fysio A
Nederlands Nederlands
het passief bewegen van moleculen van hoge naar
1. beschrijf diffusie
lage concentratie tot een evenwicht
diffusie coëfficiënt, dwarsdoorsnede ruimte,
1. factoren van invloed bij diffusie concentratie substanties van 2 locaties, lengte tussen
de 2 locaties
diffusie van water door semi permeabel membraan
1. beschrijf osmose van lage concentraties stoffen naar hoge
concentratie stoffen
de beweging van water terug van waar het vandaan
1. beschrijf filtratie is gekomen door drukverschillen bij semi permeabel
membraan
als ze dezelfde osmotische druk hebben, hypo is
2. wat zijn iso-osmotische oplossingen
lagere druk, hyper is hogere druk
osmolaliteit = osmol / kg oplosmiddel ----
2. verschil osmolaliteit en osmolariteit
osmolariteit = osmol/liter oplosmiddel
gestuurd door concentratie-gradiënten of elektrische
krachten, er kan energie vrijkomen. er zijn 3
2. beschrijf passief transport
mechanismen: diffusie doorheen lipiden, diffusie
door ionenkanalen, bindingen aan transport eiwitten
celzwelling door osmose vanwege constante aanvoer
2. wat is cellyse
ionen in de cel
heeft ATP nodig, hierdoor kan een substantie tegen
2. beschrijf actief transport de gradiënt in transporteren, van lage naar hoge
concentratie. dit gebeurt via een eiwit drager.
bij primair actief transport komt energie vrij na de
hydrolyse van ATP door he transporteiwit. secundair
actief transport betekent dat een energie vergend
2. beschrijf het verschil tussen primair en secundair
transport gekoppeld wordt aan een gelijktijdig ion
actief transport
transport (bijvoorbeeld Na+), het transportproteïne
gebruikt een deel van het energie die vrijkomt bij dit
sumultaan transport
een drager eiwit dat slechts 1 soort molecuul/ion
3. wat is uniporter
transporteert
als het transport van verschillende ionen in dezelfde
3. wat is symporter en wat is het tegenovergestelde
richting gebeurt. antiporter is het tegenovergestelde
, transport uit de cel. een eiwit wordt geproduceerd in
RER, hierna transport in vesikel naar golgi-apparaat,
3. beschrijf exocytose
hierna naar celwand waar fusie plaatsvind. de inhoud
wordt extracellulair gestort.
bij neuronen en endocriene cellen. vesikels met
transmittors/hormonen worden pas dmv exocytose
3. wanneer vind gereguleerde exocytosis plaats
uitgestort zodra er een prikkel (door bijv Ca++)
plaatsvind.
vesikel opnemen in de cel. pinocytose = weinig
selectief endocytosis, cellen nemen constant vocht
op met opgeloste substanties. fagocytose is
3. beschrijf de 3 vormen van endocytose bacteriën opnemen waarna de grote vesikels in de
cel versmelten met lysosomen. transcytosis is als
vesikels aan de ene zijde worden opgenomen en aan
de andere zijde worden afgestoten.
doelcel herkent hormoon dmv receptoren. via
cytosolreceptoren kan bij een hormoonbinding de
3. vertel in stappen de interactie tussen hormoon en celfunctie direct beinvloed worden. via oppervlakte-
doelcel receptoren kan een signaaltransductiesysteem
gevormd worden waardoor een second messenger
gevormd wordt.
wateroplosbare hormonen, deze kunnen niet door
celmembraan en hebben receptoren nodig, werken
met second messenger, voorbeeld is
3. op basis van chemische structuur worden
neurotransmitters. vetoplosbare hormonen kunnen
hormonen verdeeld in 2 groepen: ....
door celmembraan diffunderen, de receptoren liggen
intracellulair, voorbeeld is steroïden en
thyroidhormonen
moleculen die aan receptor binden en effect
3. agonisten zijn?
bewerken
moleculen die aan een receptoren binden en geen
3. antagonisten zijn? biologisch effect bewerken, oftewel dat ze
receptoren blokkeren
3. receptor signaal molecuul binding wordt specificiteit, hoge affiniteit, verzadigbaarheid
gekarakteriseerd door: (limiet), reversibiliteit
wanneer de concentratie signaalmoleculen
verhoogd, verhoogd het aantal bindingen op
doelcellen, en verhoogd daardoor het biologisch
3. leg het biologisch respons uit
effect. respons treedt alleen op zodra de
concentratie van signaalmoleculen boven de
drempelwaarde is.
