Arbeidssociologie
HOOFDSTUK 1. DE SOCIOLOGISCHE KIJK OP ARBEID
1.1 Inleiding
*Werk: dominante rol in het leven van veel mensen. Baan/werkplek bepaalt vaak onze identiteit
&invloed op de menselijke cultuur
Ook het maatschappelijk debat: (on)rechtstreeks te maken met (de organisatie van) werk of de
arbeidsmarkt
-> niet alleen over ‘kwantiteit’ maar ook over de ‘kwaliteit van werk’ (= ook in
toenemende mate betrekking op vraagstukken rond duurzaamheid)
heel wat wetenschapsdisciplines die er zich mee bezighouden
-> ook voor de sociologie ligt een belangrijke taak bij de studie van het arbeidsbestel. De socioloog
plaatst deze debatten in een bredere maatschappelijke context, door rekening te houden met
aspecten zoals macht en machtsverschillen tussen actoren obv individuele en groepsverschillen
1.2 Wat is werk?
*Geen eenduidige manier om werk te definiëren
zowel zeer beperkte als zeer brede definities bestaan
Grint: ‘iedere activiteit die tot doel heeft de natuur te transformeren en die plaatsvindt binnen
sociale instituties’ -> die sociale instituties die bepalen welke activiteiten in een bepaalde context
worden aanzien als werk en welke niet
-> Grint wijst er met zijn brede definitie op dat werk zich niet hoeft te beperken tot betaalde
activiteiten als werknemer of zelfstandige. Dat laatste zullen we verderop (betaalde) ‘arbeid’
noemen (~Arendt)
*Minimale voorwaarden:
- Vorm van sociaal handelen
- De natuur (of cultuur) transformeren
- Als waardevol (nuttig) ervaren door uitvoerder, naaste omgeving, samenleving het is
‘productief’
- Te maken met voorzien in het ‘levensonderhoud’ van individu of collectiviteit, gegeven de
schaarse middelen: In moderne samenleving = méér dan fysiek overleven
- Werk bepaalt ook de manier waarop we participeren aan de samenleving!
1.2.1 De sociale context
*Wat wordt omschreven als werk is erg afhankelijk vd specifieke sociale context
afhankelijk van historische, ruimtelijke en culturele omgeving
betekent niet dat het onmogelijk is een definitie te geven van werk -> wel dat we ons bij iedere
definitie moeten realiseren dat ze een afspiegeling is vd cultuur waarin ze is ingebed en een spiegel
vd heersende machtsrelaties in een samenleving
ieder Europees land: diegenen die ‘economisch actief’ zijn (de beroepsbevolking) & diegenen die
‘niet beroepsactief’ zijn -> officiële definitie van werken overlapt +- met notie van betaalde arbeid
1.2.2 De waarde van werk
*Werk = een vorm van ‘transformerend sociaal handelen’ is dat bijdraagt aan het vervullen van
behoeften in een wereld waar de middelen schaars zijn
gaat om alle activiteiten die als maatschappelijk waardevol kunnen worden beschouwd
, -> Werk = bijgevolg sterk verbonden met de manier waarop mensen hun leven en hun identiteit
vormgeven in een samenleving
-> Ad andere kant: bepalen ons werk en de omstandigheden waaronder we werken, ook in
belangrijke mate onze status in de samenleving en de manier waarop we erin participeren
*Werk = waardevol in verschillende betekenissen. Eerste belangrijk onderscheid is het verschil:
1) gebruikswaarde (intrinsieke waarde) = nut vd activiteit voor diegene die ze verricht, voor de
omgeving en voor de samenleving als geheel vb. psychologische/ sociale waarde
meeste beroepen dienen behalve het persoonlijke nut nog wel een of ander maatschappelijk nut
(soms dubbele nut niet aanwezig bvb sisyfusarbeid)
2) ruilwaarde = waarde van werk als we het zouden verkopen op een denkbeeldige markt
(arbeidsmarkt). Werk dat niet alleen een gebruikswaarde maar ook een ruilwaarde heeft = betaalde
arbeid
*De hedendaagse enge economische manier van denken over werk, waarbij de ruilwaarde centraal
staat als waardemeter, is eigenlijk geen vanzelfsprekende manier van denken
Bij Grieken: arbeid = inferieur, praxis = werk dat geen arbeid is/ reproductie, spel, schole = studie
en vrije tijd
