Belgische politiek examen
Hiermee behaalde ik een 15/20.
Les 1: Inleiding
Leg uit: sinds 1963 zijn de machtsverhoudingen verschoven.
Vlaanderen was rond 1830 een vrij arme agrarisch regio die ondergeschikt was aan de economische en politieke
hegemonie van Wallonië die tegen dan al sterk geïndustrialiseerd was. Men kan spreken dat Wallonië en Brussel hier het
centrum waren en Vlaanderen de periferie. In de tweede helft van de 20e eeuw en dan voornamelijk vanaf 1963 verandert
deze machtsverhouding echter. De industrie van Wallonië brokkelde af terwijl Vlaanderen een winstgevende
diensteneconomie ontwikkelde. Ook verovert Vlaanderen voor het eerst een meerderheid in het federaal parlement in
1965. Boudewyns & de Winter stellen verder dat Vlaanderen in haar politieke overname echter de minderheidsattitude
bleef aannemen en zich bleef focussen op culturele materie i.p.v. meer economisch te wegen. Dit kan men zien aan
klemtoon van de deelstaten in golven van staatshervormingen. Vlaanderen streefde naar culturele autonomie terwijl
Wallonië streefde voor economische autonomie.
Leg uit: Vanaf 1995-2001 is er een herpositionering van de actoren wat leidde tot grotere communautaire competitie
Communautair verwijst naar alles aangaande de verhoudingen tussen de verschillende gemeenschappen en gewesten, de
taalstrijd en de staatshervormingen.
Vanaf midden jaren 90 en 2000 vielen de regionalistische partijen uiteen (bv de RW in Wallonië en de Volksunie in
Vlaanderen) en hebben ze zich geherpositioneerd. Zo viel in 2001 de Volksunie uiteen wat leidde tot een versnippering
van het Vlaams partijlandschap. Wel bleven de Vlaamse ondertonen van de VU in deze partijen steken waardoor de
communautaire kwestie bleef bestaan in Vlaanderen en door competitie zelf versterkt is (ook door een copy cat gedrag
wanneer de partijen zien dat partijen zoals de NVA het heel goed doen).
Aan Waalse kant zag het partijlandschap na de verdwijning van de RW (deze behaalde echter maximaal 7% in 1974) er
totaal anders uit. Deze is voor een stukje opgenomen in de PS. Dit leidde tot asymmetrische regeringen. Onder meer door
niet samenvallende verkiezingen (ontkoppelde verkiezingen) waardoor de politiek voortdurend gedomineerd is door de
verkiezingscyclus- en strijd leidde dit tot een communautaire competitie.
Zo werd het Vlaams parlement voor het eerst rechtstreeks verkozen in 1995 en legde een zeer verregaande resolutie op
tafel in 1999 die zeer verregaande eisen stelde zoals fiscale en financiële autonomie, recht op eigen grondwet etc. Deze
eisen zijn echter zaken die enkel op federaal niveau onderhandeld kunnen worden. Zo stelt Maddens met zijn Maddens
doctrine dat Vlaanderen eigenlijk geen nieuwe eisen moet stellen. Het federale systeem zal vanzelf verrotten waardoor de
Franstaligen zelf vragende partij zullen worden.
Les 2: Evolutie van het Belgische politieke systeem
Wat is het verschil tussen een federatie en een confederatie?
Een federatie is een politieke organisatie dat gekenmerkt wordt door verschillende deelgebieden die een vorm van
autonome besluitvorming heeft en ook een zegje heeft in de federale besluitvorming. Men kan een onderscheid maken
tussen een federatie met hiërarchie (meestal een coöperatieve federatie) en een federatie zonder hiërarchie tussen de
deelstaten (meestal een duale federatie) en het federale niveau.
Een confederatie is een politieke organisatie dat gebaseerd is op een samenwerkingsverband tussen twee
samenwerkende onafhankelijke soevereine staten. De confederatie zelf is dus geen soevereine staat(!). In een
confederatie worden centrale beslissingen enkel genomen met unanimiteit (volledige eenstemmigheid) en kan de
soevereine staat elk moment kiezen om uit de confederatie te stappen.
Wat is het akkoord van Hertoginnedal van 1963?
