Gedragsverandering Hoofdstuk 1
1. Verandering en agogiek
Vaak goede voornemens die we niet kunnen nakomen à 100 dagen Gong (= een verandering).
• Concreet doel bijhouden voor 100 dagen en hoe dit lukt (goed, deels, niet goed).
• Helpt om er een gewoonte van te maken.
Agogiek = de leer van het begeleiden, aansturen en mogelijk maken van veranderingsprocessen bij
mensen.
Agogiek = het doen veranderen van mensen door hen anders te leren handelen.
à Bestudeert hoe mens/samenleving verandert en wat dit beïnvloedt.
Vb gedragsverandering: denken, voelen, verandering, coping, gewoontes …
1.1 Veranderen en helpen veranderen
Veranderen is niet eenvoudig want herval mogelijk (denk aan goede voornemens), maar elke
verandering stelt eisen (vb: nieuwe gewoontes, gedachten, technieken, mensen, ervaringen …).
1.1.1 De 2 manieren van kijken naar verandering
Manier van kijken:
• Onzeker want moeilijk.
• Als uitdaging.
1.1.2 Soorten verandering
Er zijn 2 soorten verandering
1. Zelf veranderen – onderwerp wordt zelf anders (vb: het weer verandert).
à Onovergankelijk (= zonder lijdend voorwerp).
2. Doen veranderen – onderwerp laat iets veranderen (vb: ik verander de inrichting).
à Overgankelijk (met lijdend voorwerp à ‘ik’).
1.1.3 Professionele beïnvloeding
We worden overal beïnvloed (vb: media, op het werk, thuis, in het verkeer …), maar dit is geen
professionele beïnvloeding.
We gaan cliënten bewust en transparant beïnvloeden op een professionele manier om het gedrag
te veranderen in de positieve richting (overgankelijk want wij gaan iemand anders doen veranderen).
Vb: maatschappelijk werkers, psychologisch consulenten, coaches …
1.2 Kenmerken van agogie
Kernbegrippen in agogie
1. Beïnvloeden (van mensen op een professionele manier).
2. Veranderen (in goede richting) à mensen zijn in verandering.
We kunnen pas van agogie spreken als er aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
1
,Gedragsverandering Hoofdstuk 1
Kenmerken agogie:
1. Het gaat om psychosociale verandering
• Verandering in geest en gevoelens en in relatie met anderen.
• Hoe we ons gedragen tegenover anderen afhankelijk van onze geest.
• Betrekking op individu en groepen.
• Agogie is meer dan verandering van kennis (vb: leerkracht).
2. Beroepsmatige beïnvloeding
• Beïnvloeding in functie van het beroep.
• Agoog is herkenbaar en aanspreekbaar.
3. Beïnvloeding is doelgericht
• Bewust gepland of bedoeld, niet louter toevallig (doel voor ogen).
4. Veranderaar werkt systematisch
• Met een plan van aanpak.
• Schept omstandigheden die verandering zullen vergemakkelijken.
5. Beïnvloeding is bewust
• Open, eerlijk en transparant.
6. Verandering is gewenst
• Cliënt wil veranderen.
7. Beïnvloeding is geheel vrijwillig
• Niet gedwongen, maar vrijwillig.
8. Geen wederzijdse beïnvloeding
• Agoog heeft bewust invloed op cliënt.
• Cliënt kan invloed hebben op agoog, maar louter toevallig.
9. Doelgroep is volwassenen
• Bij kinderen spreken we van pedagogie (= geen agogie).
à Niet altijd aan alle voorwaarden voldaan, en toch agogie.
Agogiek = de leer van de eenzijdige, systematische, doelgerichte en beroepsmatige beïnvloeding
die gericht is op het bereiken van een wenselijke psychosociale verandering van
volwassenen die de verandering bewust en geheel vrijwillig en gewenst ondergaan.
Agoog = iemand die anderen helpt veranderen.
1.3 Cliënt
Voor persoon die beïnvloed wordt, verschillende benamingen zoals patiënt, cliënt, bewoner,
deelnemer …
Onderscheid
1. Patiënt
• Passief, je bent afhankelijk van zorgverlener en weinig zelfstandigheid.
• Medische wereld.
• Eenrichtingsverkeer à je volgt intstructies van de arts.
2. Cliënt
• Zelfstandig, gelijkwaardig en er wordt samengewerkt.
• Psychologisch consulent
• Tweerichtingsverkeer à consulent en cliënt werken samen.