Sinds modernisering: in westen alle waardevolle menselijke activiteit uitdrukking in monetaire
waarde
-> gewrongen zienswijze leidt ertoe dat aan steeds meer menselijke activiteiten die we eerder als
schole of praxis zouden kunnen beschouwen, bijna krampachtig een ruilwaarde wordt toegewezen
*Smith: arbeid in tweede plaats pas een ruilwaarde
1.2.3 Betaalde arbeid, werk en reproductief werk
*Marx volgend onderscheid
1) ‘arbeid’: eigenlijke activiteit of inspanning die wordt gedaan voor het produceren van goederen of
diensten
2) ‘arbeidskracht’: het vermogen om te werken. Een soort belofte op arbeid
(betaalde) arbeid vs (onbetaald) werk (bvb mantelzorg/vrijwilligerswerk)
*Omdat tijdens de arbeid een deel van het potentieel om arbeid te verrichten bij de arbeider
verloren gaat (oa door vermoeidheid) -> behoefte aan reproductie van de arbeidskracht. Kan door te
eten, slapen, ontspannen, maar ook door kinderen op te voeden
reproduceren van arbeidskracht veronderstelt echter ook werk. Kinderen moeten worden
(op)gevoed, eten moet worden gekocht en bereid, … = reproductief werk/ schaduwwerk
wanneer er echter voor typisch reproductief werk een beroep wordt gedaan op arbeidskracht
aangeboden op de arbeidsmarkt (zoals een huishoudhulp), transformeert dezelfde activiteit zich
opnieuw in (productieve) arbeid
1.2.4 De bredere waarde van werk
*Smith, beschouwde de waarde van werk niet noodzakelijk alleen in economische termen: ook een
psychologische en sociale waarde = bredere waarde van werk
*Jahoda bestudeerde de gevolgen van werkloosheid in Marienthal -> de negatieve gevolgen van
werkloosheid beperkten zich niet tot het inkomensverlies, maar ook latente dimensies van werk =
sociale banden, het gevoel van eigenwaarde en sociale status, het gevoel nuttig te zijn …
*Wat we doen ‘voor de kost’: grote invloed op onze identiteit en op ‘wie we zijn’ in de ogen vd
anderen. 3 soorten opbrengsten voor het individu:
,- materiële opbrengsten: de beloning en andere materiële opbrengsten die via arbeid worden
verkregen. Ook de bredere levenskansen: toegang tot sociale voorzieningen, huisvestiging…
- psychologische opbrengsten: geestelijke en emotionele bevrediging. Werk ‘geeft zin’; het geeft
objectiviteit aan onze werkelijkheid
- sociale opbrengsten: onze positie op de arbeidsmarkt heeft een sterke invloed op hoe de sociale
omgeving ons percipieert, op de sociale status die we genieten in de samenleving
1.2.5 Werken om te leven of leven om te werken
*Belangrijk: humane karakter van arbeid – decent work = werk dat rekening houdt met de wensen
en verwachtingen van mensen, hun fysieke en psychische mogelijkheden en hun kansen op verdere
ontwikkeling door het werk dat ze doen
<-> ziekmakende arbeid: gevaarlijk, toxisch, te intens…
*Moeilijk om werk en vrije tijd van elkaar los te koppelen: aanwijzingen dat de arbeidsmarkt aan het
polariseren is, waarbij een groeiende kloof ontstaat tussen leidinggevenden en professionelen aan
de bovenkant van de arbeidsmarkt en precaire werknemers aan de onderkant vd arbeidsmarkt
wat de werktijden betreft, groeit er voor de topgroep een schemerzone tussen arbeid en vrije tijd
= tijd- en plaatsonafhankelijk werken of hybride werk
flexibilisering vd arbeidstijd doet zich op een andere manier voor in de lagere segmenten vd
arbeidsmarkt. Steeds meer (vooral) lager geschoolde werknemers in flexibele, ‘kleine’ en tijdelijke
banen belanden, neemt voor hen de tijd besteed aan ‘werk voor arbeid’ toe. Mensen in een precaire
arbeidsmarktpositie: vaak verplicht om diverse jobs tegelijkertijd te hebben en constant op zoek te
gaan naar nieuwe opportuniteiten -> werkende armen/ precariaat
1.2.6 De maatschappelijke waarde van arbeid
*Werk – zeker betaalde arbeid – heeft dus niet alleen materiële gevolgen maar ook gevolgen voor
het welzijn en sociaal functioneren van zij die het uitvoeren.