, sigmoïdaal verloop - steilste deel curve is de normale
3. grafiek concentratie signaalmolecuul-biologisch lichaamsconcentratie, kleinste wijzigingen van
respons concentratie in dit gebied zullen de grootste
wijzigingen in biologisch respons geven
3. wat gebeurt er met een (concentratie
1. de grafiek verplaatst zich naar rechts, maar bereikt
signaalmolecuul-biologisch respons)-grafiek zodra 1.
wel 100% respons. 2. de grafiek ligt ietsjes naar
de affiniteit van de receptoren verlaagd en 2. er
rechts en zal de 100% niet bereiken.
minder receptoren aanwezig zijn
sommige cellen kunnen efficiëntie van
3. bespreek desensitisering van receptoren signaaloverdracht verlagen. dmv induceren
ongevoeligheid
Het C-terminal hormonen bindingsdomein =
verantwoordelijk voor bindingsspecificiteit (aan deze
kant ligt COOH) -- het DNA-bindingsdomein = zorgt
3. beschrijf de vorm van intracellulaire receptoren voor binding van receptorproteïne op het DNA -- het
N-terminal transcriptie-activatie-domein = neemt
deel in de activatie van RNA-polymerase en
gentranscriptie (deze kant ligt NH2)
1. intracellulaire hormoon concentratie 2.
hoeveelheid receptoren in doelcel 3. affiniteit van
3. omvang biologisch respons is afhankelijk van 5
receptoren voor het hormoon 4. noodzakelijke
dingen:
transcriptiefactoren 5. aanwezigheid van algemene
factoren zoals enzymes en aminozuren ezv.
membraanpotentiaal = potentiaalverschil = verschil
tussen elektrisch potentiaal van cytosol en potentiaal
4. wat is membraanpotentiaal
van extracellulair vocht = normaliter negatief geladen
(binnenzijde is negatief tov buiten)
4. wat is een korte omkering van
actiepotentiaal - binnenzijde cel wordt positief
membraanpotentiaal? en wat is dan positief/negatief
Ca2+, Na+, Cl- bevind zich in grotere hoeveelheden
4. hoe bewegen de 4 ionen dmv ionenpomp
buiten de cel. K+ binnen de cel
deze vergelijking berekent het evenwichtspotentiaal
voor alle ionen wat wordt beïnvloed door intra en
4. wat is de nernst vergelijking
extracellulaire ladingen. vergelijking bepaalt hoe ver
de ion verdeling van het evenwicht ligt
1. binnenkant cel negatief geladen 2. dmv
depolarisatie wordt MP sterk positief 3. MP over de
4. wat is het stappenplan van een actiepotentiaal drempelwaarde 4. actiepotentiaal 5. repolarisatie 6.
after-hyperpolarisatie oftewel een herselperiode tot
normale MP
, absoluut refractaire periode is als er niet onmiddelijk
een AP opgewekt kan worden na vorige AP. relatieve
4. beschrijf de 2 refractaire periodes refractaire periode is als er meteen een nieuw AP
opgewekt kan worden als de stroomstoot maar sterk
genoeg is
Na kanalen gaan open, influx Na+, AP in de richting
van E (ligt positief) --- K kanapen gaan open net na
4. beschrijf de permeabiliteit van Na en K bij een
actiepotentiaal, hierdoor AP in richting van Ek (ligt
actiepotentiaal
negatief) , kanalen sluiten trager waardoor AP
negatiever wordt dan RMP
1. lekkanalen 2. voltage gevoelige ionenkanalen, gaan
open onder invloed van omkering MP 3. ligand
geassocieerde ionenkanalen, worden beïnvloed door
4 wat zijn de 4 soorten ionenkanalen
binding chemische substanties (rol bij synapsen) 4.
strek gevoelige ionenkanalen, bijvoorbeeld AP
opgewekt bij vervorming huidoppervlak (indeuking)
5. wat zijn afferente zenuwen brengen informatie - sensorische zenuwvezels
5. wat zijn efferente zenuwen voeren opdracht uit - motorische zenuwvezels
5. hoe noem je geplatte lipidenmembranen, wat is de myelineschede, verhogen de geleidingssnelheid van
functie en welke cellen zorgen hiervoor? zenuwimpulsen in axonen. gemaakt door gliacellen
in axon wordt AP gedragen door verplaatsing van
ionen. Na+ instroom geeft depolarisatie, K+
uitstroom geeft repolarisatie. afwisseling hiervan
5. verschil van conductie in gemyeliniseerde en niet-
geeft de voortplanting van AP --> bij een
gemyeliniseerde axonen
gemyeliniseerd axon kan er alleen Na+ instromen thv
de knopen van ranvier waardoor de zenuw AP moet
overspringen van ene naar andere knoop
5. hoe komt het dat slechts een zwakke stroomstoot
de knopen van ranvier kan laten depolariseren tot in de transmembranaire stroomdichtheid is groot
de buurt van de drempelwaarrde
als het zenuw AP sprongen maakt van de ene naar de
5. wat is saltatorische impulsgeleiding
andere knoop van ranvier
de lipidelaag in de celwand heeft hoge elektrische
5. waarom zijn er synapsen ontstaan weerstand waardoor het doorgeven van elektrische
impulsen tussen de cellen zeer moeilijk is.
celmembranen van neuronen liggen direct tegen
5. beschrijf elektrische synapsen elkaar aan. dmv gap junctions (eiwitkanalen) wordt
zenuw AP doorgegeven
1. zenuw AP komt aan bij synaps 2. transmitter wordt
vrijgezet en via diffusie naar doelcelmembraan
gebracht 3. transmitter bindt op receptor doelcel (die