Ontwikkelingspsychologie
- MC met giscorrectie
- 2 open vragen (een van specialisatieles en
een van basisles)
- Namen op slides kennen
- Filmpjes en voorbeelden kennen
- Tip: na het leren de ontwikkeling per
ontwikkeling overlopen (bv. sociale
ontwikkeling in elk levensdomein)
Hoofdstuk 1: Een inleiding in de ontwikkeling van het kind
1.1 Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie = wetenschappelijke studie naar patronen van groei, verandering
en stabiliteit van conceptie tot de ouderdom, maar met een accent op de jaren tot de
volwassenheid, waarin veranderingen elkaar het snelst opvolgen.
Synoniem = levenslooppsychologie
Ontwikkeling = genese, ontvouwen
Lichamelijke groei en veranderingen in de psyche van individuele personen die worden
beïnvloed door de ontwikkeling van de samenleving.
Ontwikkeling = groei, toename, stabiliteit, voortgang & teruggang, afbraak, aftakeling
Ontwikkeling:
- continu proces in de tijd
- niet omkeerbaar
- globaal naar gedifferentieerd (hoe meer je groeit, hoe meer je zal kunnen doen)
1.1.1 Reikwijdte van het vakgebied
Leeftijdsgroepen en individuele verschillen:
- prenatale periode (conceptie – geboortenis)
- babytijd (0-1 jaar)
- peutertijd (1-3 jaar)
- kleutertijd (3-6 jaar)
- lagere schooltijd (6-12 jaar)
- adolescentie (12-20 jaar)
- volwassenheid (20-60 jaar)
- oudere volwassenheid of ouderdom ( >60 jaar)
,Hierbij zijn er soms duidelijke grenzen, soms artificiële. Er zijn namelijk grote individuele
verschillen. Daarom gebruiken we gemiddelden bij ontwikkelingspsychologie.
Ontwikkelingspsychologie houdt de algemene veranderingen en gedragsorganisaties in die
iedereen doormaakt bij het ouder worden. Ontwikkeling wordt gezien als een normatief
gegeven. Normatief betekent typisch voor een grote groep mensen (ook op een bepaalde
leeftijd).
Maar er is ook aandacht voor de individuele ontwikkeling (= individuele variatie rond het
normatieve verloop van de ontwikkeling).
De variatie wordt groter naarmate kinderen ouder worden.
-> Waarom?
Omgevingsinvloeden hebben een grotere impact, verruiming van sociaal netwerk,
normatieve gebeurtenissen, cohorten.
1.1.2 De invloed van de cohorten op de ontwikkeling
Cohort = een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren
vb. gen z
Leden van dezelfde cohort delen aantal omgevingsfactoren (bv. economische toestand,
epidemieën, oorlogen, …)
Normatieve gebeurtenissen = gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen
een groep op dezelfde manier voltrekken, het heeft invloed op alle leeftijden maar elke
groep(cohort) kan het op een andere manier ervaren
Er zijn verschillende soorten invloeden op de ontwikkeling:
o Normatieve historisch bepaalde invloeden (ook wel cohorteffecten)
bv. corona, 9/11, atoombom, rampen
o Leeftijdsgebonden invloeden
Biologische en omgevingsinvloeden gelijk voor mensen in bepaalde leeftijdsgroep,
‘ongeacht’ wanneer of waar ze opgroeien.
bv. menopauze, start schoolcarrière, puberteit bereiken
o Normatieve sociaal-cultureel bepaalde invloeden
bv. etnische afkomst, sociale klasse, subcultuur (-> punks)
o Niet-normatieve gebeurtenissen
Atypische gebeurtenissen op tijdstip dat dit meeste anderen uit die groep niet
overkomt.
bv. studeren met achtergrond (zeer) lage SES
1.2.3 Vraagstukken bij de thema’s van de ontwikkelingspsychologie
1. Continue vs discontinue verandering
Continue verandering = geleidelijke kwantitatieve ontwikkeling, waarbij prestaties op een
bepaald niveau voortvloeien uit op de vorige niveaus
- Geleidelijke, kwantitatieve verbetering
,- Onderliggende processen blijven gehele levensduur gelijk
- bv. lengtegroei, toename hersencapaciteit
Discontinue verandering = ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en
waarbij elk stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia
- Kwalitatieve verandering
- bv. cognitieve ontwikkeling -> Piaget
Het is een en-en situatie: sommige ontwikkelingsaspecten zijn meer continue, andere meer
discontinu.
