Macro-economie voor Bedrijfskunde
Module 1: Introductie
Voorkennis (handboek p. 1-32)
Economische activiteit = hoeveel aankopen en verkopen er in de economie plaatsvinden
gedurende een periode.
Economie = alle productie- en uitwisselingsactiviteiten die plaatsvinden.
Het economische probleem:
Er zijn 3 vragen waarmee iedere economie wordt geconfronteerd:
• Welke G&D moeten geproduceerd worden?
• Hoe moeten deze G&D geproduceerd worden?
• Wie moet de geproduceerde G&D krijgen?
Om aan deze vragen te beantwoorden, beschikken de economieën over middelen die
worden ingedeeld als volgt:
• Natuur (land) = al de natuurlijke bronnen op aarde.
• Arbeid (labour) = de menselijke inspanning, zowel fysiek als mentaal.
• Kapitaal (capital) = de uitrusting om goederen en diensten te produceren.
Schaarste en keuze:
Onze vraag naar wensen en behoeften is over het algemeen groter dan de mogelijkheid om
deze te vervullen. Schaarste betekent dat de samenleving beperkte middelen heeft en
daarom niet kan voldoen aan de oneindige behoeften. Hierdoor moeten keuzes gemaakt
worden.
• Beperkte middelen
Arbeid (L), Kapitaal (K), Natuur (N)
ô
• Oneindige behoeften
Economie onderzoekt:
Economie = de studie van hoe de samenleving haar schaarse middelen beheert.
Micro-economie = bestudeert de manier waarop huishoudens en bedrijven beslissingen
nemen en hoe ze in specifieke markten met elkaar omgaan.
Macro-economie = bestudeert fenomenen die de gehele economie bestrijken.
Hoe mensen beslissingen nemen micro-economie
Hoe mensen interageren met elkaar
Invloeden op economie als geheel macro-economie
1
,10 principes van economie:
Hoe mensen beslissingen nemen (micro-economie):
• Principe 1: Mensen moeten keuzes maken.
• Principe 2: De kosten van iets worden bepaald door datgene wat we opgeven om het
te krijgen.
• Principe 3: Rationele mensen denken in de marge.
• Principe 4: Mensen reageren op prikkels.
Hoe mensen interageren met elkaar (micro-economie):
• Principe 5: Handel kan in ieders belang zijn.
• Principe 6: Markten zijn vaak goede manier om economische activiteit te
organiseren.
• Principe 7: Overheden kunnen de resultaten van de markt soms verbeteren.
Invloeden op economie als geheel (macro-economie):
• Principe 8: De levensstandaard van een land hangt af van de mate waarin het land
producten en diensten kan produceren.
• Principe 9: Prijzen stijgen als de overheid teveel geld drukt.
• Principe 10: De samenleving staat voor een afweging op korte termijn tussen inflatie
en werkloosheid.
Trade-off = het verlies van de voordelen van een beslissing om van een optie af te zien of
deze op te offeren, afgewogen tegen de voordelen van de gemaakte keuze.
Opportuniteitskost = wat moet worden opgegeven om iets te krijgen.
Rationeel = de assumptie dat beslissingnemers consistente keuzes kunnen maken tussen
alternatieven.
Economisch systeem = de manier waarop middelen worden georganiseerd en toegewezen
om in de behoeften van de burgers van een economie te voorzien.
Kapitalistisch economisch systeem = een systeem dat berust op de particuliere eigendom
van de productiefactoren om goederen en diensten te produceren die via een
prijsmechanisme worden uitgewisseld en waarbij de productie hoofdzakelijk op winst is
gericht.
Marktmacht = het vermogen van één enkele economische agent (of kleine groep agenten)
om een aanzienlijke invloed uit te oefenen op de marktprijzen of de productie.
Economische groei = de toename van de hoeveelheid goederen en diensten in een
economie over een bepaalde periode.
Bruto binnenlands product per capita = de marktwaarde van alle goederen en diensten die
in een bepaalde periode in een land worden geproduceerd, gedeeld door de bevolking van
een land om een cijfer per capita te krijgen.
2
,Levensstandaard = verwijst naar de hoeveelheid goederen en diensten die de bevolking van
een land kan kopen. Meestal gemeten door het voor inflatie gecorrigeerde (reële) inkomen
per hoofd van de bevolking.
Productiviteit = de hoeveelheid goederen en diensten geproduceerd met elk uur tijd van
een werknemer of productiefactor.
Inflatie = een stijging van het algemene prijsniveau in de economie.
Positieve statements = beweringen die de wereld proberen te beschrijven zoals hij is.
Normatieve statements = beweringen die de wereld proberen te beschrijven zoals hij zou
moeten zijn.
Wat is macro-economie?
