Criminologische sociologie
Hoofdstuk 1: Situering van sociologische theorieën over criminaliteit
1. Klassieke theorie (1)
-Historische context: grote transities in de 18de - 19de eeuw in Europa politiek vlak, economisch
vlak, op het vlak van denken over criminaliteit
-van feodaliteit (in de middeleeuwen: 1 heerser stelt stukken land ter beschikking aan leenheren,
waarop ze in leen kunnen doen wat ze willen, ze moeten wel belastingen betalen in natura en in
monetair) naar moderniteit ( in 1789 Franse revolutie, omwenteling omdat de denkbeelden over de
inrichting van de staat veranderingen, men wilt gedeelde macht, meer macht voor het volk,
denkbeelden over straffen en criminaliteit veranderen ook (verlichtingsfilosofen bv. Roussaeux)
lagere klassen kwamen in opstand tegen de elites, het volk bestormd de gevangenis in Parijs,
- van brutale lichamelijke bestraffing (= niet rationeel, levert niet veel op, weten niet of het andere
afschrikt), naar op regels gefundeerde, institutionele sanctie (= rationeel, straffen in verhouding met
de ernst van de inbreuk)
- fundamentele rechten van de mens
Cesare Beccaria: Dei delitti e delle pene (1764) Italiaans jurist, dacht na over kwesties in het
strafrecht, op welke manieren we het strafrecht kunnen humaniseren. Volgens hem:
*Doelstelling van straffen is preventie is om de volgende criminaliteit te voorkomen
* “Let the punishment fit the crime” je moet straffen opleggen in verhouding tot de criminaliteit
die begaan is.
* Visie van utilitarisme met homo rationalis mensen hebben reden, rationaliteit, ze denken na
over hun gedragingen. Als ze zien dat zaken op een redelijke manier worden gestraft dan zijn ze
geneigd dit niet te doen.
Kenmerken van straffen:
- Openbaar transparantie verhogen bv. vroeger in een kerker, niemand wist wat er gebeurde of
hoe ze gestraft werden
- Snel maanden, jaren na de feiten straffen heeft veel minder invloed op de persoon die de feiten
heeft gepleegd
- Noodzakelijk (om andere misdrijven te vermijden) niet zomaar straffen omdat het kan, maar
enkel omdat je denkt dat het iets kan opleveren
- De ‘juiste’ straf ze moeten aangepast zijn aan de omstandigheden
- Proportioneel de zwaarte van een straf, lichte inbreuk = lichte straf
– ‘Nulla poena sine lege’ (geen straf zonder wet) beschrijving van straf in de wet, geen
willekeurige, gefabriceerde straffen
1
,1. Klassieke theorie (2)
Jeremy Bentham, Engelse jurist: Zijn denkbeelden zijn later ook door andere opgevolgd
Hij heeft zijn stempel gedrukt op de klassieke theorie en strafrecht
- inbreuk op de collectiviteit, Schade berokkenen aan de gemeenschap niet alleen aan het individu.
We willen zoveel mogelijk geluk hebben, maar als iemand dan criminaliteit begaat zorgt dat voor
minder geluk.
- Criminaliteit is inbreuk op het “greatest happiness principle” inbreuk op de collectiviteit, schade
aan de gemeenschap, de gemeenschap heeft recht op geluk, iemand die criminaliteit begaat trekt
van het gelukt af.
- Achterliggende visie van de "hedonistische calculus“ de zoektocht naar plezier en geluk moet al
het handelen leiden. Handelingen die het genot verhogen zijn om die reden goed, en handelingen die
pijn en leed veroorzaken zijn slecht
- Invloed op penologische en juridische praktijk
- panopticon gevangenis: (alziende oog) gevangenis met centraal midden waaruit men alles kan
bekijken (toren) → als de bewakers tevreden zijn over de gevangen, dan zullen de gevangen ook wel
een zeker mate van tevredenheid hebben, ook als hun straf proportioneel was
Evaluatie van de klassieke school:
Sterktes:
- lot in eigen handen kunnen op elk moment doen wat ze willen, (eigen gedrag sturen, laat ik me
afschrikken door straffen of niet, individualiteit van elke persoon, niet door goddelijke wil).