,Er was in de eerste helft van de 20e eeuw werd steeds een volkstelling (census) afgenomen met talentelling. Zo kon de
overheid een gemeente als Nederlandstalig, Franstalig of tweetalig bestempelen (dit laatste indien een gemeente om en
bij de 50% van beide talen bezit). In 1960 werden zo 6 Nederlandstalige Brusselse gemeentes tweetalig wat zorgde voor
veel commotie. Dit leidde tot het akkoord van Hertoginnedal waar afgesproken werd om geen talentellingen meer uit te
voeren en een vaste Brusselse taalgrens in te voeren. Zo kregen de 6 Nederlandstalige gemeenten een statuut van
Nederlandse eentaligheid en externe tweetaligheid.
In 1970 werden ook taalgroepen geïntroduceerd. Waarom en wat wordt hiermee bereikt?
De grondwetswijziging van 1970 legde voor het eerst taalgroepen vast in de Kamer en de senaat. Dit gebeurde a.d.h.v de
taal waarin de eedaflegging gebeurde. Er komt hierdoor een formele erkenning van de taalkundige tweedeling, het begin
van het bipolair federalisme. Men kan hiermee stellen dat vanaf dit moment België niet langer een unitaire staat is.
Met deze grondwetswijziging werden ook andere hervormingen doorgevoerd zoals een bescherming van de taalgroepen
met de alarmbelprocedure, bijzondere (taal)meerderheden bij grondwetswijziging of zaken die taalbelangen aangaan en
een paritaire samenstelling van de federale regering.
Wat is het verschil tussen een bijzondere wet en de alarmbelprocedure?
Zowel de bijzondere wetten/meerderheden als de alarmbelprocedure zijn beschermingsmechanismen voor minderheden.
Wel hebben ze verschillende toepassingsdomeinen. Een bijzondere wet/meerderheid geldt bij grondwetswijzigingen of
een wet die de bevoegdheidsverdeling regelt. Zo kan een bijzondere meerderheidswet gebruikt worden om de
alarmbelprocedure aan te passen. Bij een bijzondere meerderheidswet moet er een gewone meerderheid zijn in elke
taalgroep en een 2/3e meerderheid in totaal.
Een alarmbelprocedure is vooral van toepassing wanneer een taalgroep dunkt dat het de belangen van de taalgroep
schendt. Deze kan ingeroepen worden nadat een wetsontwerp- of voorstel is ingediend die de belangen zou kunne
schaden. Om de alarmbelprocedure in gang te zetten is een 3/4e meerderheid nodig in één taalgroep van de kamer of de
senaat. Het wetsvoorstel of ontwerp wordt dan tijdelijk geschorst terwijl de paritaire ministerraad een wijziging v/h
ontwerp binnen de 30 dagen voorstelt.
(Niet te vergissen met een belangenconflictprocedure (belangenconflicten zijn conflicten waar de bevoegdheidsverdeling
van elke deelstaat gerespecteerd wordt maar waarbij het voorstel de belangen van de andere deelstaat kan schaden).
Deze wordt ingeroepen wanneer een deelstaat dunkt dat de andere deelstaat haar belangen schendt met een decreet of
ordonnantie, geen wet. Hier geldt een opschorting van het decreet van 60 dagen. Hier wordt dan geen paritaire
ministerraad maar een tweemaal paritaire overlegcomité1 opgericht. Indien geen oplossing gevonden wordt kan de
deelstaat terug over het decreet of ordonnantie stemmen. Dit komt in les 8 maar ik zet het hier al bij om verwarring te
vermijden).
Waarom werden er gewesten en gemeenschappen gecreëerd en waarvoor dienen deze?
Vlaanderen was oorspronkelijk een arme agrarische regio die ondergeschikt was aan de bestuurlijke en economische
hegemonie van Wallonië. Die rollen zijn nu omgedraaid. Echter kan men stellen dat Vlaanderen -nadat ze een eerste
meerderheid kreeg in de kamer in 1965- dat ze nog steeds minderheidsattitude bleef aannemen en de nadruk bleef
leggen op culturele aspecten i.p.v. economische. Het is daarom dat in 1970 de taalgrens en de taalgroepen in de kamer
werden opgericht, op wens van Vlaanderen. Deze staat in voor persoonsgebonden materies d.w.z. onderwijs,
gezondheid, cultuuruitgaven etc. Voor Wallonië lag de nadruk meer op economische belangen. Het is daarom dat in 1980
de gewesten opgericht werden. Deze staan in voor territoriaal gebonden materies zoals economisch beleid, ruimtelijke
ordening, energie etc. Men spreekt ook wel van een dubbele logica (logica van gemeenschappen en gewesten):
instellingen en bevoegdheden volgens een territoriale afbakening die nauwkeurig afgebakend is -de gewesten- en
instellingen en bevoegdheden gebonden aan een gebied dat moeilijk afgebakend is (de gemeenschappen, wegens overlap
in Brussel).
