Psychodiagnostiek Volwassenen
HOC 1
Leerdoelen PDV:
1. Student heeft kennis van en inzicht in (klinische) psychodiagnostiek bij volwassenen.
2. Student kan op wetenschappelijk onderbouwde wijze uitvoering geven aan
psychodiagnostische proces (van intake tot rapportage) en psychodiagnostiek van klinische
casussen in hun totaliteit beoordelen.
De student kan:
3. Klinische grondvragen / hypothesen (onderkenning, verklaring, predictie en indicatie)
formuleren.
4. Betrouwbare en valide instrumenten selecteren en criteria opstellen om de hypothesen te
toetsen.
5. Testresultaten interpreteren.
6. Hypothesen evalueren en klinische grondvragen beantwoorden in het licht van de
testresultaten.
7. Het integratieve samenspel van psychologisch (dis)functioneren in verschillende domeinen
(biologisch, psychologisch, sociaal) beschrijven.
8. Het resultaat van het psychodiagnostisch proces integratief weergeven in een geïntegreerd
verslag en rapporteren aan cliënten.
1) Wat is psychodiagnostiek?
In psychodiagnostiek analyseren we op een systematische manier de gedragingen, gevoelens en
gedachten van mensen om hun gedrag te begrijpen.
→ Verklaringen geven aan persoon met hv en zijn omgeving
→ Diagnostiek is vaak het vertrekpunt om therapie op te starten en bij te sturen
Definitie Houben (1986):
Psychodiagnostiek is de oordeelsvorming aangaande psychische disfuncties of
gedragsmoeilijkheden en sterktes
Waarbij de benadering van het probleem op de wetenschappelijke psychologie gebaseerd is
en
Waarbij het essentieel is de persoon (of het systeem) zodanig te begrijpen dat uit de
structurering van diens probleem relevante aanwijzingen voor de therapie voortvloeien.
→ Situeren problematiek in context.
Deze oordeelsvorming is een procesmatig gebeuren dat plaatsvindt en evolueert in de
interactie tussen cliënt en clinicus.
→ Vertrekken van waarneembaar gedrag en proberen uitspraken te doen over niet-
waarneembaar gedrag (onderliggende persoonskenmerken, eigenschappen etc.)
1
, 2) Heuristieken (oordeelsfouten)
Doel van psychodiagnostisch onderzoek is begrijpen wat er aan de hand is met de cliënt.
Daarbij is clinicus bezig met oordelen over volgende vragen:
➢ Vertoont cliënt problematisch gedrag?
➢ Is er sprake van een specifieke stoornis?
➢ Is het een goed idee om die behandeling aan te bieden?
Het oordelen & klinische beslissingen nemen gebeurt vaak in situaties met veel onzekerheid of
onvolledigheid:
➢ Cliënt rapporteert niet altijd objectief
➢ Psychologische testen zijn hypotheses of waarschijnlijkheden, geen ultieme waarheden
Om met die onzekerheden om te gaan => heuristieken
→ Heuristiek = “Op ervaring gebaseerde verkorte beslissingsroute die vaak maar niet
altijd tot correcte uitkomsten leidt en meer efficiënt beslissen”.
→ Zit als clinicus ergens tussen ‘satisficen’ en ‘maximizen’.
o Satisficen = stoppen met zoeken naar uitkomsten op moment dat de
uitkomst goed genoeg is
▪ Vb.: heb genoeg elementen voor depressie, dus moet niet meer
verder zoeken
o Maximizen = doorgaan tot harde waarheid gevonden
▪ Maar is onmogelijk: cliënt reageert bv sociaal wenselijk, moet vaak
beslissingen nemen zonder dat alle info helemaal helder is,
tijdbeperking → heuristieken helpen dus met die onzekerheden
→ Maar: oppassen voor oordeelsfouten (biases)
= vertekeningen in de (voor)oordelen, of oordelen geveld voordat alle relevante
informatie bekend is
2. 1 Oordeelsfouten: twee types
2 types heuristieken die samenhangen met oordeelsfouten:
➢ Geheugenheuristieken
= denkroutes die gebruik maken van wat je je herinnert
1. Beschikbaarheidsheuristiek
o = hoe gemakkelijker info beschikbaar is → hoe gemakkelijker om iets te
herinneren → hoe gemakkelijker je het meeneemt in beslissingsproces
− Bekendheid of vertrouwdheid
− Opvallendheid of levendigheid (salliantie) – bv heel moeilijke, speciale
cliënt: gaat die en zijn diagnose gemakkelijker herinneren
− Recency effect
o Risico: overdiagnosticeren bepaalde stoornis
o Hoe vermijden: literatuur zo goed mogelijk bijhouden, blijvende vorming
naar nieuwe theoretische inzichten → vergroot beschikbaarheid informatie
2
, o Voorbeeld: “Een psycholoog gespecialiseerd in ADHD (die zelf ook de
diagnose ADHD heeft) pikt bij elke cliënt kenmerken van ADHD op, verklaart
daaruit de klachten en vormt die diagnose zonder naar andere
mogelijkheden te kijken.”
