Psychodiagnostisch werken Hoofdstuk 1
1.1 Wat is Psychodiagnostiek?
Psychodiagnostiek = de wetenschap die erop gericht is om op een gefundeerde manier info van
een persoon en zijn omgeving te verzamen, met het oog op het nemen van
verantwoorde beslissingen (de leer van het stellen van een diagnose).
Het doel is om gedrag te beschrijven, verklaren of te voorspellen en om diagnoses te classificeren
op basis van kenmerken.
1.2 Een test is een beoordelingsprocedure
Psychologische test = een psychomterisch onderbouwde beoordelingsprocedure, waarbij we
iets te weten willen komen over het kunnen (prestaties) en zijn (gedrag)
van mensen. (psychologische eigenschappen)
1.2.1 Interindiviueel of intra-individueel?
We kunnen 2 zaken onderzoeken:
1) Interindividuele verschillen – verschillen tussen personen
2) Intra-individuele verschillen – verschillen van 1 individu doorheen de tijd (evolutie)
1.2.2. Kunnen en zijn van mensen
De tests zijn erop gericht om te weten wat mensen kunnen ofwel hoe ze zijn:
1) Kunnen (prestaties) – inetlligentie, capaciteiten …
2) Zijn (gedragswijze) – angst, stress, geluk, persoonlijkheid, motivatie …
1.3 Een test registreert psychologische eigenschappen
1.3.1 Wat zijn psychologische eigenschappen?
Bij onderzoek zijn we geïnteresseerd in prestaties en gedragswijze van mensen. Deze
eigenschappen kunnen veranderen, dan spreken we van toestanden, maar kunnen ook vast of
stabiel zijn, dan spreken we van trekken.
Voorbeelden:
1) Toestanden (veranderlijk) – emoties, motivatie
2) Trekken (stabiel) – persoonlijkheid (ligt voor het grootste stuk vast en is stabiel)
Psychologische eigenschappen zijn onzichtbaar en moeilijk te meten, daarom spreken we van
abstracte hypothetische constructen. Deze eigenschappen worden verondersteld een verklaring te
zijn voor het uiterlijk waarneembare gedrag.
Voorbeelden abstracte hypothetische constructen:
Interesse, motivatie, intelligentie, emoties …
1.3.2 Psychologische eigenschappen moeten geoperationaliseerd worden
Het zijn geen empirische gegevens die rechtstreeks waarneembaar zijn, ze kunnen namelijk enkel
afgeleid worden uit het zichtbare gedrag.
,Psychodiagnostisch werken Hoofdstuk 1
Om ons oordeel te vormen over innerlijke eigenschappen, baseren we ons ook op empirische
vaststellingen, maar het is niet wetenschappelijk gefundeerd.
In de psychodiagnostiek gaat het om wetenschappelijk gefundeerde eigenschappen die volgens
strikte regels werden afgeleid uit betrouwbare waarnemingen.
We moeten de eigenschappen meetbaar maken en dus operationaliseren.
Operationaliseren = het meetbaar maken van psychologische eigenschappen door weer te geven
welke verrichtingen we zullen uitvoeren om de onzichtbare eigenschap toch
toegankelijk te maken voor empirisch onderzoek.
Validiteit is hierin belangrijk (= meet de test wat het zou moeten meten?).
1.4 Een test levert een psychometrisch onderbouwd meetresultaat op
We kunnen enkel aanvaardbare uitspraken doen over abstracte hypothetische constructen
(psychologische eigenschappen) als er voldaan is aan enkele psychometrische voorwaarden:
1) Betrouwbaarheid = standvastigheid/herhaalbaarheid van de meting
• Een test mag op een ander moment geen ander resultaat geven.
2) Validiteit = de test meet wat ze moet meten
• Meet het effectief wat het moet meten?