2. Kritieke en gevoelige perioden: de invloed van de omgeving
Kritieke periode = specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de
grootste – en zelfs onomkeerbare - gevolgen heeft
- Onomkeerbare consequenties door aan- of afwezigheid van bepaalde omgevingsfactoren
- bv. Prenataal: medicatiegebruik moeder
- bv. Hechting in eerste levensjaren?
Plasticiteit = mate waarin een ontwikkelend gedrag of fysieke structuur kan worden
gewijzigd
- bv. Plasticiteit hersenen
- bv. Adoptie?
Gevoelige periode = periode, meestal vroeg in het leven, waarin mensen extra gevoelig zijn
voor bepaalde omgevingsinvloeden en sterk ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke
vaardigheden
- Periode waarin bepaalde vermogens optimaal naar voren komen
- Kinderen gevoelig voor omgevingsinvloeden
- Aan- of afwezigheid van bepaalde omgevingsfactoren hoeft niet tot onomkeerbare
consequenties te leiden
3. Levensloopmodel vs focus op specifieke perioden
Vroeger was er vooral focus op babytijd en adolescentie door ontwikkelingspsychologen,
maar in ELK levensstadium is er sprake van groei en verandering.
bv. samenhang levensloop ouders en kinderen
4. De relatieve invloed van nature en nurture op de ontwikkeling
Nature = genetisch bepaalde eigenschappen, vermogens en capaciteiten
-> maturatie: geleidelijke ontvouwing van voorbestemde genetische informatie
Biologisch georiënteerde theorieën
Endogeen (invloed van binnen)
Bv. oogkleur
Nurture = omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen
Omgevingstheorieën
Exogeen (invloed van buitenaf)
Aard van deze omgevingsinvloeden:
- Biologisch
Bv. invloed van drank- en druggebruik van een zwangere vrouw op haar ongeboren kind
, - Sociaal
Bv. manier waarop ouders hun kind opvoeden, de invloed van leeftijdsgenoten op een
adolescent
- Maatschappelijke invloeden
Bv. sociaal-economische omstandigheden waarin mensen zich bevinden
Interactionisme = genen én omgeving spelen rol bij het tot stand komen van eigenschappen
en mogelijkheden
Complexe interactie tussen genetische en omgevingsfactoren
vb. huilbaby: lokt bepaalde reactie ouders uit
5. Gevolgen voor de opvoeding en sociaal beleid
Bv. Intelligentie:
» Gevolg van genen: stimulatie niet veel impact
» Gevolg van omgevingsinvloeden: stimuleren belangrijk
Er zijn 2 uitersten van een continuüm.
Voorbeeld examenvraag
Via gevalsstudies concludeerden onderzoekers dat kinderen die opgegroeid zijn bij
wolven typische kenmerken van wolven overnamen en weinig typische ‘menselijke’
kenmerken vertoonden. Hierop gebaseerd stelden de toenmalige onderzoekers:
A. Dat nurture een grotere impact heeft op de ontwikkeling dan nature
B. Dat nature een grotere impact heeft op de ontwikkeling dan nurture
C. Dat zowel de impact van nature en nurture op de ontwikkeling sterk is en even
groot
D. Dat zowel de impact van nature en nurture op de ontwikkeling gering is en
even klein
Juist antwoord: A
Hoofdstuk 2: Theoretische perspectieven en onderzoek
2.1 Perspectieven bij het kijken naar ontwikkeling
2.1.1 Psychodynamisch perspectief: focus op innerlijke krachten
Gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan
een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.
2 toonaangevende theorieën:
A. Psychoanalytische theorie van Freud
B. Psychosociale theorie van Erikson
A. Psychoanalytische theorie van Freud
Gedrag is gemotiveerd door (onbewuste) innerlijke krachten, herinneringen en
conflicten.