• Micro = de beslissingen van individuele agenten (i.e. bedrijven macro
en consumenten).
meso
• Meso = hoe deze individuele beslissingen samenkomen op
micro
sector-niveau (bv. de industrie, het onderwijs).
• Macro = hoe al deze beslissingen samenkomen en dé economie
vormen.
Mankiw & Taylor: “macroeconomics is the study of economy-wide phenomena”, including
inflation, unemployment and economic growth.
• Macro-economie bestudeert hoe alle economische beslissingen die individuele
bedrijven/consumenten/spaarders/werkgevers/werknemers maken, samenkomen
en het economische systeem vormen.
• Meestal op het niveau van een land of regio.
2 grote stromingen:
• Lange termijn: bv. groei van landen (rijk – arm).
• Korte termijn: bv. conjunctuur, inflatie, werkloosheid, recessie.
3
,Wat is het nut van macro-economie?
Leerdoelen:
• Macro-economische concepten als BBP, groei, inflatie en werkloosheid kennen en
weten hoe deze berekend worden.
• Cijfers omtrent deze macro-economische concepten kunnen opzoeken en
interpreteren.
Nut voor toekomstige bedrijfseconomen:
• Berichtgeving over macro-economische situatie kunnen volgen en begrijpen wat dit
mogelijks betekent voor individuele bedrijven en consumenten.
o Bv. de impact van een recessie op verkoop.
o Bv. de impact van inflatie op kosten.
Controverse:
• Macro-economen zijn goed in het verklaren van het verleden maar niet goed in het
voorspellen van de toekomst.
Macro-economie is een sociale wetenschap à bestudeert mensen.
• De wereld waarin deze mensen leven en beslissingen maken, verandert.
o Heeft een invloed op hoe iemand over bepaalde dingen denkt.
• Verschillende economen hebben verschillende vertrekpunten.
o Verschillende economische stromen doorheen de tijd.
Economische stromen
Grondlegger economie = Adam Smith:
• Nog geen sprake van “Economie” of opsplitsing micro & macro
• Waarom zijn sommige landen arm en andere rijk?
o Economische groei
• Boek ‘The wealth of nations’
De industriële revolutie (1820):
è 2 tegenovergestelde stromingen:
• Marxisme: het kapitaal in een economie is in handen van een aantal individuen. Het
is de oorzaak voor armoede en economische conjunctuur.
• Oostenrijkse school: de vrije markt werkt altijd perfect en als er mensen in armoede
leven, dan is het omdat zij niet genoeg bijdragen. Als er werkloosheid is, dan is het
omdat er vakbonden zijn en omdat die een te hoog loon vragen.
De crisis van de jaren ’30:
• John Maynard Keynes:
o Markten zorgen niet automatisch voor volledige tewerkstelling.
§ De overheid moet tussenkomen om de werkloosheid op te lossen.
o Vraag moet aangezwengeld worden.
§ De overheid moet tussenkomen om de vraag te stimuleren.
• Grondlegger van de macro-economie en economisch beleid.
• Cambridge School
4
,Jaren ’80 = stagflatie:
• Niet te rijmen met ideeën Keynes.
• Opkomst monetarisme:
o Geldhoeveelheid bepaalt de inflatie.
o 2 stromingen:
§ Chicago school: de oorzaak van inflatie is de overheid. Bij minimale
overheidsinterventie zal de vrije markt weer functioneren.
§ Nieuw Keynesiaanse school: geldvoorraad heeft een belangrijke
impact op de inflatie, maar de markten gaan elkaar niet perfect
corrigeren. De lonen zijn sticky en de markt corrigeert zich niet.
Na de crisis van 2008 à nieuwe theorieën.
• 10 jaar lage groei en lage inflatie.
• Moderne monetaire theorie:
o De inflatie wordt veroorzaakt door de geldhoeveelheid die sterk toeneemt
omdat de centrale banken teveel geld in de economie pompen.
o Hevig bekritiseerd.
o Sinds 2021 terug hoge inflatie.
è Conclusie: economische theorievorming staat nooit stil!
Theorie & empirie
We kunnen een theoretische verwachting hebben over hoe de economie zich gedraagt.
Bv. als de werkloosheid laag is, gaat de inflatie stijgen.
Deze theorie wordt dan getoetst aan de werkelijkheid = empirie.
è Indien de empirie de theorie tegenspreekt, dan wordt er een nieuwe theorie ontwikkeld.
Macro-economie voor bedrijfskunde
Tijdens dit semester:
• Basisconcepten van de macro-economie:
o Verschillende macro-economische theorieën begrijpen.
o Macro-economische berichtgeving volgen.
o Macro-economische theorieën staven met eenvoudige empirische
voorbeelden.
