Van Cel tot weefsel: Structuur
Les 0: Wat is histologie?
Alle lichaamsdelen zijn opgebouwd uit 4 basisweefsels:
• Epitheel
• Bindweefsel
• Spier
• Zenuwweefsel
De weefsels zijn opgebouwd uit: cellen, ECM en vloeistof
(bloed, interstitieel vocht, lymfe).
Histologie = de studie van de gedetailleerde structuur van
weefsels. Cellen zijn kleurloos en transparant, ze moeten
dus gekleur worden (specifiek of niet-specifiek).
Histopathologie = identificatie van een ziekteproces of
het achterhalen van een diagnose door middel van
weefselonderzoek.
Benodigdheden: een stukje weefsel en een microscoop om de afwijkingen in het weefsel en
cellen vast te stellen. Dit impliceert dat het weefsel zo wordt voorbereid dat het
microscopisch kan worden onderzocht.
Les 1: in beeld brengen van de weefsel
Soorten microscopen, een overzicht
Oplossend vermogen
= minimale afstand tussen 2 punten om ze als afzonderlijke punten te kunnen herkennen.
Menselijk oog op een afstand van 25cm -> oplossend vermogen van 70 micrometer (in
praktijk 0,1- 0,2 mm)
Om punten die dichter bij elkaar liggen toch gescheiden te kunnen zien, moet het beeld van
het object met zo min mogelijk detailverlies over een groter gebied van het netvlies gespreid
,worden -> hiervoor gaan we de lichtmicroscoop gebruiken: beeld wordt over een grotere
hoek op het netvlies geprojecteerd door een lenzenstelsel -> oplossend vermogen wordt 0,3
micrometer.
licht Microscoop: Vergroot het oplossend vermogen van 0.1-0.2mm tot 0.3µm (x300)
3 lenzesysteem: Condesor, objectief en occulair
uiteindelijke vergroting is vergroten objectief X occulair.
Elektronen Microscoop: oplossene vermogen van 0.1nm
1. LichtMicroscopie
1.1. De onderdelen van een lichtmicroscoop
1) lichtbron
De lichtbron is vaak een halogeen lampje
waarvan de intensiteit regelbaar is met een
regelschroef. Via een spiegel wordt het licht
door een opening in de richting van het
object gestuurd.
De grootte van het verlichtte veld in het
preparaat wordt geregeld mbv
velddiafragma (iris) -> helderheid van beeld
verandert
2) Condensator
= lens die het licht bundelt en op het preparaat projecteert. Het brandpunt
van de condensor moet zo ingesteld zijn dat de rand van het velddiaphragma
precies in het vlak van het scherp ingesteld preparaat valt, en ook nog in het
centrum van dit vlak terwijl de belichting egaal is. Om de hoogte van het
brandpunt van de condensor correct af te stellen, gebruikt men de
verstelschroef.
3) Objecttafel
= horizontale plaat met ronde uitsparing waardoor het licht van de condensator op het
preparaat kan vallen. Dit is een kruistafel met 2 verschuifbare assen (X en Y-richting).
4) Objectieven
= voorwerpglazen, = lenzen om het beeld te vergoten, gemonteerd op een draaibare
revolver -> lens met gewenste vergroting wordt boven het preparaat gedraaid. Vormt een
vergroot beeld uit het licht dat door het preparaat valt. Via een prisma wordt het beeld
verder geleid door de tubulus.
Het oculair (ooglens) vergroot het beeld verder tot een virtueel beeld
,De resolutie is voornamelijk afhankelijk van het objectief. De numerieke apertuur is een
dimensieloosgetal dat aangeeft onder welke uiterste hoeken licth opgevangen wordt. De
numerieke aperatuur van de lucht = 0,95/ in immersie-olie = 1,4
NA= 𝑛 ∗ 𝑠𝑖𝑛𝜃
!,##$
Resolutie: 𝑑 = #% '(%)
5) Mechaniek om de lenzen op de juiste afstand tot het object te brengen
Er zijn twee schroeven: de macrometerschroef en de micrometerschroef. Het preparaat
wordt precies in het brandpunt van de objectieven gebracht zodat het object scherp wordt
afgebeeld. Eerst macrometerschroef, daarna micrometerschroef.