- rationele visie op mens en samenleving Individuen zijn met de ratio begiftigd en kunnen zelf
handelen en hun gedrag sturen, ze worden nauwelijks beïnvloed door de sociale omgeving, ze weten
wat hun te wachten komt te staan , ze hebben kennis over straffen.
Zwaktes:
- geen oog voor oorzaken ze spreken enkel over het feit dat criminaliteit wordt begaan en dat die
bestraft wordt, maar wat mensen drijft om criminaliteit te plegen daar hebben ze geen oog voor, dat
interesseert hun niet erg, logisch want daar is kennis voor nodig die juristen niet direct hebben
- geen oog voor types van criminaliteit geen onderscheid tussen de verschillende types (nieuwere
vormen van criminaliteit bestonden niet → bv cybercriminaliteit)
- is plegen van misdaad echt een ‘vrije’ keuze? hoe rationeel zijn mensen die criminaliteit plegen,
wat is de invloed van de druk van de omgeving
2. Overgang naar sociologische theorieën
Essentiële invalshoek
- Aandacht voor relatie criminaliteit en sociale omgeving familie, vrienden, samenleving zelf bv.
druk om veel geld, eigendom
2
,- Nadruk op gelijkheid van criminelen en niet-criminelen onderscheid minder benadrukken
Probleem van de individuele verantwoordelijkheid
Opgroeien in een crimineel milieu, kan je nog verantwoordelijkheid nemen om hier van af te
stappen? Of wordt je verplicht hierin mee te gaan?
3. Grondleggers van de sociologische benadering (1)
3.1. Ecologische theorie
- Historische context 3 grondleggers: liggen aan de oorsprong van de sociologische benadering van
criminaliteit, ze vormen het fundament waarop de latere theorieën worden opgebouwd,
grondleggers zijn afkomstig uit Europa maar theorieën die hierop opgebouwd zijn, stammen af van
de VS
André-Michel Guerry Analyse van de officiële misdaadstatistieken in Frankrijk (1833 –
personen/eigendommen) (Mogen we niet zien als de correcte weergave van de werkelijkheid, we
hebben ook nog de dark number misdaden die niet worden aangegeven)
Dia 14:
Links: misdrijven tegen personen
Rechts: misdrijven tegen eigendommen
Verschillen noord en zuid
1) Adolphe Quetelet: Sur l'homme et le développement de ses facultés ou Essai de physique sociale
(Over de mens en de ontwikkeling van zijn vermogens of proefstuk in de sociale fysica 1835)
ecologische school/theorie : aandacht aan het sociaal milieu, probeert te ontdekken waar
criminaliteit vandaan komt
- Vader van de sociale statistiek
- Conclusie: niet de vrije wil is belangrijk, maar de impact van sociale factoren (waar je woont, hoe
oud je bent, welk geslacht je hebt, welk beroep je doet,…)
Individuele verantwoordelijkheid is zeer beperkt
Tekst dia 16:
- men probeert na te gaan op welke manier mensen de neiging krijgen tot criminaliteit, de neiging is
de waarschijnlijkheid die min of meer groot kan zijn om een misdrijf te begaan. Zijn bedoeling is de
beïnvloedde factoren te onderzoeken die mensen de neiging geeft om criminaliteit te begaan. Hij
kijkt naar de seizoenen, het klimaat, het geslacht, de leeftijd.
- Je kan mensen maar vergelijken als die in vergelijkbare omstandigheden verkeren. Het is niet
voldoende als iemand de goesting heeft om criminaliteit te begaan, hij moet ook de middelen
hebben en de gelegenheid.
- 2 personen kunnen een gelijkaardige woning of leeftijd, geslacht hebben maar toch verschillen ze
qua criminaliteit, de ene zal bv. stelen en de andere bv. moorden.