5
, Module 2: BBP & inflatie
De macro-economische kringloop
Alle consumptie-beslissingen van huishoudens en productie-beslissingen van bedrijven
komen samen in de economische kringloop.
Gesloten economie:
Bedrijven Huishoudens
verkopen Markt kopen
goederen en voor goederen &
diensten in goederen diensten in
ruil voor en ruil voor geld
inkomen diensten
Bedrijven Huishoudens
Bedrijven Huishoudens
kopen Markt bieden arbeid,
productie- voor kapitaal &
factoren in productie land aan in
ruil voor loon ruil voor
factoren
en rente inkomen
Open economie:
Markt voor exports buitenland
goederen en
diensten
imports
G
belastingen belastingen
Bedrijven overheid
Huishoudens
lenen
Financiële
instellingen
Markt voor
productiefactoren
Bruto Binnenlands Product (BBP)
Macro-economie is geïnteresseerd in de algemene welvaart van een land.
Meest gebruikte maatstaf = Bruto Binnenlands Product (BBP).
• Bruto Binnenlands Product (BBP) = de marktwaarde van alle finale goederen en
diensten die geproduceerd worden in een land binnen een bepaalde periode.
• In een gesloten economie, zonder overheid en financiële instellingen: BBP
o = de totale inkomsten van iedereen in een land.
o = de totale uitgaven van iedereen in een land.
o = de totale productie van iedereen in een land.
6
,Bedrijven Huishoudens
verkopen Markt kopen
goederen en voor goederen &
diensten in goederen diensten in
ruil voor en ruil voor geld
inkomen diensten (=BBP)
(=BBP)
Bedrijven Huishoudens
Bedrijven Huishoudens
kopen Markt bieden arbeid,
productie- voor kapitaal &
factoren in productie land aan in
ruil voor loon factoren ruil voor
en rente inkomen
(=BBP) (=BBP)
Hoe hoger het BBP, hoe meer goederen en diensten inwoners van een land kunnen kopen.
è Hoe groter het algemeen nut van de bevolking.
In een open-economie met een overheid en financiële instellingen:
• Lekken uit het BBP:
o Belastingen
o Sparen
o Imports
• Injecties in het BBP:
o Overheidsuitgaven
o Investeringen
o Exports
• Y ≡ C + I + G + NX
o BBP ≡ consumptie + investeringen + overheidsuitgaven + netto exports.
Markt voor exports buitenland
goederen en
diensten
imports
G
belastingen belastingen
Bedrijven overheid
Huishoudens
lenen
Financiële
instellingen
Markt voor
productiefactoren
Bruto Binnenlands Product (BBP):
• De marktwaarde van alle finale goederen en diensten die geproduceerd worden in
een land binnen een bepaalde periode.
o Marktwaarde = het bedrag dat mensen bereid zijn te betalen à het nut van
goederen en diensten.
o Prijs van Evian = 3x prijs van 365-water à 1 liter Evian draagt 3x zoveel bij aan
het BBP als 1 liter 365-water.
7
,• De marktwaarde van alle finale goederen en diensten die geproduceerd worden in
een land binnen een bepaalde periode.
o Niet elke marktwaarde is makkelijk te meten:
§ Marktwaarde van huurhuis vs. eigendom
§ Marktwaarde van groenten uit moestuin
§ Zwartwerk
§ Prostitutie
§ Huishoudelijke taken door leden van het gezin
• De marktwaarde van alle finale goederen en diensten die geproduceerd worden in
een land binnen een bepaalde periode.
o De prijs van het finale goed wordt meegeteld in het BBP: enkel de prijs van
het pak friet wordt meegeteld à de prijs van de aardappelen zitten hier al in.
• De marktwaarde van alle finale goederen en diensten die geproduceerd worden in
een land binnen een bepaalde periode.
o Zowel tastbare goederen als ontastbare diensten tellen mee.
§ Bv. papieren krant & digitaal krantenabonnement tellen mee voor BBP.
• De marktwaarde van alle finale goederen en diensten die geproduceerd worden in
een land binnen een bepaalde periode.
o Enkel G&D die binnen een bepaalde periode geproduceerd zijn, tellen mee.
§ Bv. tweedehands kledij telt niet mee voor het BBP.
• De marktwaarde van alle finale goederen en diensten die geproduceerd worden in
een land binnen een bepaalde periode.
o G&D geproduceerd in een land tellen mee voor het BBP van dat land.
§ Bv. als Belg in Luxemburg werken à telt voor het BBP van Luxemburg.
§ Bv. MacBook in China geproduceerd à telt voor het BBP van China.