• Eerst betrouwbaarheid nodig om van valide test te spreken
Voorbeeld betrouwbaarheid vs validiteit
Niet betrouwbaar Betrouwbaar Betrouwbaar
Niet valide Niet valide Valide
3) Standaardisatie = een test moet steeds in gelijkaardige situaties afgenomen worden
• Je moet meten in dezelfde omstandigheden
• Liefst zonder storende factoren
• Belangrijk dat testleider vaardig genoeg is
4) Objectieve scoring = eenduidig kunnen interpreteren om verschillende resultaten te vermijden
• Ervoor zorgen dat resultaten objectief kunnen worden afgelezen
• Kan door bijvoorbeeld vaste antwoordopties te geven
• Kan door regels te maken omtrent juistheid of foutheid van een antwoord (criteria)
5) Normering = een groep waarmee je bekomen resultaten kan vergelijken
• Gebruiken van een normtabel die voldoende groot en representatief is
6) Reikwijdte = het geheel van … (domein en diversiteit)
• ‘psychologische eigenschappen’ zoals stress, motivatie, concentratie, intelligentie …
die we met de test meten.
• ‘soort mensen’ zoals verschillende leeftijden, culturen, aandoeningen … die we met
een test meten (vb: leeftijd, aandoening, cultuur, etnische achtergrond).
,Psychodiagnostisch werken Hoofdstuk 1
7) Aanvaardbaarheid = mate van acceptatie t.o.v. de test
• Cliënt moet de test acceptabel vinden om af te nemen
• Te maken met indruksvaliditeit die voldoende moet zijn (indruk)
o
o We moeten transparant zijn over de test om achterdocht te vermijden
o Soms mag cliënt niet weten wat er gemeten wordt dus pas achteraf
transparant zijn (anders niet representatief)
à Mensen zouden zich anders (beter of slechter) kunnen voordoen dan ze zijn:
1) Faking good – je beter voordoen dan in werkelijkheid
2) Faking bad of malingering – je slechter voordoen dan in werkelijkheid
à Ook verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie
1) Intrinsieke motivatie – je bent oprecht geïnteresseerd en gemotiveerd
2) Extrinsieke motivatie – geen oprechte intresse/motivatie (je doet het voor ‘beloning’)
8) Onpartijdigheid = bepaalde groepen mensen vullen items niet systematisch anders in
• Er kan vertekening plaatsvinden door testsituaties, taal en cultuur dus opletten!
• Aandacht hebben voor culturele geladenheid van een test
• Geen cultuurvrije tests, maar er wordt zo veel mogelijk rekening mee gehouden
o Geen discriminatie, want brengt enkel verschillen tussen mensen naar boven
o Wel discriminatie door wijze van interpretatie en nemen van beslissingen
• Jij moet nuance geven bij resultaten als taal of cultuur impact gehad heeft op de test
dus je streeft onpartijdigheid na (= faire diagnostiek).
à Kan ook vertekening in de test zitten, denk aan item- en vraagpartijdigheid waardoor bepaalde
woorden niet gekend zijn in de vraagstelling (vb: dozijn)
1.4.1 Aandachtspunten
Belangrijk is dat een toestel ook nog geijkt moet worden. Dat betekent dat je eenheden moet
gebruiken die voor iedereen dezelfde betekenis heeft.
De drie basisvoorwaarden waaraan een goed instrument moet voldoen zijn:
1) Betrouwbaarheid
2) Validiteit
3) Normering
à Gaat over het instrument zelf
De bijkomende voorwaarden ‘standaardisatie’ en ‘objectiviteit’ zeggen iets over hoe je het
instrument moet gebruiken.
Belangrijk om goed na te denken over welke test je gaat kiezen, rekening houdende met de
bovenstaande 8 voorwaarden en rekening houdende met de praktsiche aspecten die hieronder
besproken zullen worden. Al deze voorwaarden noemen we psychometrische kenmerken.
