Inleiding in de psychologie
Hoofdstuk 1
We worden voortdurend geconfronteerd met psychologie: TV, radio, kranten, boekenwinkel,… maar
meestal gaat het niet over wetenschappelijke psychologie.
Psychologie als wetenschappelijk discipline wordt vaak verkeerd ingeschat. Zowel onderschatting
(zeggen dat het nergens over gaat) als overschatting (denken dat je alles over iemand weet of altijd
weet wat te doen).
Voorbeeldvragen:
- is een leugendetector accuraat in het opsporen van lichamelijke reacties die erop wijzen dat een
verdachte liegt? Antwoord: objectief weinig bewijs voor de effectiviteit van leugendetectors
- veel dingen die we meemaken worden niet bewaard in het geheugen? Antwoord: waar, het
grootste deel van de informatie komt nooit in het geheugen terecht en wat er wel in terecht komt
wordt vaak vervormd.
- alleen mensen herkennen zichzelf in hun spiegelbeeld? Antwoord: niet waar, Skinner en zijn
medewerkers toonden aan dat de columba livia (huisduif) zichzelf herkent in de spiegel.
- intelligentie is een zuiver aangeboren trek die onveranderd blijft gedurende iemands leven?
Antwoord: niet waar, intelligentie is het resultaat van zowel ergerlijkheid als omgevingsinvloeden en
verandert gedurende het leven
wat is psychologie en wat is het niet?
Roediger et al. (1996) psychologie is de wetenschappelijke studie van de mentale processen en
gedrag. Zimbardo et al. (2009) psychologie de empirische studie van het gedrag en de mentale
processen. Ook andere wetenschappen bestuderen het gedrag: economie, criminologie, sociologie,…
Belangrijkste verschil is dat ze gebruik maken van verschillende methodes.
Psychologie betwist ongefundeerde uitspraken van pseudowetenschappelijke aard (= elke poging om
fenomenen uit de natuurlijke wereld te verklaren die niet gebaseerd is op empirische observatie of
op de wetenschappelijke methode bv. astrologie, grafologie toekomstvoorspelling)
40% tot 75% hecht geloof aan telepathie, helderziendheid,… recente studie van Daryl Bem over
voorspellen van toekomst. Na 90 jaar geen enkele wetenschappelijke evidentie voor extra sensory
perception.
het freud probleem minder dan 10% van de APA-leden onderschrijven de ideeën van Freud. Hij
leidde wetmatigheden af uit klinische gevalstudies. Nog minder onderschrijven ideeën van Jung (ze
waren artsen geen psychologen) al eens gehoord van Skinner, Hubel en Wiesel, Roger Sperry,
Herbert Simon, Kahneman en Tversky: ze hebben allemaal een nobelprijs gewonnen.
drie belangrijke kenmerken:
1) systematisch empirisme onderzoeksbenadering vertrekt van sensorische ervaring en observatie
als onderzoeksgegevens, geen gezagsargumenten (een argument proberen te ontkrachten door te
verwijzen naar een autoriteit) Poppers kritiek op de psychoanalyse van Freud (was niet
systematisch)
1
,2) publiek verifieerbare kennis eis van repliceerbaarheid, zelfde procedure = zelfde resultaten,
peer review (andere specialisten in het vakgebied beoordelen of het duidelijk is neergeschreven of
de juiste methode is gebruikt, of de resultaten juist geïnterpreteerd zijn,…)
3) werken met toetsbare theorieën falsifieerbaarheid: fouten zijn in principe aantoonbaar
psychoanalyse: Nixons oeidpale drang naar falen (geeft een verklaring na de feiten die in lijn licht met
de feiten, maar psychoanalyse kan niet op een systematische manier gecontroleerde voorspellingen
maken dus daarom is de psychoanalyse niet heel betrouwbaar) toetsbaarheid kan variëren met de
tijd! (door bv. nieuwe technieken om te toetsen)
het vijfstapsproces van de wetenschappelijke methode
1) hypothese-ontwikkeling een uitspraak die het resultaat van een wetenschappelijke studie
voorspelt. Operationaliseerbare definities: exacte procedures om experimentele condities en
metingen van resultaten vast te leggen
2) gecontroleerde test onafhankelijke variabele: de variabele die door de onderzoeker
gemanipuleerd wordt. Randomisatie: enkel gebruik maken van toeval voor het vastleggen van de
aanbiedingsvolgorde van de stimuli of toewijzen van proefpersonen aan condities
3) objectieve data verzamelen gegevens (data) = informatie verzameld door de onderzoeker voor
het testen van de hypothese. Afhankelijke variabele: het gemeten resultaat van een studie, de
responsen van deelnemers in een studie.
4) analyseren van de resultaten gebaseerd op statistische analyse van de resultaten: aanhouden
of verwerpen van de hypothese
5) publiceren, bekritiseren en repliceren van de resultaten het moet goed genoeg zijn voor de
peer reviewers
types van psychologisch onderzoek
1) naturalistische observatie vaak 1e stap in meer gecontroleerd onderzoek (bv. kijken naar geweld
op tv, ze zijn gemiddeld 18000 moorden op tv, is er een verband tussen het zien van agressieve
beelden en het vertonen van agressief gedrag) passen mensen (of dieren) gedrag aan wanneer ze
geobserveerd worden?
