Filosofie
Filosofen en belangrijke namen
Begrippen
Vergelijkingen
Tijdstroming
COLLEGE 2
Natuurfilosofen = denken werkelijkheid te verklaren vanuit een enkele stof ‘argae’, de
oerstof.
● Heraclitus → 543 v.C & Natuurfilosoof
○ Permanente flux → wereld voortdurend in beweging
○ “alles vloeit, niets is blijven”
○ Oorlog is de vader van alle dingen → de spanning tussen de
tegengestelden, is de oorzaak van de orde vd wereld
○ Conflict = constitutief
○ 3 niveaus van tegengestelden
■ Complementair → ze vullen elkaar aan
■ Alles in vervloei
■ inherente ambiguïteit → voor de ene goed, voor de ander niet
● Parmenides → 515 - 440 v.C & Natuurfilosoof
○ Filosofie van het zijn
○ “Het zijnde is, het is onmogelijk dat het niet is en het is noodzakelijk
dat het is” ←→ Plato had ook een zijnsleer
○ Alles waarover ik kan spreken of waaraan ik kan denken moet bestaan,
althans als concept
○ “Het zijnde is en het niet-zijnde is niet”
○ Zijnde → niet ontstaan, ondeelbaar, onbeweeglijk en begrensd,
volmaakt en bolvormig
○ Kritiek Aristoteles op Parmenides → P spreekt als een fysicus over de
metafysica dus over de werkelijkheid, hij maakt het onderscheid
niet
Sofisten = rondtrekkende leraren die tegen betaling tegemoetkomen aan de behoefte van
vorming en kennis die bruikbaar is om eigen handelen te legitimeren:
● Protagoras
● Monoloog voeren om mensen mee te krijgen in hun verhaaltje → er is geen
ultieme waarheid, enkel individuele waarheid. De dingen zijn zoals ze me
toeschijnen
Socrates → 469 - 399 v.C. & Realist
● “Wat is rechtvaardigheid?”
● Tegen sofisten → S stelt er is enkel dé waarheid, geen individuele waarheid
● Ethisch intellectualisme → Als iemand niet handelt vanuit inzicht, kan het
niet rechtvaardig zijn. Iemand die niet rechtvaardig handelt, kan niet
weten wat rechtvaardig is.
, ● Gaat in dialoog met anderen waar hij zich van de domme houdt om op te
klimmen naar dé waarheid → gespeelde onwetendheid om de ander
onderuit te halen
● Dood moet je omarmen en niet vrezen
COLLEGE 3
Plato → 428 - 347 v.C & Systeembouwer/Realist
● “Wat is het Goede?”
● Zielsleer
○ Redelijke deel → verstandelijkheid
○ Vuurlijke deel → dapperheid
○ Begeerde deel → matigheid, basisbehoeftes
■ Als alle drie de delen juist worden gebruikt en het redelijke deel leidt
dan ontstaat er rechtvaardigheid
● De waarheid van de moraal ligt niet in meningen → Kennis gaat over het
zijn → De mening ligt in het worden → meningen zijn labiel, kennis is
stabiel ⇒ tegen sofisten
● het zuiver inzichtelijke ligt elders → zintuiglijke is slecht een afschaduwing
ervan
● De ideeënwereld = de wereld van het zijn → waar het zuiver inzichtelijke
zich bevindt
● Maakt wél onderscheid fysica en metafysica → in tegenstelling tot
Parmenides
● probleem vd morele opvoeding → voor alles gaan we te raad bij experts,
maar voor adviezen over het morele goed gaan we te raad bij onze
opvoeders → "Waarom niet boeren?” meer dan “dat is gewoon zo” hebben
ze niet te zeggen → De samenleving hangt samen van arbitraire meningen
“doxa” die labiel en kwetsend kunnen zijn → de staat zou geleid moeten
worden door de volmaakte leider. Opvoeding zou georganiseerd moeten
worden door de ideale staat →
○ De leiders laten zich leiden door het redelijke deel (verstandelijkheid), zij
leiden de staat
○ De helpers (leger en politie) laten zich leiden door het vuurlijke deel
(dapperheid) en zorgen voor bescherming
○ De vaklui (ambachtslieden en landbouwers) voorzien in behoeftebevrediging
(matigheid)
⇒ Zo ontstaat er rechtvaardigheid
kritiek → moeilijk te realiseren dus de wet als plaatsvervanger vd
volmaakte leider
● Zintuiglijk waarneembare wereld (ZWW)
○ Meningen
○ Onstabiel → niets is permanent, eindigheid
○ Onzuiver → niets is volmaakt
○ Particulier → altijd een stoel, nooit dé stoel!
