Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
samenvatting filosofie 1e bachelor criminologie kuleuven €6,49   Ajouter au panier

Resume

samenvatting filosofie 1e bachelor criminologie kuleuven

 16 vues  0 fois vendu

samenvatting filosofie 1e bachelor criminologie kuleuven 16/20

Aperçu 4 sur 107  pages

  • 4 juillet 2023
  • 107
  • 2022/2023
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (1)
avatar-seller
jademebis
Inleiding in de filosofie met inbegrip van wetenschapsleer

1 Preliminaria (theoretisch)

1.1 Plato’s grot

- filosofie vertrekt vanuit de verwondering  de filosoof als degene die zich verwondert over de
dingen. De term verwondering is nogal positief, het kan neutraler, filosofie begint vooral vanuit een
ervaring (en verwondering is daar een uiting van) van betekenisverlies. Je maakt actief of passief iets
mee, waarop de dingen die evident zijn ineens problematisch worden, ineens zie je de dingen
anders. De gewone betekenis van dingen komt onder druk te staan, die gaat verloren. Dit
betekenisverlies kan verschillende vormen aannemen:

* dramatisch  je kruipt in een hoekje, je ziet het niet meer zitten

* productief  je aanzetten om een uitdrukking te geven bv. gedicht

* theoretisch  theoria beduidt op beschouwing een afstand,
kritische, reflectieve houding, wat is er gebeurd en hoe komt het dat ik dat klaarblijkelijke kwijt ben,
en zijn alle dingen die ik voor evident aanneem wel echt evident

- actief en passief  actief is wat een filosoof doet, bewust kijken naar de dingen, zich bewust
verwonderen over zaken, waar de meeste mensen niet van wakker liggen. De meest fundamentele
vraag is: wat is de werkelijkheid, wat is echt.

 voor vele is dit iets wat je kan vast nemen, iets dat je met je zintuigen kan waarnemen. Maar je
kan ook een ander antwoord geven: bv. Plato  hij schrijft dialogen, titel: de staat, het gaat over
rechtvaardigheid. In boek 7 komt er een allegorie, een vreemd moment, een verzinnen beelding, hij
legt iets uit aan de hand van een zintuigelijke voorstelling  allegorie van de grot: vertrekt van het
idee dat mensen gevangenen zijn, ze zitten gevangen zonder het te beseffen. Ze zitten met hun rug
tegen een muurtje en kijken naar een wand. Achter dat muurtje lopen mensen heen en weer met
voorwerpen en wij, de gevangenen zien van die voorwerpen de schaduwen op de wand. Plato zegt
dat als je nu aan die mensen vraagt wat echt is, dan gaan die mensen zeggen de schaduwen. Ze
weten niet beter. Maar beeld je in dat op een gegeven moment er iemand met geweld naar die
gevangene toegaat en die gevangene bevrijdt, deze wordt meegesleurd tot buiten de grot. Die
persoon zegt tegen de gevangene: dit is de realiteit, die schaduwen van dingen waarvan je dacht dat
die de realiteit waren, die dingen zijn de echte realiteit. Eerst is er een moment van wantrouwen,
woede. De persoon die bevrijdt is gaat terug naar de grot en hij zegt dat wat ze voor hen zien niet de
echt realiteit is. De reactie van de gevangenen: ze zullen de filosoof, diegene die de evidentie in vraag
stelt willen vermoorden. Volgens Plato is een antwoord op wat de werkelijkheid is, in de termen van
zintuiglijkheid, niet het juiste antwoord.

- voorwerp van verwondering = alles

- wereld is vooraf geordende structuur  ander antwoord: filosoof zizek: zegt dat wat wij de
werkelijkheid noemen, die wereld is niet de werkelijkheid. Hij zegt dat de Real iets is wat wij als
mensen niet ervaren. Wij mensen dragen altijd een sluier over de werkelijkheid. Een netwerk, een
orde, een structuur die wij dan de werkelijkheid noemen, en die structuur noemt hij de symbolic.
Wat wij ervaren is al een structuur die door anderen, voor ons (zowel temporeel, als meewerkend
voorwerp) is aangebracht, niet heeft gekozen voor de taal die we gebruiken, niemand heeft gekozen,
dat je een man bent, dat dit een computer is,… maar die werkelijkheid is dus de symbolische orde,
die we aanvoelen als de echte werkelijkheid. Dit is iets wat we als een 2 e natuur ons hebben eigen


1

,gemaakt. De symbolische orde is maar een door mensen gemaakte orde. Bij betekenis verlies toont
de naakte werkelijkheid zich aan ons, dan worst de sluier doorbroken.