2) gevalstudie uitvoerige studie van 1 persoon of 1 geval vb. Freuds psychoanalyse. Gevaar van
getuigenverklaring. Wordt vaak gebruikt in de neuropsychologie (maar je hebt maar 1 geval dus je
kan niet echt veralgemenen, maar je kan er toch iets uit afleiden)
3) interview directe bevraging, training van neutraliteit van de interviewer. Vb. bij 1500 jongeren
duidelijk verband tussen kijken naar geweld en agressief gedrag, maar hoe verloopt causaliteit?
Kijken naar geweld kan agressief gedrag uitlokken maar het kan ook omgekeerd zijn.
4) survey het verzamelen van een steekproef van opinies (op een meer gecontroleerde manier
dan een interview) de proefgroep moet representatief zijn (bv. niet alleen via de telefoon). De
proefpersonen zijn meestal weird proefpersonen (= western, educated, industrialized, rich,
democratic) maar tot welk niveau kunnen we dit veralgemenen tot de rest van de bevolking?
5) psychologische test onderscheid tussen cognitieve test (het denkvermogen in het algemeen, bv.
schoolvorderingen en intelligentietest) en persoonlijkheids- en attitudetest: individuele of collectieve
testen (goed voorbeeld van een collectieve test = raven progressive matrices) bv. vragenlijsten en
projectieve technieken rorschachtest (= de test is gebaseerd op de menselijke neiging
2
,interpretaties en gevoelens te projecteren op, in dit geval, inktvlekken) en thematic apperception
test (= wordt gebruikt om de ontwikkeling van bepaalde cognitieve functies als fantasie en
inlevingsvermogen bij de proefpersonen vast te stellen.) en szondi (= de proefpersoon moet kiezen
tussen een aantal fotografische portretten van lijders aan geestesziekten. De keuze tussen
sympathiek en antipathiek geeft inlichtingen omtrent de karakterstructuur van de proefpersoon =
onverantwoord). Cognitieve test kunnen accurater en zijn makkelijker om te doen.
stressbestendigheid testen: test A (prisma)
1. in een gezelschap wordt u onverwacht gevraagd een toespraak te houden. uw reactie (een van
deze kiezen):
u krijgt hartkloppingen
u wordt zenuwachtig
u reageert humoristisch
u wordt verlegen
u gaat blozen
2. u wordt in de tram betrapt op ‘zwartrijden’.
3. in een restaurant stoot u een nog bijna volle fles wijn om.
stressbestendigheid testen: test B (flair)
1. ik slaap ‘s avonds snel in en word ‘s morgens weer gemakkelijk wakker. (een van deze kiezen):
zeer vaak
zelden
bijna nooit
2. ik heb last van allergieën.
3. als ik me aan mijn partner erger, dan laat ik dat snel merken.
stressbestendigheid testen: test C (acco)
1. met anderen ga ik liefst (een van deze kiezen):
op een kameraadschappelijke, sociale en vriendelijke manier om
op een respectvolle en beleefde manier om
op een actieve en zelfverzekerde manier om
2. in stresssituaties (een van deze kiezen):
kan ik mezelf wegcijferen om de spanning in de groep weg te nemen
probeer ik zoveel mogelijk op mijn ervaring te steunen
pas ik mijn doelen aan, aan de situatie
3
, types van psychologisch onderzoek
- drie belangrijke noties voor beoordeling van de kwaliteit van een test:
1) standaardisatie: ‘hoe moet ik precies meten?’ (doe ik het altijd op dezelfde manier?) wie de test
afneemt mag geen effect hebben op de resultaten
2) betrouwbaarheid: ‘hoe precies is de meting?’ (hoe sterkt correleert test met zichzelf?) komen
de testresultaten overeen als je het onderzoek nog eens doet, probleem: psychologische test kan je
meestal maar 1 keer uitvoeren, de 2 e keer krijg je vaak al andere antwoorden, betrouwbaarheid is
dus moeilijk
3) validiteit: ‘meet de test wat men beoogt te meten? (hoe sterk correleert test met een criterium?)
is een hogere eis dan betrouwbaarheid
- correlationele studies correlatiecoefficient
-1.0 ≤ r ≤ +1.0
-1.0 perfect omgekeerd verband
0.0 geen enkel verband
+1.0 perfect verband
- correlationele studies
intelligentie en studieresultaten
correlatie en causaliteit: pearson en erfelijkheid
correlatie en causaliteit: tienerzwangerschappen in Taiwan
dyslexie en oogbewegingen
experimentele methode
- correlationele studies beperken zich tot beschrijving van een bestaande toestand
- in een experiment manipuleert de onderzoeker de werkelijkheid
- het doel van het ingrijpen: causaliteit achterhalen
- voorbeeld van een experiment: Goldberger en pellagra (een huidziekte )
* pellagra: duizeligheid, vermoeidheid, braken, diarree, zweren, soms dodelijk. Oorzaak levend
micro-organisme? (cfr. cholera).
* Goldberger: insufficiënte voeding: te veel koolhydraten, te weinig proteïnen
voor beide hypothesen correlationele evidentie
- maar Goldberger ging verder: manipulatie injecteerde zichzelf met bloed van een zieke slikte
neus- en keelslijmen van een zieke slijm zweren + 4cm 2 urine + 4cm2 stoelgang nadien herhaling van
het experiment op gevangenen bewijs tegen hypothese micro-organismen
exemplarisch: gevalstudies
- 2 verschillende soorten patiënten van Elisabeth warrington
4