1.2. Resolutie
= de diameter van het kleinste object dat kan waargenomen worden:
o Blote oog: 0,1 millimeter
o Lichtmicroscoop: 0,2 micrometer
o Elektronenmicroscoop: 0,1 nanometer
De maximale resolutie is ongeveer de helft van de golflengte. De golflengte van zichtbaar
licht is 550nm, de golflengte van versnelde elektronen is ongeveer 0,2 nm.
1.3. Soorten microscopie
Contrastmicroscopie
In contrast brengen van de preparaten om duidelijker te zien of uberhaupt te
zien waarover het gaat. Contrastmicroscopie verhoogt het contrast in
ongekleurde preparaten. Het wordt vooral gebruikt bij levende cellen.
Helderveld
Fasecontrast: gebeurt met een fasecontrast micrscoop. Wordt toegepast op
ongekleurde preparaten: vers geïsoleerde cellen, gekweekte cellen, niet
gefixeerde niet gekleurde vriescoupures.
Er ontstaat een “halo” rond het object in het beeld. Levende cellen worden vaak bekeken in
een inverted microscoop (objectief en condensator van plaats verwisseld).
Interferentie microscoop: steunt op fasevertraging (donkerder worden)
wanneer licht door een stof met een andere brekingsindex. Toepassing in
vers geïsoleerde cellen, gekweekte cellen, niet gefixeerde niet gekleurde
vriescoupures.
Het heeft zin om deze ook te bekijken in fasecontrast om te vergelijken.
, Fluorescentie Microscopie
Fluorescente stoffen zetten licht van een korte golflengte uit met een langere golflengte.
Daardoor kunnen we fluorescerende moleculen in cellen
lokaliseren en kwantificeren. Door het toevoegen van specifieke
fluorescente probes, antilichamen of nucleotide sequenties
kunnen specifieke structuren (tegelijkertijd) gemarkeerd worden.
Detectie op basis van uitzenden van licht aan een specifieke
golflengte door een fluorescerend molecule na absorptie van licht.
Hier wordt er veel gebruik gemaakt van cameras en computer
enhancing gebruikt gemaakt vanwegen de photobleaching
effecten op de fluorescentie van de stoffen.
2. Technieken voor lichtmicroscopie
2.1. Voorbereiding van weefsels
• Chirurgisch verwijderen (chirurgische resectie), stukje mag max 2cm zijn
• Bioptie
o Endoscopische biopt
o Core Needle Biopt (biopten nemen van subcutane dieperliggende weefsel
met een ‘holle naald -> cilindervormig staal)
o Punch biopt: voor het nemen van oppervlakkige, kleine biopten
o Excisie en incisie biopten: bij het verwijderen van oppervlakkige verdachte
weefsels of bij het insnijden van een verdacht oppervlakkig weefsel.
o Fine Needle Aspiration (FNAC): het opzuigen van cellen uit gevoelige weefsels
(longen, schildklier,…)
o CervixBrush -> uitstrijkje
o Mouthswab
o Vocht
o EBUS: endobrochiaal staal vanuit de bronchi
o Bloed/ beenmerguitstrijkje
2.2. Ontvangst en voorbereiding
o Voorkomen van autolyse van het weefsel door fixatie of invriezing
o Darmen inkten, openknippen en spoelen
o Insnijden van solide organen
o Labelling: wat voor weefsel? Patiënt?
o Cytologisch (uitstrijkje maken van de cellen) of histologsich (coupures) onderzoek
o Eventuele kleuring
Voorwaarden voor een preparaat: moet een heel dun schijfje zijn, dat gekleurd is.