- We kunnen alleen uitspraken doen over die gegevens waarover we beschikken: het aantal
geregistreerde daden en de daden die echt bestraft zijn. Om goed de statistiek te doen, vermeld dan
3
, dat onze statistiek van geen enkele bruikbaarheid zou zijn als we niet direct zouden toegeven dat er
een verband is tussen de criminaliteit die rechterlijk beoordeelt is en de som van de onbekende
criminaliteit.
- Het aandeel van de gekende statistiek is heel beperkt, hangt voor een deel af van de activiteit van
justitie maar ook van de schuldige die proberen niet gepakt te worden door justitie en een 3 e factor is
de bereidheid tot aangifte. Niet elk land verzamelt de gegevens op dezelfde manier wat zorgt voor
nog een beperking.
Conclusie: de cijfers zijn de effecten van criminaliteit, maar als de effecten grotendeels hetzelfde zijn
dan is het logisch dat de oorzaken ook gelijkaardig zijn.
Tekst dia 18:
1. Leeftijd is ongetwijfeld de oorzaak die met de meeste energie werkt om de neiging tot misdaad te
ontwikkelen of te dempen.
2. Deze fatale neiging lijkt zich te ontwikkelen door de intensiteit van de fysieke kracht en de
hartstochten van de mens; het bereikt zijn maximum rond de leeftijd van 25, wanneer de
lichamelijke ontwikkeling bijna voltooid is. Intellectuele en morele ontwikkeling, die langzamer
verloopt, dempt vervolgens de neiging tot misdaad, die nog later afneemt door de verzwakking van
fysieke kracht en van de hartstochten.
3. Hoewel tegen de leeftijd van 25 jaar het maximum aantal misdrijven van verschillende soorten
voorkomt, wordt dit maximum voor bepaalde misdrijven echter met enkele jaren vervroegd of
vertraagd, afhankelijk van de min of meer late ontwikkeling van bepaalde kwaliteiten. die verband
houden met deze misdaden. Zo geeft de man, opgewekt door het geweld van zijn hartstochten, zich
eerst over aan verkrachting en aanranding van de eerbaarheid; hij komt bijna tegelijkertijd in de
carrière van de vlucht die hij als instinctief lijkt te volgen tot zijn laatste ademtocht; de ontwikkeling
van zijn strijdkrachten leidt hem vervolgens tot alle gewelddaden, tot moord, tot opstand, tot
diefstallen op de openbare wegen; later zet reflectie moord om in moord en vergiftiging. Ten slotte
vervangt de man, die vooruitgang boekt in de misdaad, steeds meer sluwheid in de plaats van
geweld, en wordt hij meer een vervalser dan in enige andere periode van zijn leven.
Tekst dia 19:
4. Het verschil tussen de seksen heeft ook een grote invloed op de neiging tot criminaliteit; er wordt
over het algemeen slechts één vrouw voor de rechtbanken beschuldigd op elke vier mannen.
5. De neiging tot misdaad neemt bij beide geslachten in bijna dezelfde mate toe en af; de periode van
het maximum komt echter iets later bij vrouwen en is gekoppeld aan 30 jaar.
6. De vrouw begaat, ongetwijfeld door het gevoel van haar zwakheid, de misdaden eerder tegen de
eigendommen dan tegen de mensen; en wanneer ze haar medeschepsel wil vernietigen, geeft ze de
voorkeur aan vergif. Bovendien lijkt het er niet op dat ze, wanneer ze zich overgeeft aan moord, niet
wordt tegengehouden door de enorme omvang van de misdaden die zich qua frequentie voordoen in
de volgende volgorde: kindermoord, abortus, vadermoord, wonden en slagen, zodat men kan zeggen
dat het aantal daders des te meer afneemt naarmate zij hun slachtoffers steeds opener moeten
zoeken. Deze verschillen zijn ongetwijfeld te wijten aan de gewoonten en het meer sedentaire leven
van vrouwen; zij kan alleen verwijtbare projecten bedenken en uitvoeren jegens de personen met
wie zij het meeste contact heeft.
4