Inleiding
Bij diabetes mellitus type 1 produceert de alvleesklier geen of onvoldoende insuline, het
hormoon dat de bloedsuikerspiegel reguleert. Hierdoor moeten mensen met type 1-
diabetes dagelijks insuline-injecties krijgen om de bloedsuikerspiegel te controleren en op
een gezond niveau te houden. Insuline is dus essentieel voor de behandeling van diabetes
mellitus type.
Leefstijlaanpassingen, zoals gezonde voeding en regelmatige lichaamsbeweging, spelen wel
een belangrijke rol bij het algemene management van diabetes, inclusief type 1. Ze kunnen
helpen bij het handhaven van een stabiele bloedsuikerspiegel en het bevorderen van
algemene gezondheid, maar ze kunnen de behoefte aan insuline niet volledig vervangen.
Metformine is een medicijn dat vaak wordt gebruikt bij de behandeling van diabetes mellitus
type 2, waarbij het lichaam nog wel insuline produceert maar er onvoldoende gebruik van
maakt. Het is over het algemeen niet de eerste stap in de behandeling van type 1-diabetes.
Emfyseem is een chronische longziekte waarbij de longblaasjes (alveoli) beschadigd raken en
hun elasticiteit verliezen. Hierdoor kunnen de longen niet goed uitrekken en samentrekken
tijdens het ademhalen. Het verlies van elasticiteit en de afname van de totale oppervlakte
van de alveoli leiden tot beperkte zuurstofopname in de longen. Dit resulteert in
kortademigheid en een gevoel van benauwdheid.
Astma is een andere chronische longaandoening, maar het mechanisme en de symptomen
verschillen van die bij emfyseem. Astma wordt gekenmerkt door terugkerende ontsteking en
vernauwing van de luchtwegen, wat leidt tot piepende ademhaling, hoesten en
benauwdheid. Het heeft niet direct invloed op de elasticiteit van het longweefsel of de
totale oppervlakte van de alveoli.
Chronische bronchitis is een vorm van chronische obstructieve longziekte (COPD) waarbij er
sprake is van aanhoudende ontsteking en irritatie van de luchtwegen. Het veroorzaakt
hoesten, slijmproductie en kortademigheid, maar heeft geen directe invloed op de
elasticiteit van het longweefsel of de totale oppervlakte van de alveoli zoals bij emfyseem
het geval is.
B-lymfocyten zijn een type witte bloedcel dat een belangrijke rol speelt in het
immuunsysteem. Ze worden geproduceerd in het beenmerg en zijn verantwoordelijk voor
de productie van antistoffen, ook wel immunoglobulinen genoemd. Antistoffen zijn eiwitten
die specifiek binden aan antigenen, zoals bacteriën, virussen of andere lichaamsvreemde
stoffen. Deze binding helpt het immuunsysteem bij het identificeren en neutraliseren van de
bedreiging, wat kan leiden tot de vernietiging of verwijdering van de indringers.> verworven
immuniteit > hebben een geheugen.
Granulocyten zijn een andere groep witte bloedcellen, maar ze zijn niet verantwoordelijk
voor de productie van antistoffen. Granulocyten, zoals neutrofielen, eosinofielen en
basofielen, spelen een rol bij de verdediging tegen infecties door het opnemen en
vernietigen van micro-organismen. >aangeboren immuniteit.
,T-lymfocyten zijn ook een type witte bloedcel en spelen een cruciale rol in het
immuunsysteem, maar ze zijn niet direct verantwoordelijk voor de productie van antistoffen.
T-lymfocyten hebben verschillende functies, waaronder het helpen bij de activering van B-
lymfocyten om antistoffen te produceren, evenals het doden van geïnfecteerde cellen en
het reguleren van de immuunrespons.> Verworven immuniteit> hebben een geheugen.
De huid bestaat uit drie belangrijke lagen: de opperhuid (epidermis), de lederhuid (dermis)
en het onderhuids vetweefsel (subcutis). Samengevat vormen de opperhuid, lederhuid en
onderhuids vetweefsel samen de structuur van de huid, die verschillende beschermende,
sensorische en fysiologische functies heeft.
