurlijke barrière doorbroken is, schiet het aangeboren immuunsysteem SNEL in gang
Hoe herkent de eerstelijnsdefentie de pathogene indringer?
Via interactie:
- Tussen de vreemde indringer enerzijds
- En cellen van het aangeboren immuunsysteem anderzijds
- Waarbij alle cellen van het aangeboren immuunsysteem alle vreemde indringers herkennen (aspecifieke
respons). Maar kunnen deze niet volledig uitschakelen.
Het adaptief immuunsysteem
Wanneer het aangeboren immuunsysteem de indringer bezighoudt, zal klonale selectie plaatsvinden in het adaptief
immuunsysteem om zo de beste familie te vinden om de indringer uit te schakelen (specifieke en selectieve
respons), dit vraagt tijd.
Het adaptief immuunsysteem heeft ook een geheugen.
- Hercontact met identiek dezelfde pathogeen resulteert in
o Snellere respons van het adaptief immuunsysteem
o Sterke respons van het adaptief immuunsysteem
,Kunnen tekenen!
X-as = tijd, 0 = tijd van infectie
Y-as = sterkte van immuunrespons
Het virus A heeft op zijn virale enveloppe antigen A.
- Eerste infectie
Lichtblauw: Het aangeboren immuunsysteem, gaat snel reageren (uren-minuten). Kan de indringer niet volledig
uitschakelen (aspecifieke respons), maar heeft als doen de indringer bezig te houden om zo het adaptief
immuunsysteem tijdige klaar te krijgen (sollicitatieproces: klonale selectie) om uiteindelijk de indringer volledig uit te
schakelen. Zorgt er ook voor dat we niet te ziek worden tijdens de klonale selectie tijd.
Donkerblauw: Het adaptief immuunsysteem. Dit systeem is in staat om via klonale selectie een specifieke respons te
genereren tegen een bepaald antigen (hier: een repons tegen antigen A). Komt traag op gang want heeft eerst
klonale selectieproces (5-6 dagen). Resultaat is een sterke adaptieve immuunrespons -> indringer volledig
uitschakelen.
- Herinfectie:
Lichtblauw: Het aangeboren immuunsysteem. Respons is hetzelfde en even snel
Donkerblauw: Het adaptief immuunsysteem. Gaat sneller in actie schieten (even snel als aangeboren
immuunsysteem), heeft een geheugen van B-cellen opgebouwd waardoor de klonale selectie niet meer moet
uitgevoerd worden. De respons is agressiever dan bij de eerste infecte.
,HOOFDSTUK 2: CELLEN EN ORGANEN
De cellen
Hematopoïetische stamcel (HSC) kan 2 cellijnen initiëren in het beenmerg:
1. Myeloïde cellijn
a. Rode Bloedplaatjes
b. Bloedplaatjes
c. Granulocyten (neutrofielen, Witte bloedcellen
Basofielen, eosinofielen)
Cellen van aangeboren IS
d. Monocyten
e. Macrofagen
f. Dendritische cellen
RBC, bloedplaatjes, granulocyten en monocyten circuleren in het bloed.
Macrofagen en dendritische cellen komen vooral in weefsels voor.
2. Lymfoïde cellijn
a. B-lymphocyten of B-cellen Witte bloedcellen
b. T-lymphocyten of T-cellen Cellen van adaptief IS
c. Innate lymphoide cells (ILCs) (eigenschappen van zowel
Aangeboren als adaptief immuunsysteem).
B-cellen en T-cellen zijn circulerende cellen: komen voor in het bloed, maar ook in weefsel.
Hoe verschillende cellen in het bloed herkennen?
Via microscopie herkennen we:
1. Rode bloedcellen
2. Bloedplaatjes
3. De verschillende cellen van de myeloïde witten bloedcellijn (neutrofielen, monocyten)
4. Lymfocyten (zonder een onderscheid te kunnen maken tussen B-of T-cellen)
- Rode bloedcel: meest prominent, geen kern
- Bloedplaatje
- Witte bloedcellen: hebben geen kern (paarse
kleur)
o Neutrofiel: gelobte structuur en lichtroze
cytoplasma
o Monocyt: grotere celkern (slordige
pannekoek)
- Lymfocyt: blauw, mooi rond
Onderscheiden van B- of T-lymphocyten: via flowcytometrie
- We maken gebruik van het verschil in eiwitexpressie (type receptor) op het celmembraan
o T-cel: heeft per definitie een T-cel receptor en/ of een CD4 of CD8 receptor
o B-cel: heeft per definitie een B-cel receptor en een CD19 receptor
- Merker voor een bepaalde receptor, bv. CD4, die een fluorescent signaal uitstuurt
o We laten bloed door een machine stromen dat dit fluorescent signaal kan oppikken
o Cellen tellen met merker -> we weten het aantal T-cellen
- Merkers
o CD19 -> B-cel
o CD4 -> CD4+ T-cel
o CD8 -> CD8+ T-cel
,Antigeen-presenterende cellen (APCs)
- Myeloïde antigen-presenterende cellen (APCs)
o Monocyten: behoren tot de witten bloedcellen (leukocyten) in ons bloed
o Macrofagen
o Dendritische cellen: zitten vooral in weefsels ->> circulatie
§ Hebben cytoplasmatische uitlopers -> groter bereik surveilleren
- Allen cellulaire componenten van het aangeboren immuunsysteem
- Wanneer APC’s in aanraking komen met een pathogeen in de infectiehaard
o Fagocytose (opeten) van pathogeen in de infectiehaard
o Stukje peptide van pathogeen wordt op de celmembraan van de APC gepresenteerd aan T-cellen
(bv. in de lymfeknoop)
o De APCs zijn dus de boodschappers die vertrekken vanuit de infectiehaard richting de lymfeknopen
om daar de special elite forces (T-cellen) te activeren.
