Ethiek
3 – BASISBEGRIPPEN IN DE ETHIEK
3.1 MORAAL (=> gaat over waarden en normen)
Morele vragen
= vragen over goed en kwaad, over de manier waarop mensen zouden moeten leven. Het gaat over
vragen rond verantwoordelijk leven, in relatie tot mensen – dieren – de wereld.
→ Doel: argumenten vinden voor het antwoord of reactie op een moreel dilemma.
Morele opvattingen
= antwoord op de vraag hoe men zich goed en verantwoordelijk kan gedragen; kan gebaseerd zijn op
intuïtie, emoties of rationele overwegingen. (=> over wat waardevol is in het leven)
Moraal kan ook deels biologisch verklaard worden (evolutie).
Er zijn verschillende redenen waarom mensen hun eigen gedrag en dat van anderen goed- of
afkeuren. Verplaetse (2008) onderscheidt vijf verschillende moralen:
1. De hechtingsmoraal: omgaan met mensen met wie we verbonden zijn. Mensen kunnen zich
inleven in mensen met wie ze een band hebben en ze hebben veel voor hen over.
Vb.: als iemand een vriend helpt, zonder dat hij daar zelf beter van wordt, of als hij meeleeft
met het lijden van een ander.
2. De geweldmoraal: omgaan met bedreigende situaties. De heersende opvatting is dat mensen
een conflict met woorden moeten uitvechten en niet met fysiek geweld. Als er sprake is van
schaarste gebruiken mensen echter wel geweld om te overleven.
Vb.: als iemand de moord op een familielid wreekt door de moordenaar om te brengen.
3. De reinigingsmoraal: koppelen van reinheid aan het goede, besmetting aan het kwade.
Mensen verweren zich tegen vreemde stoffen. Ze willen hun omgeving ontdoen van
‘vreemde smetten’, zowel letterlijk als symbolisch.
Vb.: als mensen de straat opgaan voor een ‘witte mars’ om de samenleving te reinigen na de
moorden door Dutroux.
4. De samenwerkingsmoraal: omgaan in samenwerkingsverbanden. Mensen werken met elkaar
samen om daar beter van te worden. Vertrouwen is dus belangrijk, anders verandert dit naar
wantrouwen.
Vb.: door samen te werken, krijgen mensen iets voor elkaar wat ze individueel nooit zouden
bereiken.
5. De beginselenmoraal: zoeken naar argumenten om te onderbouwen waarom een handeling
goed of fout is. Alle bovenstaande moralen zijn instinctief. Ze bepalen ons gedrag en onze
opvattingen over goed en kwaad, maar geven ons geen argumenten, deze moraal wel.
Moraal is afhankelijk van tijd en plaats (etniciteit, tijdsgeest,…)
1
, Ethiek
3.1.1 MICRO, MESO- EN MACRONIVEAU
Morele kwesties spelen op verschillende niveaus…
1. Microniveau
Hoe gaan we om van mens tot mens met elkaar?
Speelt een rol in alle menselijke relaties.
2. Mesoniveau
Organisaties maken morele keuzes, die onder meer hun neerslag vinden in de visie.
3. Macroniveau
Hoe moet de samenleving worden ingericht, georganiseerd? (vb. verdeling van welvaart;
opvang van vluchtelingen…)
3.1.2 WAARDEN EN NORMEN
Waarden (→ het zijn idealen die wezenlijk zijn voor de kwaliteit van het leven)
= zijn wezenlijke begrippen die omschrijven wat mensen waardevol vinden en waarnaar zij streven
(vb. rechtvaardigheid, autonomie, betrouwbaarheid)
Normen
= zijn handelingsvoorschriften, die laten zien hoe je moet handelen. Een waarde kan op verschillende
manieren worden vertaald in een norm.
→ Fatsoennormen: conventies, ‘goede manieren’, die vastleggen wat wel en niet hoort.
Vb.: op tijd komen bij afspraken, juiste kleding in werksituatie…
→ Juridische normen: juridische regels sluiten meestal aan op opvattingen over wat een goede
maatschappij is en morele regels die vele mensen delen.
Vb.: wettelijk vastgelegd dat cliënten hun dossier mogen inzien, wetgeving bepaalt de kaders
van de orthopedagogie…
3.1.3 DEUGDEN
Een min of meer vaste, goede eigenschap van een persoon, die ertoe leidt dat hij moreel juist handelt
is een deugd. Deugden zijn aan een specifiek persoon gekoppeld. (vb. moed, zorgzaamheid,
naastenliefde…)
Veel deugden komen overeen met waarden of zijn aan waarden gekoppeld. Het verschil is dat:
- waarden abstracte cognitieve begrippen zijn;
- deugden zijn aan een specifiek persoon zijn gekoppeld.
De waarden zijn verinnerlijkt, ze zijn een onderdeel geworden van het karakter van de persoon.
2
, Ethiek
3.2 ETHIEK
Definitie
Ethiek is een systematische reflectie op morele vragen, op basis van rationele argumenten.
→ Gebaseerd op feiten.
Moraal kan gebaseerd zijn op intuïtie.
Als mensen afstand nemen van hun instinctief/intuïtief gedrag en op een redelijke manier het verschil
tussen goed en kwaad kunnen beargumenteren, komen we op het terrein van de ethiek.
Er zijn verschillende manieren om systematisch na te denken over morele vragen:
3.2.1 DESCRIPTIEVE ETHIEK (BESCHRIJVENDE ETHIEK)
Deze ethiek beschrijft de moraal in een gemeenschap. In deze beschrijving gebruiken ze enkel feiten:
hoe gedragen mensen zich in morele situaties en welke argumenten gebruiken ze hierbij.
3.2.2 NORMATIEVE ETHIEK (VOORSCHRIJVENDE ETHIEK)
Men schrijft voor hoe mensen zich dienen te gedragen.
3.2.3 BEROEPSETHIEK
Een beschrijving van de morele opvattingen en keuzes van een beroepsgroep gaat over feitelijk
gedrag en dus descriptief. Als een onderzoeker beschrijft hoe opvoeders omgaan met het
beroepsgeheim, is dit een voorbeeld van beschrijvende beroepsethiek.
3.2.4 META-ETHIEK
Meta-ethiek reflecteert op betekenis, herkomst en geldigheid van visies op goed en kwaad. Vb. in
hoeverre is een mens vrij en dus verantwoordelijk voor hun handelen/daden? Hoe vrij moet een staat
zijn burgers laten?
Cultureel relativisme tegenover universele waarden
• Cultureel relativisme: men gaat ervan uit dat normen en waarden in de ene cultuur niet beter
zijn dan normen en waarden in een andere cultuur.
• Universele waarden: men gaat ervan uit dat fundamentele morele principes universeel geldig
zijn en toepasbaar op vergelijkbare mensen in vergelijkbare omstandigheden.
3