ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN
INLEIDING
De 2 belangrijkste invloeden op de ontwikkeling zijn aanleg en omgeving.
Aanleg verwijst naar de kindkenmerken, die voornamelijk genetisch bepaald zijn.
Omgeving is een verzamelterm voor verschillende personen en kenmerken vd situatie waarin een
kind opgroeit.
Er is een interactie tss beide. Er is ook nog een 3 e factor: rijping van het zenuwstelsel. Het zenuwstelsel komt
tijdens de zwangerschap tot stand dmv de genetische code, maar staat onder invloed vd omgeving.
De menselijke soort wordt standaard te vroeg geboren. Dit is te verklaren door een evolutionaire mismatch: de
hersenen vd mens zijn in omvang toegenomen, waardoor baby’s een grotere hoofdomtrek hebben. Het bekken
is niet meegegroeid met deze wijziging. Sterker nog, het ‘rechtop lopen’ vd mens leidde tot een kanteling vh
bekken, wat het natuurlijke bevallen bemoeilijkt.
De natuur creërde hiervoor een oplossing: onvolgroeide kinderen baren. Dit noemt Portmann de fysiologische
vroeggeboorte vh kind. De hersenen groeien dus nog verder na de geboorte & dit is de reden wrm de schedel
nog een opening vertoont tijdens de 1e levensjaren. Die opening noemen we een fontanel. De 1e jaren zijn v
groot belang voor de ontwikkeling.
DIAGNOSTIEK V ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN
Er zijn verschillende soorten diagnostiek, maar bij ontwikkelingsstoornissen ligt de focus op (onderkennende)
indicerende diagnostiek. Er wordt altijd handelingsgericht gewerkt.
Men maakt nog vaak gebruik v categoriale diagnostiek: je hebt het of je hebt het niet, geen grijze zone. Dit is
het geval bij DSM-V en ICD-10, die beide nog gebruikt worden afh v sector.
Naast deze systemen ontwikkelde WHO ook het ICF-model. Dit model weerspiegelt de bio-psycho-sociale visie
op gezondheid & het menselijk functioneren. Het doel is om het gehele functioneren & de omgeving vd
persoon in kaart te brengen, om zo een zicht te hebben op de mate v belemmering of impact vd stoornis.
Algemeen verloop ve diagnostisch proces:
Aanmelding
Intake/Anamnese
Strategiebepaling
Onderzoek
Integratie & Indicatie: multidisciplinair
Advies
1
,Verschillende disciplines nemen deel aan het onderzoek & leggen nadien hun bevindingen samen. Het stellen
ve diagnose en/of bepalen vd beste aanpak kan enkel gebeuren door experten, maar de lkr, zoco of huisarts is
goed geplaatst om signalen op te merken & te benoemen. Het onderzoek gebeurt in gespecialiseerde setting
die werken adhv doorverwijzingen. Het CLB & scholen mogen dus nooit een diagnose stellen. De settings zijn:
Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen
Revalidatiecentra
Centra Geestelijke Gezondheidszorg
Referentiecentrum Autisme
Privépraktijk
Kinderspsychiatrie
AANDACHTSPUNTEN
Comorbiditeit en Dubbeldiagnose
*DEF. comorbiditeit= toevallig komen 2 (of meer) onafh, medische aandoeningen samen voor bij dezelfde
persoon.
Deze def is nt ideaal bij ontwikkelingsstoornissen. Vaak komen versch stoornissen samen voor, maar dan is er
eerder sprake ve associatie ipv onafh aandoeningen. Je kan bv nt zeggen dat ASS & depressie nt samenhangen.
Elke ontwikkelingsstoornis vertoont een verstoord hersenfunctioneren, vaak in hetzelfde frontostratiaal
gebied. Vaak is er wel 1 stoornis die zich het duidelijkst manifesteert.
Bij comorbiditeit wordt id praktijk vaak over dubbeldiagnose gesproken. Het is v belang om hierbij op te
merken dat het geven v bijkomende diagnoses enkel gerechtvaardigd is als ze een meerwaarde bieden voor het
handelingsplan. Elk label draagt extra psychische belasting mee.