De route die hoort bij de kleine bloedsomloop is
>Rechter ventrikel, arteria pulmonalis, capillairen, venae pulmonales, linker atrium.
Bij de kleine bloedsomloop wordt zuurstofarm bloed uit het lichaam naar de longen
gepompt om zuurstof op te nemen en koolstofdioxide af te geven. De rechterventrikel van
het hart pompt zuurstofarm bloed naar de longen via de arteria pulmonalis (longslagader).
In de longen stroomt het bloed door de fijne haarvaten, de capillairen, waar het zuurstof uit
de ingeademde lucht opneemt en koolstofdioxide afgeeft. Het zuurstofrijke bloed keert
terug naar het hart via de venae pulmonales (longaders) en komt binnen in het linker atrium.
Van daaruit wordt het bloed naar de linker ventrikel gepompt, die het vervolgens naar de
rest van het lichaam stuurt via de grote bloedsomloop.
Het proces van zuurstofopname in de longen en het afgeven van koolstofdioxide wordt
mogelijk gemaakt door de kleine bloedsomloop. Het bloed ondergaat een gasuitwisseling in
de longcapillairen, waardoor het weer zuurstofrijk wordt voordat het door het lichaam
wordt verspreid via de grote bloedsomloop.
De route die hoort bij de grote bloedsomloop is
>Linker ventrikel, aorta, lichaam, vena cava inferior, rechter atrium.
Bij de grote bloedsomloop wordt zuurstofrijk bloed vanuit het hart naar alle organen en
weefsels van het lichaam gepompt en wordt zuurstofarm bloed teruggebracht naar het hart.
Het proces begint in de linker ventrikel van het hart. De linker ventrikel pompt het
zuurstofrijke bloed in de aorta, de grootste slagader van het lichaam. De aorta vertakt zich in
kleinere slagaders die het bloed naar alle organen en weefsels vervoeren. In de organen en
weefsels stroomt het bloed door kleine haarvaten, waarbij het zuurstof en voedingsstoffen
aan de cellen afgeeft en afvalstoffen opneemt.
Na de gas- en voedingsstoffenwisseling in de weefsels, verzamelt het zuurstofarme bloed
zich in de venulen en venules, die samenkomen in de vena cava inferior. De vena cava
inferior is een grote ader die zuurstofarm bloed terugbrengt naar het hart. Het bloed komt
het hart binnen via het rechter atrium. Vanuit het rechter atrium wordt het bloed naar de
rechter ventrikel gepompt, en vervolgens wordt het opnieuw gepompt naar de longen via de
kleine bloedsomloop om zuurstof op te nemen en koolstofdioxide af te geven.
De grote bloedsomloop zorgt ervoor dat zuurstofrijk bloed naar alle delen van het lichaam
wordt gebracht en dat zuurstofarm bloed wordt teruggevoerd naar het hart om opnieuw
zuurstof op te nemen. Dit proces zorgt voor een continue circulatie van bloed door het
lichaam en zorgt ervoor dat alle cellen voorzien worden van zuurstof en voedingsstoffen die
ze nodig hebben om goed te functioneren.
,Rechtszijdig hartfalen verwijst naar een aandoening waarbij het rechterhart
(rechterventrikel) niet efficiënt kan pompen, wat leidt tot een verminderde bloedstroom van
het rechterhart naar de longcirculatie. Hierdoor kan bloed zich ophopen in de bloedvaten en
weefsels aan de rechterzijde van het hart.
Enkeloedeem is een veelvoorkomende klacht bij rechtszijdig hartfalen. Het treedt op als er
een verhoogde druk is in de aderen van de onderste ledematen, waardoor vocht zich
ophoopt in de enkels en voeten. Dit kan leiden tot gezwollen enkels en benen.
Een verhoogde centraal-veneuze druk (CVD) in de hals is ook een kenmerkend teken van
rechtszijdig hartfalen. Dit kan zichtbaar zijn als een vergrote halsader, waarbij de ader in de
hals duidelijk zichtbaar is en mogelijk een pulserende beweging heeft. Het duidt op een
belemmerde bloedafvoer vanuit de bovenste lichaamsdelen naar het hart.