- ‘tweede natuur’ wordt het voorwerp van kritische reflectie

- “waarom?” “daarom!” vs. de blik van het kind  niche: 3 fases:

1) de kameel  iedereen wordt geboren en groeit op als een kameel, dit is een lastdier, het gaat
gebukt, loopt in de woestijn, is eigendom van.

2) de leeuw  de volgende fase die de mens moet nastreven is die van de leeuw. Een leeuw is een
wezen dat nee zegt, brult, maar nog altijd is het niet de finalevorm van de mens want een leeuw
creëert niet. Een leeuw schrikt af, is sterk maar maakt niets.

3) het kind  de finalevorm van de mens is het kind. Heraclitus: in deze wereld is er enkel het spel
waar je wording ziet en vernietiging, creatie, maar altijd zonder morele toevoeging, in een eeuwige
onschuld. Het vuur is ook volgens hem de bouwsteen van de kosmos, vuur zorgt voor leven, maar
vernietigd ook. Het kind speelt, ze bouwen iets en ze halen daar plezier uit, maar dan maken ze het
ook met even veel plezier kapot. Het spel is weten dat je iets maakt dat kapot gaat. Volwassenen als
ze iets bouwen bv. lego, maken het en zetten het op de kast. Ze zien het niet als een constructie
maar als iets definitiefs, iets verworven, iets dat niet onder druk kan komen te staan, zo zien ze hun
wereldbeeld ook. Je moet dus terug de blik hanteren die je had toen je 3 à 4 jaar was. Je moet altijd
de waarom stellen maar niet tevreden zijn met de daarom.

1.2 Filosofie en ideologie

- filosofie = wetenschap  filosofen houden zich aan afspraken met betrekking tot argumentatie,
argon, techniciteit,… bv. als je als filosoof een artikel wilt publiceren wordt dat ook nagelezen door
peer’s alvorens het wordt gepubliceerd

 argumentatie  voor de hypothese

 technisch vocabularium

 stelling poneren

- verwondering blijft in het spel  kan je spreken van vooruitgang?  de notie van vooruitgang is
problematisch als je die als een algemeen idee op de geschiedenis gaat toepassen. Dit doen bv. Hegel
of Marx, ze gaan ervan uit dat de geschiedenis een lineair proces is, dat richting vervolmaking streeft.
Een proces van voortschrijdende ontwikkeling van in Hegel zijn geval de geest, en in Marx zijn geval
de evolutie naar een klasseloze maatschappij. De geschiedenis heeft een doel vandaar dat men hier
spreekt van een ideologische geschiedenisopvatting. We moeten voorzichtiger zijn en we mogen
zeggen dat binnen de domeinen van het menselijk bestaan filosofie voor vooruitgang heeft gezorgd.
Vooruitgang: dat vrouwen stemrecht hebben, geen slavernij. We mogen daaruit niet afleiden dat de
geschiedenis een bepaald traject volgt waaraan gehoorzaamd moet worden volgens bepaalde
wetten.

 filosofie stelt zich open

 ruimte voor kritiek en vragen  Er is een constante kwetsbaarheid, je bent je bewust van de
mogelijke voorlopigheid van wat je schrijft. Je beweert dus niet ‘zo is het’.

- vs. ideologie

 definitieve zekerheden  mag niet in vraag gesteld worden, er is geen plaats voor verwondering

2

, conservatief  wil in stand houden, bewarend

 ‘verfijning’

1.3 Historiciteit van de filosofie

- spatio-temporele context  snijpunt tussen geschiedenis en filosofie. Filosofie bevindt zich in de
geschiedenis, het is altijd op een bepaald moment ontwikkeld en het heeft een geschiedenis, er gaan
andere zaken aan vooraf.

 vragen en antwoorden veranderen voortdurend  De geschiedenis is bepalend in de manier
waarop bepaalde vragen gesteld en beantwoord worden. Bv. in de middeleeuwen antwoord men op
de vraag wat is het hoogste principe ‘god’, nu niet meer.

- filosofie is wezenlijk historisch  (18e -19e eeuw) Hegel: “Die Philosophie ist ihre Zeit in Gedanken
erfasst.”  Filosofie heeft haar tijd in gedachten gevangen. Het begrip van de filosofie is wezenlijk
voor het verstaan van de werkelijkheid. Een goed verstaan van de geschiedenis is de sleutel tot een
goed verstaan van de werkelijkheid. Je kan de geschiedenis gaan lezen, de principes die aan de
grondslag liggen analyseren en zo als het ware voorspellen wat de volgende fase gaat zijn.

