Inleiding
I. Ideeëngeschiedenis vs. systematische rechtsfilosofische vraagstellingen
- Ideeën-historische en systematische invalshoek → belangrijk omdat rechtsfilosofische discipline
niet verouderd is
- Rechtsfilosofie best bestuderen door kennis te nemen van ideeën en theorieën van allerlei
individuele rechtsfilosofen
- Kennismaken met de verschillende stromingen in de rechtsfilosofie zoals die historisch elkaar
opgevolgd zijn
- Veel eeuwenoude filosofische problemen die nog steeds interessant zijn om te bestuderen
- Gaat niet alleen over de beschrijving v/d werkelijkheid, maar ook over een reflectie van wat de
werkelijkheid is (bv. hoe de mens als cognitief apparaat de werkelijkheid percipieert)
- Ook aantal systematische rechtsfilosofische vraagstellingen
→ Bv. vraag naar grondslagen van het strafrecht
→ Bv. problematiek v/d weerbare en strijdbare democratie,
→ Bv. problematiek v/d vrije wil vs. het determinisme.
II. Ontstaan van moraalfilosofieën en rechtsfilosofieën
- Meeste moraalfilosofieën en rechtsfilosofieën zijn voorgekomen uit discussies over
maatschappelijke problemen en reacties op eerdere filosofische opvattingen
→ Er bestaat een verschil in opvattingen van filosofen door andere tijdsgeest
- Er wordt voortdurend gereageerd op eerdere theorievorming
→ Kritiek, erop teruggrijpen, erop voortbouwen,..
→ Gevolg: ideeëngeschiedenis speelt belangrijke rol in rechtsfilosofie
- Historische opeenvolging van theorieën en van filosofieën ontstaat niet in het luchtledige
→ Vaak ontstaan uit maatsch. vraagstukken door bepaalde pol. of maatsch. ontwikkelingen
→ Soms worden die debatten op hun beurt weer beïnvloed door rechtsfilosofische opvattingen
→ Bv. de verhouding van recht en godsdienst in de middeleeuwen
- Er bestaat een wisselwerking tussen:
1) Politieke en rechtsfilosofische theorieën
2) Maatschappelijke debatten en gebeurtenissen die van belang waren bij het totstandkomen
van die ideeën, en die ook zelf deels in hun dynamiek veranderd werden door die theorieën
1
,III. Specifiek karakter van rechtsfilosofische vraagstukken
- Rechtsfilosofie is geen juridische discipline, maar een meta-juridische discipline
= disciplines die vanuit een metaperspectief, uit een extern perspectief reflecteren over het recht
- Verschil interne juridische vraag en meta-juridische vraag:
- Intern juridische vraag: welke straf staat op een wettelijk bepaald delict?
- Meta-juridische vraag: waarom straffen wij mensen die een norm overtreden?
- Rechtsfilosofische vragen zijn niet primaire juridische vragen, maar meta-juridische vragen
→ Vragen van een hogere orde: ze worden vanuit een extern perspectief gesteld, en niet vanuit het
geldende recht zelf
- Een puur strafrechtelijke kwestie is bv. “Welke straf er in het wetboek voorzien is voor een bepaald
delict.” → strafrechtsfilosofische kwesties:
- Waarom worden mensen die een strafrechtelijke norm schenden eigenlijk gestraft?
- Heeft de maatschappij een recht tot straffen? Zo ja, waarop is dat recht op gebaseerd?
- Moet de straf een nut hebben?
- Moet de straf de dader op het rechte pad brengen?
- Filosofen die denken dat de straf vooral moet afschrikken, noemen we utilitaristen
→ Ze stellen het nutsbeginsel utility centraal
→ Bv. Jeremy Bentham of John Stuart Mill
- Andere vinden dat er ook gestraft moet worden als het geen nut heeft → vergelding
- Is vergelding dan hetzelfde als wraak?
- Wat is dan het verschil als het niet hetzelfde is?
- Of moet er gestraft worden uit solidariteit met het slachtoffer?
- Waarom moet de gemeenschap solidair zijn met slachtoffers?
→ Reflectievragen: kunnen niet zwart-wit beantwoord worden, er is geen eenduidige, enige ware
theorie die te verkondigen valt
→ Gaat over normatieve vraagstukken en vragen naar de grondslag van normen
- Je niet kan zeggen dat iemand gelijk heeft en de andere niet → verschillende perspectieven
- Vragen kunnen niet beantwoord worden door een beschrijving te geven van de stand van zaken
- Vaak is het niet zozeer het antwoord op zichzelf dat van belang is, maar wel de discussie over de
kracht van de gronden en argumenten die aangehaald worden om tot dat antwoord te komen
- De manier waarop de strafrechtfilosofische vragen beantwoord worden, hangt ook samen met
onze opvatting over de mens en zijn plaats in de maatschappij
→ De filosofische antropologie is medebepalend voor de beantwoording v/e aantal fundamentele
rechtsfilosofische vraagstukken
- Filosoferen over het recht leidt allerminst tot eenduidige uitkomsten
2
, - Filosoferen is problematiseren, zoeken naar grondslagen, expliciteren van verzwegen
vooronderstellingen in juridische leerstukken, vragen naar de legitimiteit van bepaalde morele
waardeoordelen die in het recht opgenomen zijn
- De ideeën-historische dimensie is gericht om de theoretische assumpties, die mensbeelden, die
niets-geëxpliciteerde vooronderstellingen, in hun historische revolutie te gecontruseren
IV. Het recht als relatief autonoom normensysteem: subsystemen
- Vanuit lange termijns-perspectief (diachronisch) kijken naar de ontwikkeling v/d Westerse cultuur
→ Men is onder invloed v/h moderniseringsproces ertoe gekomen om het recht als een relatief
autonoom normensysteem te beschouwen
- Juridische normen in het moderne rechtsysteem komen uitsluitend tot stand op de wijze zoals
aanvaard en omschreven is binnen het juridische systeem zelf
a. Functionele differentiatie
- Niklas Luhmann (systeemtheoretisch) heeft functionele differentiatie geanalyseerd
- Moderniseringsprocessen = Processen van functionele differentiatie van de maatschappij in
subsystemen of deelsystemen. De maatschappij is onderverdeeld in aan aantal subsystemen.