Waarom werkt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zogezegd met de handrem op?
1
Evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers en evenveel federale en deelstaatministers.
,Brussel kan men zien als geen volwaardig gewest. Dit omdat Brussel met ordonnanties bestuurt en niet met decreten
zoals de andere deelstaten (ja ook de Duitstalige gemeenschap). Ordonnanties zijn -in tegenstelling tot decreten-
hiërarchisch onderhevig aan federale wetten. Verder heeft Brussel weinig te beslissen omtrent persoonsgebonden
aangelegenheden. Deze moeten slaafs de gemeenschapsdecreten van Vlaanderen en Wallonië volgen. (wel hebben de
gemeenschappen oog voor de Brusselse context en creëerden de ‘gemeenschapscommissies’, zie later).
Waarom is de 4e staatshervorming het sluitstuk van de federalisering?
In de 4e staatshervorming van 1993 werd België officieel een federatie. Artikel 1 van de grondwet werd aangepast om er
het woord ‘federatie’ te plaatsen in 1993. In 1995 wordt dan ook voor het eerst het Vlaams parlement verkozen.
Wat betekent gegarandeerde verantwoording? Geef een voorbeeld
Er is gegarandeerde verantwoording in het parlement v/h BHG. Dit volgt het reserved seats principe: het recht van een
taalgroep om een gegarandeerde vertegenwoordiging te hebben. Meer bepaald, in Brussel moeten 17 v/d 89 zetels
gevuld zijn door Nederlandstalige vertegenwoordigers.
Les 3: Politieke partijen
Wat zijn de drie functies van partijen?
-Articulatie: De waarden, opvattingen en eisen van de burgers die bij de ideologie van de partij hoort kanaliseren.
-Participatie: burgers mobiliseren, het betrekken van de burgers bij het politieke proces.
-De samenleving sturen.
Wat is het verschil tussen traditionele en nieuwe partijen?
De drie traditionele partijen (liberalen, christendemocraten en socialisten) zijn ontstaan in de 19 e eeuw toen België nog
een unitaire staat was. Zusterpartijen bestonden toen nog niet. Ze kunnen gezien worden als de ruggengraat van het
versplinterde Belgisch partijlandschap van vandaag en zijn ontstaan uit oude breuklijnen (bv kerk-staat, arbeid-kapitaal).
Nieuwe partijen zijn gevormd bij het ontstaan van nieuwe breuklijnen (denk milieu, immigratie etc.)
Op basis waarvan zijn de liberalen ontstaan?
De liberalen als partij waren de eerste partij die in België ontstond in 1846. Het was vooral een opstand van
hoogopgeleide rijke mannen tegen klerikale machten want algemeen meervoudig kiesrecht voor mannen bestond toen
nog niet. Zij passen in het concept kaderpartij omdat ze eigenlijk in het parlement ontstaan zijn.
Op basis waarvan zijn de Christen-democraten ontstaan?
De Christendemocraten zijn vooral ontstaan als reactie tegen de opkomst van de socialisten die hun partijstandpunten
inzake bekommernis voor de arbeiders overnamen. Daarom ontstaan in 1921 de standen binnen de partij zoals de
werknemersbond, de boerenbond etc.
De PS denkt nu nog als een massapartij. Wat betekent dat?
De socialisten waren geen hoogopgeleide rijke mannen die connecties in het parlement konden maken zoals de liberalen.
De socialisten kan men bestempelen als een massapartij die bij wijze van een massa het parlement kon inbreken.
Wat is de bestaansreden van Défi? Link met VB?