- ook de interpretatie is historisch bepaald

- historisch object én subject  vanaf de 20e eeuw onder impuls van Heidegger en Gadamer: als je
het principe van Hegel doordenkt dan moet je ook een reflectieve beweging maken, een reflectie
betekent dat je jezelf ziet. Je kan niet zomaar zeggen dat alles historisch bepaald is, en jijzelf niet. Er
komt een historisering van het object maar ook het subject (degene die dat object gaat
interpreteren). Hierdoor verandert de manier waarop je het object gaat interpreteren ook.
Standplaatsgebondenheid heeft effect over hoe wij zaken interpreteren.

 geen objectieve maatstaf  Als je dit doordenkt zit je wel met het risico van het relativisme: er is
geen vaste, juiste interpretatie, er zijn enkel interpretaties die verschuiven, verschillen.

1.4 Wereldbeelden

- een wereldbeeld is iets wat u meeneemt naar de werkelijkheid, de bril die u opheeft, maar niet kan
afzetten.

- bestaanshorizon waarin we zijn ‘geworpen’  geworpen is een term van Heidegger, waarmee hij
bedoeld dat wij mensen altijd al ergens in terechtkomen. Niemand kiest waarin hij terechtkomt.

- voor ons gekozen

- slechts gedeeltelijk expliciteerbaar  je kan niet heel je wereldbeeld opschrijven of blootleggen, je
hebt blinde vlekken.

- veranderlijk:

 revoluties

 avant-garde  voorlopers

 breuken

- wijsbegeerte vs. wereldbeeld

 conservatief-legitimerend


3

,  kritisch-progressief  verandering willen teweeg brengen

Deel I: lotgevallen filosofische rationaliteit

1 OUDHEID

1.1 van mythos naar logos

- in 1940 schrijft Wilhelm Nestlé een boek met de titel van mythos naar logos. Dit is een typische
manier om de geboorte van de filosofie uit te leggen. Kritiek op Nestlé: hij had een antisemietische
agenda en hij zegt te zwart wit dat er een overgang is van mythos naar logos is en er is een schuld
aan het theologisch perspectief, hij vindt de logos niet perse beter als de logos.

- mythos, verhaal:

 grond-leggende gebeurtenis  Mensen hebben aanvankelijk beroep gedaan op mythes om de
werkelijkheid te beheersen. Die uitleg kwam er in 1 e instantie door verhalen. Bv. verhalen die
verklaren hoe de seizoenen ontstaan.

 niet kritisch  speelt zich ook af in een ahistorische verleden tijd, je kan niet precies zeggen
wanneer het zich afspeelde.

 normatief & legitimerend  zorgt ervoor dat je weet ‘zo moet het zijn’ en het kan niet anders
want je hebt de verklaring gekregen (legitiem)

- cultuurschok 6de eeuw

 contact vreemde volkeren (antropomorfisme)  er komen Griekse kolonies aan in Asia Minor.
Men merkt dat ze ook goden hebben maar dat ze er anders uit zien. Dit is een aanzet tot een 1 e
kritiek op het antropomorfische (het mensen vorm hebbende aspect van de Griekse godsdienst).
Contact met andere mensen zorgt ervoor dat ze hun eigen wereldbeeld in vraag gaan stellen =
moment van betekenisverlies.

 mondelinge naar schriftelijke cultuur  2e ontwikkeling: de verhalen die mondeling worden
doorverteld moeten opgeschreven worden, ze willen de juiste versie. Als je iets opschrijft creëer je
een afstand tussen wat je opschrijft en jezelf. Zo kan je ook een bepaalde systematiek herkennen.

 kritiek op mythe

- logos, rede, uit-leg

- mythos -> mytho-logie -> logos

- desacralisering natuur  in het begin geloofde de Grieken dat goden identiek waren met de
natuur, de rivier zelf is de god, de zon is de god,… = natuurgodsdienst. Na een tijd treedt er een
desacralisatie van de natuur op, het heilige, goddelijke wordt er uitgehaald. Dit zorgt ervoor dat in 1 e
fase niet langer de rivier een god is maar de rivier een attribuut wordt van de god. In een 2 e fase
zorgt dit ervoor dat alle antropomorfe gedaante op een berg gaan wonen ‘de Olympus’ ver weg van
ons vandaan, dit zorgt ervoor dat de natuur vrij komt te zijn van het goddelijke.

- theoria, beschouwing, onderzoek  theoria is vanop een afstand kijken naar de dingen. Aandacht
voor rationaliteit, het weten om te weten.




4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur jademebis. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

78998 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€6,49
  • (0)
  Ajouter