Inhoud
2. Biologisch Perspectief ** Deel 1 Impact van biologische programmatie op ‘gedrag’
(Geërfd) genetisch materiaal
Neuronale werking
Deel 2 Impact van context op ‘gedrag’
Ervaringsafhankelijke biologische ontwikkeling
I. Hoofdstuk 1: Ervaringsafhankelijke ontwikkeling
II. Hoofdstuk 2: Het sociale brein
3. Psychodynamisch perspectief I. Mensbeeld en uitgangspunten
II. Constructie van het onbewuste
III. Persoonlijkheidstheorie
IV. Toepassing in de praktijk: hulp-ik
V. /
VI. Toepassing in de praktijk: overdracht
4. Leertheoretisch Perspectief Mensbeeld
Centrale begrippen: leren, prikkel en reactie
Klassieke conditionering (en toepassing)
Operante conditionering (en toepassing)
Intermezzo
Sociaal leren (en toepassing)
/
5. Humanistische benadering I. Mensbeeld en uitgangspunten
II. Zelftheorie: het zelfconcept
III. Zelftheorie: zich ontwikkelen
IV. Cliënt- gecentreerd werken
V. Toepassingen in de praktijk
6. Cognitieve benadering I. Mensbeeld
II. Cognitief perspectief
1. Cognitief proces: informatieverwerking
2. Cognitieve structuur: cognitief schema
3. Verwerken van informatie: toetsen aan cognitief schema
4. Cognitieve dissonantie: hardnekkige cognitieve schema’s
III. Attributie
IV. /
V. Toepassingen in de praktijk
VI. /
S - O - R - C
Stimulus - Organisme - Response/reactie - Consequentie
, 3. Psychodynamisch perspectief
A. Mensbeeld en uitganspunten.
Wat is de mens niet? Een rationeel wezen:
Hij is, minder dan hij zelf denkt, geen baas over zichzelf en hij geeft,
minder dan hij denkt, zelf richting aan het eigen leven.
(als we het gedrag van mensen willen begrijpen, moeten we ons
bezighouden met de onbewuste mentale processen die bij hen werkzaam
zijn.)
Leg uit het ijsbergmodel: Het model suggereert dat er twee aspecten zijn van gedrag en
communicatie: het zichtbare deel boven het wateroppervlak en het
verborgen deel onder het wateroppervlak.
Het zichtbare deel van de ijsberg bestaat uit wat we kunnen zien,
horen en voelen in de interactie met anderen.
Het verborgen deel van de ijsberg bestaat uit de diepere lagen van
gedachten, overtuigingen, waarden, emoties en motivaties die
iemand drijven. Persoonlijke ervaringen, culturele achtergrond,
persoonlijke geschiedenis en andere interne factoren die niet direct
zichtbaar zijn.
Wat zegt het Psychodynamisch Is niet verschillend van Normaal gedrag.
perspectief over pathologisch OPB en cliënt zijn geen twee verschillende soorten van mensen.
gedrag?
B. constructie van het onbewuste
Adhv welke 3 concepten construeert Het bewuste
Freud het bewustzijn? Het onbewuste
Het voorbewuste
Wat is het Bewuste? Datgene wat iemand kent van zichzelf en op basis waarvan hij ‘bewust
kan kiezen’ om iets te doen of laten.
Wat is het onbewuste? Wat nooit bewust is geweest.
‘Schrijven met citroen’: wat er is, toont zich niet
Geen eigen herinneringen
Wel the body keeps the score (lichaam) en emotionele
(de)regulatie
Wat vanuit het bewuste is onderdrukt/verdrongen
‘Bal onder water’: kost energie
Verdringing: Vergeten: niet willen weten
(Johari venster: Blinde vlek, verborgen gebied, ...)
Waar focust Freud zich op? Het onbewuste (Geen plek maar een modus)
Luister naar je lichaam
Ken je emotionele triggers
Ken jezelf via de blik van de ander
Wat doet het onderbewuste zoal? Verwerken van grote hoeveelheden informatie, Gedachte, emoties,
(irrationele) overtuigingen, intuïtie, creativiteit, verbeelding,
inspiratie, herinneringen, ...
Automatische processen zoals ademhalen, regelen van hartslag, ...
, C. Persoonlijkheidstheorie
Leg het verschil uit tussen doodsdrift Levensdrift = gedachten, motieven en handelingen die constructief zijn
en levensdrift (Eros).
Doodsdrift = gedachte, motieven en handelingen die destructief zijn
(Thanatos)
Hoe deelt Freud de constructie van Als een driedelig construct
de persoonlijkheid op? ES (ID)
ICH (EGO)
UBER-ICH (superego)
ES:
Het onbewuste
Ontwikkeld zich als eerste
= Instinctieve driften, impulsen en reflexen, driftmatige
Es-gedrag wordt geleid door het Lustprincipe, lustbevrediging
ICH:
Bewust controlecentrum van gedrag/ het regulerende deel
van de persoonlijkheid
Het Ich is realistisch, redeneert en controleert de driften
Coping-gedrag
Ich vertegenwoordigt het Realiteitsprincipe.
UBER-ICH:
Bevat idealen en maakt onderscheid tussen “goed” en “fout”
Geeft het moraal weer en de idealen die het kind wil
bereiken.
Leg De 3 aspecten uit: Bevrediging komt altijd ‘te laat’
Impact van (interne + externe) omgeving
Verantwoordelijk voor gevoelens zoals Schaamte en schuld
Moraliteitsprincipe
D. Toepassingen in de praktijk: de begeleider als ’hulp-ik’
IK – zwakte cliënt
Wanneer de ICH van de client te Word dat zichtbaar in geautomatiseerd en destructief coping gedrag:
impulsief is/ te weinig is afgestemd Afweermechanismen.
op de werkelijkheid dan...?
Leg uit: ‘Geautomatiseerd’ Onbewuste oplossingsstrategie
Leg uit: ‘Destructief’ Beschermde functie: meest haalbare adaptieve gedrag van cliënt + gevaar
voor vervorming werkelijkheid.
Aan wat is dit gedrag te wijten? Een combinatie van:
Functionele verdeeldheid door...? Aanlegfactoren
Milieufactoren
Conflictueuze ervaringen