Diff erenti aaldiagnose
Differentiaaldiagnose houdt in dat je binnen het proces moeite doet om te differentiëren, na te denken over
andere dingen & zaken naast elkaar plaatst. Bep symptomen knn voorkomen bij versch stoornissen. Tss 3-5j
spreekt men over een regulatiestoornis, omdat het nog te vroeg is om een label te kleven.
Differentiaaldiagnostiek bij ontwikkelingsstoornissen is moeilijk owv 3 redenen:
Er zijn heel wat symptomen die ltt bij versch stoornissen horen
o Dan moet via andere factoren bepaald worden wat de echte aard vd symptomen is
Bep symptomen knn zich ontwikkelen als secundaire symptomen
Soms is er ook echt sprake v 2 (of meer) stoornissen
Over- & onderdiagnosti cering
De prevalentie v bep stoornissen is gestegen. Dit heeft te maken met een verbetering op vlak v diagnostiek,
maar er is ook sprake v overdiagnosticering. Een aantal verklaringen voor de stijgende prevalentie zijn:
Een aantal criteria werden verruimd
Meer sprake v diagnostische substitutie: bep kenmerken brengt men onder bij een stoornis, terwijl het
eig gwn extremere persoonlijkheidskenmerken knn zijn
Vroegdiagnostiek
Betere onderzoeksmethoden
Omgevingsfactoren zijn veranderd
2
, o Vb ouders hbbn meer kennis, maatschappij stelt nieuwe eisen…
Culturele factoren zijn veranderd
o Vb meer media-aandacht voor problematieken, duidelijkere toegang tot hulp, meer
signalering, stoornissen worden minder neg benaderd…
Overdiagnostisering heeft een aantal risico’s: onnodige kosten, vermindering vh zelfbeeld & verhoging vd
kwetsbaarheid… Ook onderdiagnosticering is een probleem vol risico’s . vaak komt dit voort uit een
onderschatting vh probleem, beschermende factoren, de tijdsgeest… Dit komt vooral nog voor bij vrouwen &
hoog-presterende lln.
BEGELEIDINGSMOGELIJKHEDEN V ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN
PSYCHO-EDUCATIE
*DEF. (Vermeulen) psycho-educatie= een reeks educatieve en/of opvoedkundige interventies met als doel de
personen vaardigheden, kennis & zelfvertrouwen aan te reiken om hun leven zo goed mogelijk te knn leiden,
zoals zij zelf willen.
Het wordt dus nt enkel een methodiek ingezet, maar ook een houding vd hulpverlener. Het gaat uit v
empowerment & geeft regie aan de cliënt en diens omgeving, ondersteund door de kennis & input vd HV.
Goede psycho-educatie start met de vraag: “Wat heeft u nodig?”
Het bevat versch aspecten. Het gaat vnl over kennisoverdracht & aanbrengen v vaardigheden, maar ook
acceptatie vd beperking/stoornis. Dit laatste houdt in dat de CL z’n zelfbeeld, toekomstbeeld & gedrag moet
leren aanpassen aan een haalbaar leven. De algemene kennis moet worden geindivisualiseerd & vertaald naar
de specifieke situatie en het handelen vd CL. Ten laatste bevat het ook een vorm v counseling, waarbij er
ruimte wordt gemaakt om de gevolgen te bespreken & te werken aan een pos zelfbeeld.
Psycho-educatie zou secundaire problemen knn voorkomen. Het is v groot belang de omgeving te informeren
& betrekken.
VAARDIGHEIDS- OF FUNCTIETRAINING
*DEF. vaardigheids- of functietraining= het aanleren of trainen v verminderd aanwezige of afwezige
vaardigheden of functies.
De vaardigheden knn sociaal, praktisch of schools v aard zijn. De functies betreffen veelal motoriek, taal of
cognitieve functies. Een vb is het oefenen v oogcontact bij de bakker.