Kortademigheid bij inspanning en algehele moeheid zijn symptomen die vaak voorkomen bij
linkerzijdig hartfalen, waarbij het linkerventrikel van het hart is aangetast. Kortademigheid
bij platliggen en koude ledematen zijn symptomen die niet specifiek geassocieerd worden
met rechtszijdig hartfalen.
De klachten die passen bij linkszijdig hartfalen zijn
1. Kortademigheid (dyspneu): Kortademigheid, vooral bij inspanning, is een
veelvoorkomend symptoom van linkszijdig hartfalen. Het hart is niet in staat om
voldoende bloed naar het lichaam te pompen, waardoor vocht zich kan ophopen in
de longen en ademhalingsproblemen kunnen ontstaan.
2. Vermoeidheid en zwakte: Als gevolg van de verminderde pompfunctie van het
linkerventrikel kan het lichaam niet voldoende zuurstofrijk bloed naar de weefsels en
organen sturen. Dit kan leiden tot vermoeidheid, zwakte en een algemeen gevoel van
malaise.
3. Ophoping van vocht (oedeem): Hoewel enkeloedeem meestal geassocieerd wordt
met rechtszijdig hartfalen, kan bij gevorderd linkszijdig hartfalen vocht zich ophopen
in andere delen van het lichaam, zoals de longen (longoedeem), buik (ascites) of in de
weefsels rondom de enkels en benen.
4. Gewichtstoename: Door de vochtophoping kan er sprake zijn van onverklaarbare
gewichtstoename bij mensen met linkszijdig hartfalen.
5. Verminderde inspanningstolerantie: Als gevolg van de verminderde bloedtoevoer en
zuurstofvoorziening naar de spieren, kunnen mensen met linkszijdig hartfalen moeite
hebben met fysieke inspanning en sneller vermoeid raken.
6. Hoesten en piepende ademhaling: Bij gevorderd linkszijdig hartfalen kan vocht zich
ophopen in de longen, wat kan leiden tot een hoest die erger is 's nachts of bij liggen,
kortademigheid en piepende ademhaling.
,Primaire geslachtskenmerken zijn anatomische structuren die direct betrokken zijn bij de
voortplanting. Ze onderscheiden zich tussen mannen en vrouwen en worden bepaald door
genetische factoren.
Secundaire geslachtskenmerken zijn fysieke kenmerken die zich ontwikkelen tijdens de
puberteit en die onderscheid maken tussen mannen en vrouwen. Ze worden veroorzaakt
door de effecten van geslachtshormonen, zoals testosteron bij mannen en oestrogeen bij
vrouwen. In tegenstelling tot primaire geslachtskenmerken, zoals geslachtsorganen, zijn
secundaire geslachtskenmerken niet direct betrokken bij de voortplanting, maar ze spelen
een belangrijke rol bij het onderscheiden van geslachten en bij seksuele aantrekkelijkheid.
1. Distributieve shock: Distributieve shock is een vorm van shock waarbij er een
abnormale verwijding van de bloedvaten optreedt, waardoor het bloed niet effectief
door het lichaam kan circuleren. Dit kan gebeuren door een plotselinge verandering
in de bloedvaten of door problemen met de regulatie van de bloeddruk. Als gevolg
hiervan kan er een gebrek aan bloedtoevoer naar de organen ontstaan, wat leidt tot
symptomen zoals een lage bloeddruk, snelle hartslag en verwarring.
2. Hypovolemische shock: Hypovolemische shock treedt op wanneer er een aanzienlijk
bloed- of vochtverlies is, waardoor het totale bloedvolume in het lichaam afneemt.
Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als gevolg van ernstig bloedverlies door een
verwonding of interne bloeding. Als er niet voldoende bloed in het lichaam circuleert,
kunnen de organen niet goed functioneren. Symptomen van hypovolemische shock
zijn onder andere een snelle en zwakke hartslag, bleekheid, duizeligheid en
vermoeidheid.