à Cliëntensystemen = verandering van verschillende personen tegelijk.
2
,Gedragsverandering Hoofdstuk 1
1.4 Beroepen en velden
Veel beroepen met een agogisch karakter (= gericht op doen veranderen à overgankelijk).
1. Agogie centraal: coach, maatschappelijk werker, psychotherapeut …
2. Agogisch aspect: arts, leraar, verpleegkundige …
Ook werkvelden waarin we agogische beroepen tegenkomen: gezondheidszorg, jeugdwerk,
maatschappelijk werk …
Werkveld = geheel van instellingen, mensen, beroepen, organisaties … met eenzelfde doel of
doelgroep.
1.5 Niveaus van psychosociaal functioneren
1.5.1 Soorten cliëntensystemen
Op basis van psychosociaal functioneren, 4 soorten cliëntensystemen
1. Individuen
• Individu.
• Vb: gedachten, gevoelens, behoeften, verlangens, ervaringen …
2. Groepen
• Mensen die elkaar kennen.
• Vb: klasgroep, gezin, leefgroepen …
3. Organisaties
• Samenstelling van individuen en groepen (vb: ziekenhuis met artsen en afdelingen).
• Anoniemer en groter.
• Formele communicatie.
• Vb: fabriek, school, sportclub …
4. Grotere samenlevingsverbanden
• Grote verzameling mensen met gemeenschappelijk kenmerk.
• Anoniem.
• Politiek en overheid.
• Vb: rokers, minderjarigen, alleenstaande ouders, volwassen Belgen …
à Onderverdeling kan helpen om helder te kijken naar wat er speelt.
à Individuen behoren steeds tot de 3 hogere niveaus.
1.5.2 Onderverdeling om micro- meso- en macroniveau
Onderscheid
1. Microniveau – individuen en groepen (= klein).
2. Mesoniveau – organisaties (= middelmatig).
3. Macroniveau – samenlevingsverbanden (= groot).
1.6 Verandering nader bekeken
Verandering vraagt moed, en het is belangrijk om te accepteren wat je niet kan veranderen.
Verandering = het verschil tussen een nieuwe en een oude situatie.
3
, Gedragsverandering Hoofdstuk 1
1.6.1 Vervangen of toevoegen
Verschil niet altijd gelijk van aard
1. Vervangen – oude situatie vervangen door nieuwe situatie.
à Vb: online les ipv op school of wantrouwige cliënt naar vertrouwen.
2. Toevoegen – nieuwe situatie komt bij de ouder situatie.
à Vb: goed communiceren maar graag ook assertiever zijn.
à Makkelijker om toe te voegen dan te vervangen
1.6.2 Negatieve of goede uitgangssituatie
Uitgangssituatie kan verschillen
1. Negatieve uitgangssituatie – probleem met oplossing als verandering.
2. Goede uitgangssituatie – streven naar een nog betere toestand.
1.6.3 Geen verandering
Niet veranderen kan ook veranderen zijn, omdat het een bewuste keuze wordt.
Vb: bewust kiezen om geen promotie te krijgen want hogere werkdruk
1.7 Incidentele en structurele verandering
2 soorten verandering
1. Incidenteel – eenmalig of toevallig
• Oplossing voor 1 geval of beperkte tijd.
• Vb: 1 trein kan niet rijden dus valt ertussen uit.
• Vb: meel sturen tegen hongersnood.
2. Structureel – systematisch of blijvend
• Oplossing voor herhaaldelijke problemen dus diepgaander.
• Vb: te weinig treinen dus nieuwe treinen inzetten.
• Vb: zaaigraan sturen tegen hongersnood (langer effect).
à Structurele verandering is blijvend van aard en heeft meer effect op lange termijn.
à Gevaar op meer van hetzelfde oplossing waarbij we hetzelfde probleem steeds incidenteel
aanpakken waardoor het probleem verergert (vb: partner drinkt te veel dus jij maakt een
opmerking, partner gaat steeds meer drinken en er volgen steeds meer opmerkingen.).
1.8 Veranderbaarheid, verantwoordelijkheid en vrijheid
Agogie heeft te maken met verandering, maar niet iedereen gelooft in verandering.
1.8.1 Veranderbaarheid
Onderscheid
1. Fixed mindset = iemand gelooft niet in verandering en zal minder snel veranderen.
2. Growth mindset = iemand gelooft in verandering en zal sneller veranderen.
4