PSYCHOSOCIALE BEGELEIDING
Deze vorm kan gaan van laagdrempelige, 1 e lijns begeleiding tot intense psychotherapie. Het gebeurt 1 op 1.
Het is vaak gericht op emoties, denkpatronen & gedrag. De begeleiding hoeft niet per se over de stoornis te
gaan. Er wordt gekeken wat de CL nodig heeft op dat moment.
FARMACOTHERAPIE
Medicatie dient altijd slechts een deel vd aanpak te zijn, ter ondersteuning bij andere vormen v begeleiding. Er
moet steeds sprake zijn ve indiv psychosociale begeleiding (en/of in groep). Medicatie werkt in op bep stoffen
id hersenen & kan daarbij bep neurologische functies beïnvloeden en sturen.
AANPASSEN VD CONTEXT
3
, Dit vraagt het meeste tijd en inspanning. Aanpassingen knn bep tekorten compenseren & knn gebeuren in
zowel de sociale context als de fysieke.
Aanpassingen id sociale context gaan vnl over de houding & aanpak vd omgeving.
Aanpassingen id fysieke context kan worden gezien id vorm v infrastructuur, gebruik v hulpmiddelen,
onderwijseinddoelen wijzigen…
Onvoorwaardelijke aanvaarding & constructiviteit zijn v groot belang. deze aanpak kan helpen om
competenties te verwerven & autonomie te verwezenlijken, alsook relationele verbondenheid creëren.
AUTISMESPECTRUMSTOORNIS (ASS)
De term spectrum geeft aan dat de stoornis dimensionaal wordt benaderd ipv categoriaal. De uitingsvorm v
ASS kan erg verschillen. Er is een grote variatie in gedragskenmerken. Het wordt beschouwd als 1 vd meest
complexe stoornissen bij kinderen. ASS valt in de DSM-V onder de groep ‘neurodevelopmental disorders’.
De wijzigingen tov DSM-IV zijn mede gericht op een betere onderkenning vs stoornis bij jongvolwassenen met
een gem intelligentie.
Vroeger waren er 12 criteria id DSM-V voor ASS, nu 7. Voor een diagnose moet aan alle 3 criteria v
beperkingen in sociale communicatie worden voldaan + minstens 2 vd 4 criteria voor repetitief
gedrag/interesses.
Taalproblemen worden nt langer als een bepalende factor beschouwd voor een diagnose.
Vroeger moesten er symptomen zichtbaar zijn voor het 3 e levensjaar, wat nu nt meer het geval is.
Door de versoepeling vd aanvangsleeftijd kan de diagnose makkelijker op latere leeftijd worden
gesteld. De versoepeling is gestoeld op het feit dat bep symptomen nt (volledig) tot uiting komen
voordat er soc verwachtingen zijn vanuit de omgeving.
Er is ook meer aandacht voor de sensorische gevoeligheden v personen.
Er wordt gewerkt met specifiers die aan de diagnostische criteria worden toegevoegd om de ernst &
het klinisch verloop vd stoornis beter te beschrijven
Er wordt beschreven dat verschijnselen aanwezig zijn vanaf de vroegste kindertijd (maar worden soms
pas later onderkend)
o De verschijnselen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen ih sociale,
beroepsmatige of ander belangrijk functioneren
De stoornissen knn nt beter verklaard worden door een verstandelijke beperking of globale
ontwikkelingsachterstand & de sociale communicatie moet minder zijn dan past bij het cognitieve
niveau
Wat heel specifiek is voor de DSM-V bij de beschrijving v ASS, is dat er wordt onderverdeeld in mate v ernst. Er
wordt nt alleen gekeken naar gedragskenmerken, maar ook naar de noden vd CL. Er zijn 3 niveau’s:
Niveau 1: ondersteuning vereist
Niveau 2: wezenlijke ondersteuning vereist
Niveau 3: zeer wezenlijke ondersteuning vereist
4