3. Cardiogene shock: Cardiogene shock treedt op wanneer het hart niet in staat is om
voldoende bloed door het lichaam te pompen. Dit kan gebeuren als gevolg van
ernstige hartaandoeningen, zoals een hartaanval of hartfalen. Wanneer het hart niet
goed functioneert, kan de bloedtoevoer naar de organen worden verminderd,
waardoor ze niet genoeg zuurstof en voedingsstoffen krijgen. Symptomen van
cardiogene shock zijn onder andere een lage bloeddruk, kortademigheid, zwakte en
verwarring.
Als het renine-angiotensie-aldosteronsysteem (RAAS) wordt geactiveerd, treden de
volgende effecten op:
• Er wordt meer vocht vastgehouden in de bloedbaan: De activering van het RAAS leidt
tot de vrijlating van het hormoon aldosteron. Aldosteron bevordert de reabsorptie
van water en natrium in de nieren, wat resulteert in een toename van het circulerend
bloedvolume.
• Er treedt vasoconstrictie op: De activering van het RAAS leidt tot de vorming van
angiotensine II, een krachtige vasoconstrictor. Angiotensine II vernauwt de
bloedvaten, waardoor de perifere vaatweerstand toeneemt.
Samengevat, als het RAAS wordt geactiveerd, wordt er meer vocht vastgehouden in de
bloedbaan en treedt er vasoconstrictie op. Deze mechanismen zijn ontworpen om de
bloeddruk te verhogen en de perfusie van vitale organen te handhaven, vooral in situaties
waarin er een afname van het circulerend bloedvolume is waargenomen.
,Hier is een beknopte uitleg van het renine-angiotensie-aldosteronsysteem (RAAS) op een
begrijpelijke manier voor kinderen
Het renine-angiotensie-aldosteronsysteem, of RAAS, is als een klein team in ons lichaam dat
helpt bij het reguleren van de bloeddruk. Stel je voor dat dit team bestaat uit drie
belangrijke spelers: renine, angiotensine en aldosteron.
Wanneer ons lichaam merkt dat de bloeddruk te laag is, begint het team te werken. Renine,
de eerste speler, wordt vrijgelaten. Renine zorgt ervoor dat een stof in ons bloed, genaamd
angiotensinogeen, verandert in angiotensine.
Angiotensine, de tweede speler, heeft een speciale kracht. Het kan onze bloedvaten een
beetje smaller maken, als een soort knijpertje. Wanneer de bloedvaten smaller worden,
stijgt de bloeddruk een beetje. Dit kan ons helpen als we bijvoorbeeld te snel rechtop komen
en duizelig worden.
Nu komt de derde speler, aldosteron, in actie. Aldosteron helpt ons lichaam om meer water
vast te houden. Stel je voor dat je een spons bent en je lichaam zegt: "We hebben meer
vocht nodig!" Aldosteron zorgt ervoor dat onze nieren water en zouten vasthouden, zodat er
meer vocht in ons lichaam blijft. Dit helpt ook om de bloeddruk te verhogen.
Samengevat, het RAAS-team werkt samen om de bloeddruk te reguleren. Renine maakt
angiotensine, dat de bloedvaten een beetje smaller maakt. Aldosteron helpt ons lichaam
meer vocht vast te houden. Op deze manier kan het team ons helpen om een goede
bloeddruk te behouden en ervoor te zorgen dat ons lichaam goed werkt.
Farmacokinetiek: Dit gaat over wat het lichaam doet met een geneesmiddel. Het gaat om
hoe het geneesmiddel wordt opgenomen, verdeeld, gemetaboliseerd (afgebroken) en
uitgescheiden uit het lichaam.
Farmacodynamiek: Dit gaat over wat het geneesmiddel doet in het lichaam. Het gaat om
hoe het geneesmiddel interageert met het lichaam en welke effecten het heeft op de
biologische processen en de behandeling van de ziekte.
Farmaceutisch: Dit heeft betrekking op de productie, bereiding, formulering en distributie
van geneesmiddelen. Het gaat om het proces van het maken van geneesmiddelen en de
controle van de kwaliteit, veiligheid en effectiviteit ervan.