primacy of production thesis: dat werk (arbeid) voor de meeste mensen in de hedendaagse
samenleving een centrale rol speelt bij het bepalen van hun algemene sociale positie, status en
sociaal functioneren
-> gaat nog een stuk verder: notie van de homo faber (~Locke) vertrekt v/e menselijke natuur die
zich onderscheidt door de mogelijkheid te creëren om de natuur te transformeren en
werktuigen en concepten te hanteren – werk: vormende invloed
impliceert dat werk niet alleen een invloed heeft op het ‘werkende individu’, maar ook op het
uitzicht vd menselijke samenleving -> transformerende maatschappelijke invloed van werk
(~Webers these vd Protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme)
*Vandaag rijst de vraag naar de gevolgen van het wegtrekken van de industrie door delokalisatie vd
‘maakactiviteiten’ naar landen met lagere lonen. Voor sommigen verdwijnt arbeid zelfs als primaire
zingever, doordat ze er niet meer in slagen een ‘stabiele band’ met de arbeidsmarkt te onderhouden
1.2.7 Loonarbeid en andere vormen van arbeid
*Arbeid binnen een arbeidsverhouding = arbeid als loonarbeid, uitgevoerd in een sociale relatie van
werkgever en werknemer en geregeld door een formeel arbeidscontract
niet enige en zelfs niet meest dominante manier om betaalde arbeid te verrichten
-> arbeidskracht kan bvb ook voor eigen rekening verkocht worden = zelfstandige arbeid
*Coöperatieve arbeid = alle medewerkers of de kernwerknemers ook de eigenaars vd
productiemiddelen en bepalen ze samen, op een democratische manier, de strategie van hun
coöperatieve onderneming.
*Bij uitzendarbeid wordt een werknemer door zijn/haar tijdelijke werkgever (het uitzendkantoor) op
, tijdelijke basis uitgeleend aan een 3e organisatie om daar arbeidsprestaties te verrichten. Die 3 e
organisatie is niet de wg, maar wel de klant van het uitzendkantoor.
*Heel wat arbeidsactiviteiten die conventioneel niet worden beschouwd als loonarbeid of
zelfstandige arbeid, maar onder/langs de formele economie lopen = grijze of zwarte arbeid/
informele arbeid
*Markeringslijnen tussen vrijetijdsactiviteiten of reproductieve activiteiten niet altijd even duidelijk
te onderscheiden van informele arbeid. Ten slotte verschijnen ook sommige criminele activiteiten in
de schemerzone
1.2.8 Soorten arbeidstaken
*Wanneer we het hebben over soorten arbeid, dan kunnen we het eveneens hebben over de inhoud
van de arbeidstaak
Bell stelt: we zijn geëvolueerd v/e industriële naar een postindustriële samenleving. Arbeid in de
postindustriële samenleving is hoe langer hoe meer immaterieel -> gericht op het controleren,
coördineren en manipuleren van productieprocessen, complexe organisaties, etc.
*Dienstverlenende arbeid vereist vaak ook bijkomende vaardigheden op emotioneel vlak bv.
communicatief of empathisch zijn etc. Hochschild: emotioneel werk
in dezelfde lijn: toename aesthetic labour: een toenemende tendens van organisaties om ook de
manier waarop hun werknemers zich voelen en eruit zien te beheren, evenals de manier waarop zij
zich gedragen, zodat emotie en esthetiek op het werk bijdragen aan de productiviteit
soort activiteiten waarbij het produceren en manipuleren van emoties centraal staat, kunnen we
ook aanduiden met de term affectief werk -> krijgen steeds vaker ruilwaarde: commodificatie
1.3 Een sociologische blik op arbeid
*Sociologen wijzen op het belang van sociale relaties en netwerken, die geneigd zijn om formele
structuren, afspraken en criteria te doorkruisen.
De arbeidssociologie moet in vraag stellen waarom praktijken, gebruiken, opvattingen op het vlak
van arbeid en werkgelegenheid zijn zoals we ze kennen, of ze ooit anders waren en of ze anders
zouden kunnen zijn. ’Alles is contingent, maar daarom nog niet arbitrair’
*Belangrijke kritische taak bij de arbeidssociologie, de rol van mythejager: Arbeidssociologen dagen
common sense opvattingen over de werking vd arbeidsmarkt uit, ze wijzen op het inherente
klassenconflict dat ten grondslag ligt aan loonarbeidsverhoudingen, …
1.3.1 De sociologie als wetenschap van het maatschappelijke spel
*De sociologie probeert wetenschappelijk inzicht te geven in het hoe en waarom van het samenleven
van mensen in allerhande sociale verbanden of interactiekaders
metafoor van het spel: de verhoudingen tussen de collectiviteit (het speelveld), de sociale
spelregels (zoals wetten) en de actoren die dagelijks handelen binnen verschillende collectiviteiten
(de spelers) in hun beroepen (rollen functies). Ook de instituties uit het arbeidsbestel – een bedrijf of
de arbeidsmarkt – zijn dus speelvelden met spelregels en spelers.
- Beroepen zorgen als het ware voor de maatschappelijke taakverdeling, we noemen dat de
arbeidsdeling. Aan beroepen kleeft een zeker prestige
-> Onze samenleving hanteert specifieke criteria om de ene positie beter te belonen dan de
andere. We gaan ervan uit dat schaarse competenties en het dragen van verantwoordelijkheid
sterk worden beloond. Andere criteria – zoals het gevaar voor de gezondheid dat een bepaald
beroep inhoudt – lijken dan weer veel minder van belang te zijn bij het vastleggen vd beloning.