● Ideeënwereld
○ Kennis
○ Stabiel → op fundament
○ Volmaakt
○ Universeel → kennis geldt altijd en voor alles
⇒ Staat los van de mens en is niet door de mens waarneembaar
, ⇒ er bestaan universele, stabiele en volmaakte dingen buiten de
mens dus in de ideeënwereld
⇒ Deze ideeën zijn een houvast om de ZWW te proberen begrijpen
→ de ideeën participeren aan de ZWW
⇒ De kloof tussen beide werelden is onoverbrugbaar
● Lelijkheid zit NIET in de ideeënwereld, want is niet volmaakt → komt tot
stand door een tekort aan het schone → lelijkheid bestaat niet op zichzelf
● Het Goede → het idee van het goede bevindt zich boven de ideeënwereld,
is overstijgend, kan niet gekend worden, maakt de ideeën zo ideaal. ⇒ net
als de zon geeft Het licht om te groeien en is Het zo hoog en ongrijpbaar
● Methode om “wat is rechtvaardigheid" te achterhalen
○ Anamnese = opnieuw herinneren van de ideeën, voor we geboren
waren, was onze ziel vol kennis in de ideeënwereld → bij de
geboorte is al die kennis verloren gegaan en nu moet die opnieuw
uw herinnerd worden
○ Maieutiek = vroedvrouw techniek → door middel van vraag en
antwoord de kennis herontdekken ⇒ Socrates’ techniek
○ Dialectiek = een redeneervorm die gebruik maakt van tegenstellingen om
naar de waarheid te proberen zoeken
■ Uitvinder Plato
○ Leren sterven → filosofen moeten afstappen van het lichamelijke en
de zintuigen om een waardig filosofisch leven te leiden → Het
lichaam zit vol verleidingen die ons afhouden van onze ware
bestemming de ziel terug naar de oorsprong laten gaan
(ideeënwereld) → maar zelfmoord is NIET de oplossing
■ U leefde een goed en waardig leven → reïncarnatie: man
■ U leefde een iets minder goed leven → reïncarnatie: vrouw
■ U leefde een slecht leven → reïncarnatie: dier
○ Liefde → u wordt in uw leven meermaals verliefd, u voelt zich
aangetrokken tot iemand → ligt niet aan de persoon, maar aan het
lichaam zelf → een lichaam dat participeert aan schoonheid daar
worden we verliefd op ⇒ afleiding
, COLLEGE 4
Aristoteles → 384 - 322 v.C. & Realist/Systeembouwer
● Realisme = geloof dat de werkelijkheid los van onszelf bestaat en de door ons
gekend kan worden zoals die is ←→ Kan niet volgens Plato (zie
ideeënwereld)
● Als wij denken/spreken zijn er structuren die steeds weer naar de opp.
komen → We spreken altijd vanuit 10 categorieën → basisvragen die we
stellen, vb.: “Hoe groot is dit?” → Het feit dat we deze vragen stellen wijst
erop dat er structuren in ons hoofd zij die hieraan beantwoorden → 9+1
○ Substantie → enigste categorie die op zichzelf kan bestaan, deze
blijft onveranderd → het zijn de incidenten van de substantie die
veranderen → de drager
○ Kwantiteit, relatie, activiteit, kwaliteit, plaats, tijd, ondergaan, aanhebben en
houding → accidenten, eigenschappen = veranderlijk
● Universele oorzaken waarmee we de werkelijkheid willen verklaren → echte
kennis → vb: boek
○ Causa materialis → wat
■ vb.: bestaat uit papier
○ Causa formalis → definitie
■ vb.: bundel van geschreven papieren
○ Causa efficiens → door wie
■ vb.: de uitgever, schrijver
○ Causa finalis → doel
■ vb.: info meedelen
● De ziel → 3 functies voor de mens → een dier gebruikt alleen de laatste 2
○ Rationele → denkvermogen
○ Sensitieve → gebruik vd zintuigen
○ Vegetatieve → overleven
● Teleologie ⇒ Vorm = doelgericht → een mens is ook maar een mens
wanneer die zijn doel bereikt heeft → het doel bepaald wat de dingen zijn
● Darwin zette A’s theorie buiten kijf→ shift van doel → aanpassing en van
waarom → waardoor
○ Volgens Darwin heeft de giraf zich over miljoenen jaren heen
aangepast ‘survival of the fittest’ → volgens A kan dit niet en is er
geen verandering want die zie je niet! → logisch wat gaat over
miljoenen jaren heen
● Hylemorfisme → vorm & materie
○ Elke substantie bestaat uit een vorm (datgene wat bepaald) en een materie
(datgene dat bepaald wordt) → deze kunnen beide niet afzonderlijk