Denk aan het alfabet: KL: kinetiek doet met het lichaam. DG dynamiek doet met het
geneesmiddel.
1. Enzymatische reacties: Enzymatische reacties zijn chemische reacties die
plaatsvinden in ons lichaam en andere levende organismen met behulp van speciale
eiwitten die enzymen worden genoemd. Enzymen fungeren als katalysatoren, wat
betekent dat ze de snelheid van chemische reacties kunnen versnellen. Ze helpen bij
het afbreken van voedingsstoffen in ons lichaam, zoals koolhydraten, eiwitten en
vetten, zodat ze kunnen worden gebruikt voor energie of andere belangrijke
processen in ons lichaam. Zonder enzymen zouden deze reacties veel langzamer of
zelfs helemaal niet plaatsvinden.
2. Katabole reacties: Katabole reacties zijn chemische reacties waarbij complexe
stoffen, zoals voedingsstoffen, worden afgebroken tot eenvoudigere stoffen. Bij deze
reacties komt energie vrij die het lichaam kan gebruiken. Het is als het ware het
"afbreken" van stoffen. Een voorbeeld van een katabole reactie is de afbraak van
glucose, een suiker, tot koolstofdioxide en water tijdens de celademhaling om
energie vrij te maken.
, 3. Anabole reacties: Anabole reacties zijn chemische reacties waarbij eenvoudigere
stoffen worden gebruikt om complexe stoffen op te bouwen. Bij deze reacties wordt
energie verbruikt. Het is als het ware het "opbouwen" van stoffen. Een voorbeeld van
een anabole reactie is de synthese van eiwitten uit aminozuren, waarbij de
aminozuren worden samengevoegd om complexe eiwitstructuren te vormen.
Kort samengevat, enzymatische reacties worden versneld door enzymen en spelen een rol
bij het afbreken en verwerken van stoffen in ons lichaam. Katabole reacties breken
complexe stoffen af en leveren energie op, terwijl anabole reacties eenvoudige stoffen
gebruiken om complexe stoffen op te bouwen en energie verbruiken.
1. Sagittaal: Sagittaal verwijst naar een vlak dat het lichaam verdeelt in linker- en
rechterhelften. Het is een verticaal vlak dat parallel loopt aan de middellijn van het
lichaam. Het sagittale vlak verdeelt het lichaam in spiegelsymmetrische delen.
Voorbeeld: Stel je voor dat je een persoon vanaf de zijkant bekijkt. Het sagittale vlak zou dan
door het lichaam snijden en het zou de persoon in een linker- en rechterhelft verdelen. Dit
betekent dat als je de persoon aan de ene kant van het sagittale vlak zou spiegelen, de
andere kant er symmetrisch uit zou zien.
2. Frontaal: Frontaal verwijst naar een vlak dat het lichaam verdeelt in een voorste
(anterior) en achterste (posterior) deel. Het is een verticaal vlak dat loodrecht staat
op de middellijn van het lichaam. Het frontale vlak verdeelt het lichaam in delen van
voor naar achter.
Voorbeeld: Stel je voor dat je recht naar een persoon kijkt. Het frontale vlak zou dan door
het lichaam snijden en het zou de persoon in een voorste en achterste deel verdelen. Dit
betekent dat als je het frontale vlak zou gebruiken om de persoon te verdelen, je een
voorkant en een achterkant zou krijgen.
3. Transversaal: Transversaal verwijst naar een vlak dat het lichaam verdeelt in een
bovenste (superieur) en onderste (inferieur) deel. Het is een horizontaal vlak dat
dwars door het lichaam loopt en het verdeelt in delen van boven naar beneden.
Voorbeeld: Stel je voor dat je naar beneden kijkt op een persoon die plat op de grond ligt.
Het transversale vlak zou dan horizontaal door het lichaam snijden en het zou de persoon in
een bovenste en onderste deel verdelen. Dit betekent dat als je het transversale vlak zou
gebruiken om de persoon te verdelen, je een bovenkant en een onderkant zou krijgen.