Défi (democrate fédéraliste independent) kan als een Brusselse regionistische partij beschouwd worden. Zij waren
oorspronkelijk ontstaan als een verzet tegen de Vlaamse eis om Brussel op te nemen in Vlaanderen. Zij wouden van
Brussel een eigen gewest maken. Momenteel zijn ze voornamelijk gekant dat Brussel rekening moet houden met een
kleine Vlaamse minderheid die een veel te hoge gegarandeerde verantwoording heeft in het parlement v/h BHG.
Het akkoord om Brussel een gewest te maken met het Egmontpact van 1989 heeft ook gezorgd voor de scheuring v/h
Vlaams Blok met de volksunie omdat zij Brussel in Vlaanderen wou integreren. Het VB is daarna vooral aan de macht
,gekomen door een lokale verkiezing in Antwerpen waar een lagere kiesdrempel geldt dan op federaal vlak. De
opeenvolgende nationale doorbraak in ’91 wordt dan ook wel ‘zwarte zondag’ geheten.
Wat betekent ‘asymmetrische coalities’? Hoe zijn deze er gekomen?
Tot 2007 kan men stellen dat zusterpartijen electoraal symmetrisch evolueerden. Indien Open VLD het goed deed in
Vlaanderen zou MR het goed doen in Wallonië. Dit leidde dan ook tot symmetrische coalities i.e. men treft dezelfde
coalities aan op het federale niveau als op regionale niveau. Dit verminderde echter vanaf 2007 dooe een toename van
politieke divergentie tussen Vlaanderen en Wallonië. Zeker voor 2014 en 2018. Men spreekt daarom ook van
asymmetrische coalities.
Politici vertegenwoordigen vooral de demoï. Leg uit
Met demoï verwijst men naar de eigen taalgroep van de deelstaat. Met demos verwijst men naar de bevolking van België
als geheel.
Dit is vooral gegroeid door drie zaken:
-een scheiding van het medialandschap, politici komen enkel nog op televisie van hun taal
-de afschaffing van landelijke partijen (de partijen splitsten zelf rond 1978)
-Geen enkele politicus spreekt nog voor het centrum, de demos.
Dit leidt ertoe dat de politiek voornamelijk gesocialiseerd is in de eigen deelstaat waardoor samenwerking moelijker gaat.
Les 4: Het Belgisch kiesstelsel
Wat zijn de drie kenmerken van ons proportioneel lijststelsel?
Het electoraal stelsel in België is één van een proportioneel lijststelsel d.w.z. men met een proportioneel kiesstelsel werkt
(i.e. partijen krijgen zetels in proportie tot het aantal behaalde stemmen) met provinciale kiesdrempel en dat men stemt
met een lijststem. Een lijststem betekent dat het verkiezingsproces in twee stappen gebeurt: eerst wordt een partij
gekozen (lijststem) en vervolgens kan men kiezen tussen kandidaten van die partij (voorkeursstem).
Verder werken we met regionale kieskringen (in Vlaanderen zijn dit de provincies, in Wallonië zijn dit de
arrondissementen) en hebben we een opkomstplicht.
Waarom is het goed om een aparte opvolgerslijst te hebben bij de verkiezingen?
Met een aparte opvolgerslijst kan de partij nieuw bloed aanstellen die anders niet op eigen houtje verkozen geraakt zou
zijn indien de verkozen kandidaat met redenen van ziekte of ouderdom opstapt.
Wat zijn open, gesloten en halfopen lijsten? Welke lijst hebben wij in België?
Een open lijst verwijst naar een lijststelsel waarbij men na een lijststem voorkeursstemmen kan uitbrengen zonder
beïnvloeding van de volgorde van de kandidaten van buitenaf (zoals dat in NL het geval is). Bij een halfopen lijst, zoals dat
in België het geval is op alle niveaus buiten lokale verkiezingen, kunnen de samenstellers van de lijst een gewicht op de
volgorde uitoefenen. In gesloten lijsten kan de kiezer enkel een lijststem uitbrengen.
Waarom worden bij verkiezingen voor het Europees Parlement 4 kieskringen aangevuld met 3 kiescolleges?
Bij de Europese verkiezingen zijn er drie kiescolleges (Nederlandstalige, Franstalige en Duitstalige lijsten) en 4 kieskringen
(Vlaanderen, Wallonië, Brussel en de Duitstalige gemeenschap. Kiescollege verwijst naar taalgroep, tweetalig is geen
taalgroep.