Kenmerken hiervoor is dat ze elk verschillende maatschappelijke functies uitoefenen.
Maatschappelijke subsystemen (bv. politiek, recht, economie) brengen hun eigen geldigheidsregels
voort en evolueren dus relatief onafhankelijk van elkaar. Het gevolg is dat wat geldt en wat een
betekenis heeft, of een positieve/negatieve waarde in het ene deelsysteem, daarom niet geldt in het
andere deelsysteem (bv. investeren in wapenindustrie)
- Deze verschillende subsystemen hebben zelfreferentialiteit ontwikkelend. Er is geen eenduidige
relatie tussen recht en moraal (ze zijn gedifferentieerd van elkaar). Het is belangrijk dat de norm
uitgevaardigd werd door de instantie die daarvoor bevoegd is (bv. van zelfreferentialiteit) en dat die
tot stand kwam op de juiste procedurele wijze. Het is een soort van cirkel omdat men gaat refereren
naar een norm die door de instantie tot stand kwam via de (enige legale) procedure die ook door
dezelfde instantie werd ingevoerd.
- Functioneel gedifferentieerde systemen zijn deelsystemen die maatschappelijk een andere functie
vervullen. Het recht vervult een andere functie dan de economie, die andere functie vervult dan de
moraal, etc.
- Functionele differentiatie v/d maatschappij in relatief autonomie subsystemen of deelsystemen is
het resultaat v/e lange historische ontwikkeling die gepaard gaat met professionaliseren en
specialisatie in die deelsystemen
- Opvallend verschil bij vergelijking tussen moderne en premoderne maatschappijen
3
, a.1. Premoderne maatschappij
- Premoderne maatschappijen zijn gedifferentieerd, overeenkomstig en hiërarchisch patronen
- Een overkoepelend betekenissysteem domineert alle andere systemen en bepaald mede de
waarheid voorwaarde en de geldigheidsvoorwaarde in die andere systemen.
- Meestal is dat dominante betekenissystemen in deze maatschappijen de religie of de mythe:
- Hieruit worden alle morele en maatschappelijke normen gespecificeerd
- Die normen bepalen wat tussen de leden van de gemeenschap toelaatbaar of verboden is
a.2. Moderne maatschappij
- In complexe moderne maatschappijen bestaat een alles overkoepelend betekenissysteem van
waaruit alle andere deelsystemen genormeerd worden niet meer
- De verschillende deelsystemen als relatief onafhankelijke functionele gebieden naast elkaar
- Betekent niet dat ze volledig van elkaar gescheiden zijn → ze kunnen in bepaalde mate met elkaar
interageren ( impuls vanuit het ene subsysteem moet eerst vertaald en gehercodeerd worden in de
taal van een ander subsysteem)
- Tussen recht en moraal staan geen betonnen scheidingswand, maar eerder een grens die op
selectieve wijze een uitwisseling mogelijk maakt tussen beide functiesystemen
- Recht kan zo breed gedeelde maatschappelijke normen opnemen en er juridische relevantie
aangeven → zo normatieve grenzen stellen aan vrijheid tussen burger en of burger en OH
- Paul Ricoeur: het recht is de instantie die bemiddeld tussen macht en moraal
→ Zonder macht blijft de moraal een vrome wens, en zonder moraal is de macht louter geweld
V. Juridische geldigheid
- Proces van functionele differentiatie van de maatschappij in relatief autonome deelsystemen
→ Gevolg: de juridische geldigheid van een norm of rechtsregel wordt niet meer primair bepaald
door de moraal of religie, zoals in de traditionele voor-moderne maatschappijen
- Waar wordt de juridische geldigheid dan primair wel door bepaald?
→ Door het feit dat de bevoegde instantie die norm of die rechtsregel heeft uitgevaardigd en dit
gedaan heeft in de wijze zoals in het rechtssysteem zelf voorzien wordt (= circulariteit)
- Er is sprake van een zekere circulariteit van een soort zelfreferentialiteit in de rechtvaardiging van
die normen en die regels = proceduralistische legitimatie van het recht
- Niklas Luhmann: legitimation durch verfahren: procedure, het vastgelegde en gecodeerde proces
van het verloop van een bepaalde rechtsgang
4