• De marktwaarde van alle finale goederen en diensten die geproduceerd worden in
een land binnen een bepaalde periode.
o Enkel G&D die binnen een bepaalde periode geproduceerd zijn, tellen mee.
o Meestal 1 jaar.
o Soms kwartaal cijfers.
§ Verviervoudigd om vergelijking mogelijk te maken.
§ Aangepast aan seizoen trends (bv. kerst).
8
,Andere manieren om inkomen te meten:
• Bruto Nationaal Inkomen (BNI) = BBP + inkomen die inwoners van België produceren
in het buitenland – inkomen van buitenlanders in België.
• Nationaal Inkomen (NI) = BNI – belastingen + subsidies.
• Persoonlijk Inkomen (PI) = NI uitgekeerd aan gezinnen.
o = BNI – inkomen van bedrijven niet uitgekeerd aan gezinnen + inkomsten van
gezinnen uit overheidsmiddelen.
• Beschikbaar Inkomen (BI) = PI – belastingen.
Componenten van BBP: Y ≡ C + I + G + NX
• Consumptie (C)
o = uitgaven van gezinnen aan goederen en diensten (bv. sneakers).
§ Met uitzondering van vastgoed.
• Investeringen (I)
o = uitgaven aan gebouwen, machines en inventarissen die bijdragen aan de
productie.
§ Investeringen door bedrijven.
§ Vastgoedaankopen van gezinnen.
§ Inventaris: als een product niet verkocht wordt.
à inventaris = investering.
• Overheidsuitgaven (G)
o = uitgaven aan goederen en diensten van overheden (bv. legertanks).
§ Inclusief salarissen van overheidspersoneel.
§ Exclusief uitkeringen (bv. pensioenen of werkloosheidsuitkeringen).
• Netto exports (NX)
o = export – import.
§ Exports = goederen en diensten geproduceerd in België, gekocht door
buitenlanders.
§ Imports = goederen en diensten geproduceerd in het buitenland,
gekocht door Belgen.
Ga naar data.worldbank.org
• BBP van China:
o $17.734.063
• BBP van België:
o $594.104
o Wil dat zeggen dat China 30x rijker is dan België?
o BBP/capita = BBP/totaal aantal inwoners
§ China = $12.556
§ België = $51.247
9
, Reëel vs. nominaal BBP:
• Twee manieren om veranderingen in de totale uitgaven voor G&D te bekijken:
1. De economie produceert een grotere hoeveelheid G&D = reële stijging.
2. De G&D worden tegen hogere prijzen verkocht = nominale stijging.
• BBP/capita van België:
https://data.worldbank.org/indicator/NY.GDP.PC AP.CD?locations=BE
o 2021: $51.247
o 2020: $45.517
o Verschil = $5.730
o Nominaal BBP = aantal verkochte goederen en diensten x marktprijs van deze
goederen en diensten (= BBP tegen lopende prijzen).
o BBP ↑ à # verkochte goederen ↑ en/of prijs van goederen ↑
• We zijn voornamelijk geïnteresseerd in verschillen in # goederen en diensten.
o Wat zou het BBP zijn in 2021 moesten de prijzen constant gebleven zijn?
§ Reëel BBP = de productie van finale goederen en diensten aan een
constante prijs (= BBP tegen constante prijzen).
• GDP per capita (constant 2015 US$) - Belgium | Data
(worldbank.org)
o Wat met nieuwe producten?
• De BBP deflator:
o BBP deflator = een maatstaf voor het prijsniveau, berekend als de verhouding
tussen het nominale en het reële BBP x 100.
o Prijzen ≠, hoeveelheid =
o Impliciet prijsniveau à reflecteert de prijzen van G&D, niet de hoeveelheid.
!"#$%&&' ))*
o Formule: BBP deflator = +,ë' ))*
x 100
• Reëel BBP:
!"#$%&&' ))*
o Formule: Reëel BBP = ))* .,/'&0"1
Jaar Prijs croissant (€) Hoeveelheid croissants Prijs kg koffie (€) Hoeveelheid koffie (kg)
2020 1 1000 20 50
2021 1,2 1500 25 100
2022 1,5 1200 30 150
Nominaal BBP
2020 (1 x 1000) + (20 x 50) = 2000
2021 (1,2 x 1500) + (25 x 100) = 4300
2022 (1,5 x 1200) + (30 x 150) = 6300
Reëele BBP (basisjaar 2020)
2020 (1 x 1000) + (20 x 50) = 2000
2021 (1 x 1500) + (20 x 100) = 3500
2022 (1 x 1200) + (20 x 150) = 4200
BBP deflator
2020 (2000/2000) x 100 = 100
2021 (4300/3500) x 100 = 123
2022 (6300/4200) x 100 = 150
è Reële BBP: prijs van basisjaar en hoeveelheid van het jaar waarvoor je berekent.
10