Geef 3 voordelen en 3 nadelen van de opkomstplicht
3 voordelen:
, -stimuleert betrekking van burgers tot de politiek wat de basiswerking van een democratie versterkt
-Het is geweten dat zwakken en minder gegoeden minder stemmen (wegens minder tijd, middelen of voelen zich
verwaarloosd)
-Het socialiseert jongeren om politiek actief te zijn. Jongeren worden namelijk systematisch ondergerepresenteert in de
meeste landen.
3 nadelen:
- een dwang gaat in tegen de individuele vrijheid. Het is geen stemrecht maar een stemplicht.
- de stemplicht valt toch moeilijk te handhaven.
- Mensen van lagere socio-economische status zijn meestal minder geïnformeerd en zullen al rapper op partijen stemmen
die disinformatie verspreiden en wantrouwen zaaien.
Wat is er zo belangrijk aan kieskringen en zijn kieskringen met veel of weinig zetels interessanter voor kleine partijen?
In België hangt de grootte van de kieskring af van het aantal inwoners, niet van het aantal kiezers. Kieskringen met veel
zetels zoals de provincie Antwerpen hebben dan ook een lagere feitelijke kiesdrempel om verkozen te raken. Echter is de
wettelijke provinciale kiesdrempel gelijk aan 5%. Omdat Antwerpen 24 zetels heeft kan het dat een partij 4.5% van de
stemmen haalt, recht heeft op een zetel maar toch geen zetel krijgt. Wel blijven grote kieskringen het interessantste voor
kleine partijen wegens de lage feitelijke kiesdrempel. De provinciale kiesdrempel bestaat er juist om splinterpartijen te
vermijden.
Wat is het systeem D’hondt?
Omdat de zetels verdelen volgens perfecte proporties niet mogelijk zijn (bij de veronderstelling dat kiesdrempels niet
bestaan) kan men het systeem D’Hondt hanteren. Dit is een systeem opgesteld door een Belgische wiskundige in de 19 e
eeuw. Bij dit systeem deelt men het aantal behaalde stemmen van elke partij door 1,2,3,4,5 etc. zodat men tot quotiënten
komt. Deze quotiënten geeft men de partijkleur en sorteert deze.
Partij A krijgt een tweede zetel bij 50.000 voordat partij E
haar eerste zetel krijgt. Dit doet men tot de zetels verdeeld
zijn.
Systeem D’Hondt geeft een lichte voorkeur aan grote partijen.
De zetelverdeling verloopt in twee fases. Leg uit.
In een proportioneel halfopen lijststelsel zoals we in België hebben brengt men eerst een lijststem uit, men kiest de partij,
en brengt men daarna de voorkeursstemmen uit. Met het systeem D’hondt bepaalt men het aantal zetels dat elke partij
wint, met correctie voor de provinciale kiesdrempel voor de provincie Antwerpen.
Voor de verdeling over de kandidaten berekent men eerst het verkiesbaarheidscijfer. Dit is het aantal lijststemmen voor
de partij gedeeld door het aantal zetels die de partij reeds gewonnen heeft o.b.v. systeem D’Hondt + 1. Men kijkt dan
eerst naar kandidaten die de drempel halen louter aan het aantal voorkeursstemmen. Vervolgens kijkt men naar
lijstvolgorde (die bepaald is door zowel voorkeursstemmen (voor 50%) als opgelegde voorkeursstemmen(voor 50%)), de
eerste op de lijst wordt dan aangevuld met lijststemmen uit de pot tot zij het verkiesbaarheidscijfer behaalt. Zo drukken
politieke partijen dus nog steeds hun stempel op wie verkozen geraakt.
Wat zijn de nadelen van losgekoppelde verkiezingen?
Wanneer verkiezingen op federaal en deelstaatniveau niet samenvallen leidt het tot een voortdurende verkiezingskoorts:
partijen moeten zich voortdurend voorbereiden op nieuwe verkiezingen. Dit kan de competitie tussen de partijen en
wellicht polarisatie opdrijven omdat men met steeds straffere uitspraken de kiezer wil overtuigen.
Anderzijds hebben losgekoppelde verkiezingen tot gevolg dat de politieke organisatie langer lam ligt dan normaal door
het gegeven van incongruente coalities. Partijen zullen minder rap consensus vinden op één niveau (bv het federale)