1.5 Praktische aspecten bij het maken van een keuze
Je gaat ook praktische overwegingen maken bij de keuze van een test die je wil gebruiken. Namelijk
de afweging tussen kosten en baten:
,Psychodiagnostisch werken Hoofdstuk 1
1) Kosten (nadelen): -duur in aankoop dus financiële investering
-tijd die nodig is (complexe tests een extra opleiding) dus tijdsinvestering
2) Baten (voordelen): - korte tijd
- veel informatie (die je niet kon krijgen door observatie of gesprek)
1.6 Psychomterische kwaliteiten in een testhandleiding
Kenmerken van tests:
1) Testitems (vragen en opdrachten)
2) Handleiding
3) Extra testmateriaal
4) Testformulier of scoreformulier (voor testafnemer)
5) Responsboekje (voor persoon die de test invult)
Basistesthouding belangrijk:
1) Cliënt moet zich op zijn/haar gemak voelen voor eerlijke prestatie
2) Standaardisatie (altijd in dezelfde condities, op dezelfde manier, scoring …)
1.7 Grootste verschillen psychologische test en reeks vragen
Psychologische test Reeks vragen
Wetenschappelijk Niet wetenschappelijk
Geoperationaliseerd met uitleg Niet geoperationaliseerd
Verband tussen test en eigenschap Geen verband tussen test en eigenschap
Gestandaardiseerd met richtlijnen Niet gestandaardiseerd, geen richlijnen
Er zijn normscores om te vergelijken Er zijn geen normscores om te vergelijken
Informatie over betrouwbaarheid test Geen informatie over betrouwbaarheid
Informatie over validiteit test Geen informatie over validiteit test
Duidelijke informatie over interpretatie Geen duidelijke of betrouwbare informatie over
interpretatie
1.8 Voorbeeld van zo’n test
WISC – V – NL
• Voor kinderen/jongeren tussen 6 jaar 0 maanden en 16 jaar 11 maanden
• Verschillende subtesten voor cognitieve vaardigheden (vb: woordenschat, LTG …)
• Inschatting van algemene cognitieve capaciteit (totaal IQ)
WISC – V – NL opgedeeld in verschillende kleinere tests die nog eens opgedeeld zijn in
verschillende testitems (vragen en opdrachten).
, Psychodiagnostisch werken Hoofdstuk 2
2.1 Vroege voorlopers
We bespreken hieronder een korte geschiedenis van het psychologisch testgebruik.
2.1.1 Eerste sporen
De eerste sporen van psychologische testen vinden we in:
1) China (2000 v.C.) – vorderingstoets voor dienaren van de keizer
2) Oude Testament - selectie van legerrekruten adhv opdrachten
3) Middeleeuwen – examens aan universiteiten
2.1.2 Fysiognomie en frenologie
1) Fysiognomie of gelaatsanalyse = intellectuele eigenschappen en karaktereigenschappen kunnen
afgeleid worden uit iemands fysieke voorkomen.
à Al sinds Aristoteles interesse, maar slechts tot in de 19de eeuw wegens kritiek.
2) Frenologie of schedelleer = verschillende psychologische vermogens zijn gelokaliseerd in
bepaalde delen van de hersenen en kunnen achterhaald worden
door schedelonderzoek (= cranioscopie)
à Vader frenologie is Gall
2.2 Een aarzelende start
2.2.1 Francis galton
De eerste aanzet van psychometrie is afkomstig van Galton. Hij was heel actief in de studie van
de verschillen tussen mensen. Hij had een enorme interesse voor verschillen op vlak van
intelligentie en was ervan overtuigd dat die verschillen erfelijk bepaald waren.
Hij was pleiter voor:
1) Sociaal Darwinisme – erfelijkheid van fysieke en mentale eigenschappen (sterkste overleeft)
2) Eugenetica – ‘goede afstamming’ heeft als doel verbetering van het menselijke ras te
propageren (WO2)
Was ook actief in de statistiek en legde de eerste fundamenten voor correlatie.
2.2.2 James McKeen Cattell
Vader van de psychometrie en deed nauwkeurig onderzoek naar de individuele verschillen tussen
mensen zoals snelheid en nauwkeurigheid.
Hij sprak als eerste over mental tests (meten van sterkte handdruk, inschatten van tijd, herhalen
van letters en cijfers …). Hij probeerde resultaten te vergelijken met examenresultaten, maar
slechts zwakke verbanden.