De organen
Primaire lymfoïde organen
Primaire lymfoïde organen zijn organen waar lymfoïde cellen aan het ontwikkelen zijn.
- T-cellen : Thymus
- B-cellen: beenmerg
Zowel T-cellen als B-cellen worden aangemaakt in het beenmerg.
Thymus
T-cel progenitor cellen ontstaan eerst in het beenmerg van waaruit ze zich verplaatsten via het bloed richting de
thymus. De thymus is opgebouwd uit lobben:
- Medulla
- Cortex
- Capsule: jongste T-cellen
- Corticomedullaire junctie
o Overgangszone tussen cortex
(buitenste deel van de thymus) en de
medulla (binnenste deel van de
thymus)
o Invasie van nieuwe T-cellen
- Maturatie: cortex -> medulla
Beenmerg
B-cel progenitor cellen ontstaan in een beenmerg van waaruit ze zich verplaatsen via het bloed naar het beenmerg.
B-lymfocyten rijpt bijna volledig uit in het beenmerg, maar de laatste stap gebeurt in de milt.
Secundaire lymfoïde organen
B-cellen en T-cellen wachten na volledige maturatie op een signaal van APCs in de secundaire lymfoïde organen. Hier
gebeurt ook klonale selectie.
Lymfeknopen
Lymfeknopen zijn boonvormige, geëncapsuleerde knopen verspreid over het lichaam in lymfestations. Ze bevatten
enerzijds stromale cellen (bindweefsel) met daarin immuuncellen. Ze krijgen toevoer van zowel lymfevaten en
bloedvaten.
, 3 belangrijke regio’s:
- Cortex
o Buitenste laag met:
§ Capsule
§ B-lymfocyten georganiseerd in B-follikels
§ Alsook wat macrofagen en folliculair
dendritische cellen in de subcapsulaire
sinus (holte)
- Paracortex ‘T-cel zone’
o Bevat voornamelijk T-lymfocyten alsook
dendritische cellen
- Medulla
o Sterk gevasculariseerd: zowel arterieel als
veneus
o Waarlangs mature B-cellen en T-cellen de lymfeknoop kunnen binnendringen
- Hoog Endotheel venules (HEVs)
o Naïeve lymfocyten komen via HEVs de (para)cortex van de lymfeknopen binnen
§ Ongewoon grote endotheelcellen (waardoor voorkomen met dikke wand)
§ Waartussen lymfocyten zich wringen om vanuit bloed in de lymfeknoop te migreren
§ In de cortex en paracortex
- APCs met stukje indringer gaan vanuit de periferie naar de lymfeknoop komen om hier aan
antigenpresentatie te doen. Maar een klein pathogeen kan ook zelf via afferente lymfevaten terecht
komen in de lymfeknopen en opgepikt worden door APCs in de subcapsulaire ruimte.
Lymfevaten
Bevatten lymfe. Lymfevaten zijn sterk verspreid over het lichaam en liggen vaak samen met capillairen.
Voornamelijkste functie is het afvoeren van overtollig interstitieel vocht voor recollectie in de veneuze circulatie.
Daarnaast ook een functie in immunologie: transport van ontstekingsvocht richting de lymfeknopen voor het
uitschakelen van een pathogeen.
Delen kennen!
- Linker ductus thoracicus: onderste ledenmaten, linkerarm, abdomen, linkerdeel hoofd en linker thorax. -> v.
subclavia sinistra
- Rechter ductus thoracicus: Rechter thorax, rechterarm en rechterdeel hoofd -> v. subclavia dextra
Milt
De milt is enkel verbonden met het bloedvatensysteem, niet met de lymfevaten. Daarom is de milt belangrijk voor
de afweer tegen bloed-gebonden infecties (systemische infecties). In tegenstelling tot lymfeknopen die vooral tegen
lokale weefselinfecties reageren.
De milt is geëncapsuleerd, er zijn 2 belangrijke zones te onderscheiden:
- Rode pulpa
o Sinusoiden met rode bloedcellen
o Plaats waar oude RBC afsterven
o Resten (ijzer-bevattend pigment resten van hemoglobine) worden opgeruimd door macrofagen
aldaar aanwezig
- Witte pulpa
o Bevat B-cel follikels
o Periarteriolaire lymfoïde sheath (PALS)
§ Zone rond aftakking van de miltslagader rijk aan T-lymfocyten
- Marginale zone
o Scheiding rode pulpa en witte pulpa
o Bevat
§ Gespecialiseerde dendritische cellen
§ Macrofagen
§ Unieke B-cel populatie: marginale zone B cellen (MZ B cellen)