Histologie
, Inhoudsopgave
Epitheel
Bindweefsel
Vetweefsel
Spierweefsel
Kraakbeen
Botweefsel
,Hoofdstuk 2 – epitheelcellen
Inleiding
Epitheelweefsel bedekt het lichaamsoppervlakte en de oppervlakken van de inwendige organen, ze bieden voor
bescherming van onderliggende weefsels en voor de opname en afgifte van stoffen
→ Bestaan uit 1 of meerdere lagen van epitheelcellen die door intercellulaire verbindingen met elkaar en via een
afgrenzende basaalmembraan met het onderliggende bindweefsel verbonden zijn
→ Vormen klieren die enzymen en hormonen kunnen uitscheiden
Het hebben van 3 soorten epitheelcellen, endoderm, ectoderm en mesoderm → endoderm komt voor bij
ademhalingsorganen en spijsverteringskanalen, het ectoderm voorkomt bij de huid, mond, neus en anus, en het
mesoderm komt voor rond de lichaamsholten en bloedvaten
Epitheelcellen
De lagen van epitheelcellen bevatten geen intercellulaire of extracellulaire matrix, maar vormen wel
verbindingen met elkaar via intercellulaire verbindingen waarmee ze een selectieve barrière vormen voor de
opname van stoffen → dit transport omvat de adluminale / apicale celmembraan, het cytoplasma en de
abluminale / basolaterale membraan
→ Epitheelcellen zijn gepolariseerd = er is een functieverschil met een andere samenstelling van de cellen tussen
de cellen op het apicale deel en op het basale deel
Basaalmembraan
= Dunne grenslaag van extracellulair materiaal dat de verbinding vormt tussen het onderliggende bindweefsel
→ Microscopisch beeld: het hebben van 3 lagen; dunne lamina basalis en de aansluitende lamina reticularis met
collagene vezels. Deze dunne laag van het lamina basalis bestaat op zich weer uit 2 lagen; centraalgelegen bestaat
het uit de lamina densa (deze bestaat uit collageen type IV en proteoglycanen), en aan de bovenzijde van de
dunne laag bevindt zich het lamina lucida (deze bestaat uit glycoproteïne laminine)
→ Al deze onderdelen worden door de epitheelcellen zelf gevormd
Afhankelijk van waar de cellen zich in het lichaam bevinden, hebben ze een andere opbouw. Hierdoor heeft het
lamina basalis verschillende functies; een hechtende functie, een uitgesproken filterfunctie voor de uitwisseling
van macromoleculen tussen het epitheel en het bindweefsel, en een regulerende functie over de
celdelingsactiviteit en differentiatie van epitheelcellen, door de binding van groeifactoren
- Het epitheel waar zich verschillende krachten van buitenaf op werken, hebben ankercellen die aan het
onderliggende bindweefsel zijn bevestigd (bestaan uit collageen type VII), deze ankercellen hechten zich vast
aan een netwerk van collageen vezels = lamina reticularis die dan weer op zich worden afgezet tegen het
lamina basalis
- Het epitheel dat geen kracht van buitenaf ondervindt, hebben deze ankercellen niet nodig voor de
versteviging en zijn dus direct gevestigd aan het lamina basalis = hemidesmosomen. Deze zijn intracellulair
en verbonden met het cytoskelet
B : TEM-opname van de
onderste laag van de
menselijke epidermis. Links
het basale deel van een
epitheelcel met aan de
basale celmembraan een
aantal hemidesmosomen
(pijlen). Deze sluiten aan
op de lamina basalis (LB)
en de lamina reticularis
(LR) met collagene vezels
(pijlpunten)
, Intercellulaire verbindingen
Het hebben van speciale verbindingsstructuren zodat ook grotere complexen zich aaneen kunnen sluiten in
aaneengesloten formaties:
- Afsluiting van intercellulaire ruimten (occludensverbinding)
- Aanhechting (adhaerensverbinding)
- Communicatie (nexusverbinding)
Het hebben van verschillende benamingen bij verschillende vormen van verbindingen onafhankelijk van de
functie
- Ronde of puntvormige verbindingen (macula)
- Een bandvormige structuur (zonula)
- Een onregelmatige verbreide verbinding (fascia)
Occludensverbindingen
De zonula occludens (= tight junction) is de meest apicaal gelegen verbinding tussen epitheelcellen → het vormt
een band rond de apex van de cel, die de ruimte tussen de epitheelcellen afsluit
Ook heeft het een netwerk van richels en groeven dat de intercellulaire doorgang van macromoleculen voorkomt
naar het onderliggende bindweefsel en geeft een nood aan een transcytotisch transport / transcellulair transport
doorheen de cellen
A : TEM-opname van B : Dwars gebroken microvilli in
epitheelcellen in dikke darm. bovenste deel; in het onderste
Junctional complex te zien met deel loopt het breukvlak
zonula occludens (TJ = ‘tight precies tussen de twee
junction’), een zonula adluminale, laterale
adhaerens (AJ = ‘adherent celmembranen van de
junction’) en een desmosoom darmepitheelcellen. Een
(D) of macula adhaerens. IF = complexe samenstel van richels
intermediaire filamenten in het midden = zonula
(stralen vanuit desmosoom in occludens (‘tight junction’)
cytoplasma). Bovenaan de
microvilli die uitsteken in het
darmlumen (MV)
Adhaerensverbindingen
Een tweede hechtingszone, de zonula adhaerens, wordt ondersteund door transmembrane adhesiemoleculen,
cadherinen, die de plasmamembranen van naburige cellen aan elkaar hechten → aan de cytoplasmatische zijde
zijn de cell adhesion molecules (CAM’s) via actinefilamenten verbonden met het apicaal gelegen (dwars
verlopende ‘terminal web’, speelt ook een rol bij de verankering van de microvilli)
→ Microscopisch beeld: het hebben van een kitlijst dat staat voor de zonula adhaerens
Een derde, meer puntsgewijze aanhechting, de macula adhaerens (desmosoom),
bestaat ook uit cadherinen, voornamelijk desmogleïnen → de cadherinen hechten
in de intercellulaire ruimte aan elkaar en zijn afhankelijk van Ca2+
→ Cytoplasmatisch zijn deze eiwitten via een aanhechtingsplaat (‘attachment
plaque’) verbonden met de intermediaire (cytokeratine) filamenten, die weer
verbonden zijn met de aanhechtingsplaten van andere desmosomen
Nexusverbindingen
= Gapjunctions en zijn communicatiekanalen tussen de epitheelcellen → bestaan uit intramembraneuze
eiwitpartikels (connexinen) die in de plasmamembraan gerangschikt zijn in een eiwitcomplex (connexon) rondom
een holte → deze connexonen sluiten op elkaar aan en vormen zo communicatiekanalen tussen de epitheelcellen
(maakt uitwisseling mogelijk van water, ionen, aminozuren en suikers), door transport van hormonen, cyclisch
AMP en cyclisch GMP kunnen epitheelcellen op een gecoördineerde manier reageren op bepaalde signalen