2. Simulatieheuristiek
o = hoe gemakkelijker je iets mentaal kan simuleren → hoe waarschijnlijker je
deze gebeurtenis vindt
o Voorbeeld: Vrouw met depressie: “als haar kind niet overleden was, als haar
man haar niet verlaten had, als ze haar job niet verlaten had, is de kans
groot dat ze niet depressief geworden zou zijn” maar eigenlijk weet je niet of
ze in dat geval ook niet depressief zou zijn
3. Verankering- en aanpassingsheuristiek (= 1 woord)
o = verschijnsel dat van een willekeurige beginwaarde/baseline ( = ankerpunt)
te weinig afgeweken wordt in het eindoordeel
o Ook groep waarmee clinici werken fungeert als ankerpunt
− Vb.: clinici die vaker met gezonde cliënten werken, als die dan iemand
zien met zwaardere klachten, gaan ze die direct veel erger inschatten,
door hun baseline
o Onderzoek wijst uit dat deze heuristiek vooral in de klinische praktijk
voorkomt in de diagnostische fase, als de beschikbare fase moet worden
gecombineerd
o Voorbeeld: huisarts geeft in verwijsbrief al een vermoeden van een bepaalde
diagnose weer
4. Positieve teststrategie en confirmation bias
o = enkel die testen afnemen waarvan men verwacht dat de uitkomst de
hypothese bevestigt
− Positieve teststrategie: stel huisarts verwijst met vermoeden
borderline → test enkel voor borderline → alternatief kan dan ook
niet ondersteund worden
Falsifiëren!
− Confirmation bias: enkel informatie zien die bij eigen idee past, en niet
meer wat tegen je hypothese pleit
Voorbeeld: Wason’s Card Selection Task (dia 26-27):
4 kaarten met elk letter op ene kant, cijfer op andere (A-D-4-7)
Stelling: als klinker op ene kant staat, dan even getal op andere
kant.
=>welke kaart(en) moet je omdraaien om te zien of stelling
klopt? → A en 7
o Gevaar: overconfidence
➢ Aandachtsheuristieken
= denkroutes die gebruik maken van wat je aandacht trekt
1. Representativiteitsheuristiek
o = gaat over het verkeerd inschatten van de waarschijnlijkheid dat iets
voorvalt: het oordeel over hoe wss een gebeurtenis is, hangt af van hoe
3
, vergelijkbaar die gevonden wordt met een typisch voorbeeld dat werd
gevormd van dat soort gebeurtenissen.
o Voorbeeld: “Linda probleem” (dia 28-29) → wat is waarschijnlijker: ze is
bankbediende, of ze is bankbediende en actief feministe => kansberekening:
hoe wss is het dat iemand bij beide categorieën hoort: samenstelling
feministisch + bankbediende kan nooit waarschijnlijker zijn dan 1 van beide:
of actief feministe zijn, of bankbediende zijn → samen voorkomen altijd
kleinere kans
2. Prototypes
o = gebaseerd op eerdere ervaringen, zijn soort grootste gemene deler van
kenmerken van cliënten met die bepaalde stoornis, de typische
representatie
o Bv.: Fouten maken omdat je niet meer DSM-criteria doorloopt maar je eigen
prototype gevormd door praktijkervaring
− En iedere clinicus heeft andere ervaring en dus ander typisch beeld
van cliënt met stoornis X
o Symptomen kunnen op iets anders wijzen
− Bv. iemand heeft ondergewicht → AN? Kan ook door depressie, of
ziekte Crohns.
o Belang van differentiaaldiagnose!
o Proberen eigen hypothese ontkrachten
o Voorbeeld: “Jonge mannen die geen oogcontact maken en in de ICT werken
=> vaak prototypische mensen ASS”
2.2 Drie algemene oordeelsfouten:
1. Halo-effect = globale indruk kleurt overige observaties
2. Recency-effect = laatst gehoorde krijgt meer gewicht en stuurt interpretaties
3. Primacy-effect = eerst gehoorde krijgt meer gewicht en stuurt interpretaties
2.3 Conclusie heuristieken
Zoekt evenwicht tss het behapbaar maken van het onderzoeksproces in de klinische praktijk (via
heuristieken) en het beperken van risico op oordeelsfouten door die goed te kennen.
3) Van klinische intuïtie naar beter beoordelen en beslissen
➢ Intuïtie kan enkel helpen om hypotheses te vormen, die je dan gaat toetsen.
→ altijd eigen advocaat van duivel zijn, zoeken waar je mis kan zijn
➢ Beter oordelen en beslissen:
o Systematisch werken: kent wetenschappelijk onderzoek en methoden, evidence-
based werken
o Logica en kansrekening: tot optimale beslissing komen door zoveel mogelijk
informatie te verzamelen en op logisch correcte wijze conclusie te nemen uit
informatie die je weegt en combineert op een volgens kansrekening correcte wijze
4