2de Ba Diergeneeskunde fysiologie B
SAMENVATTING VETERINAIRE FYSIOLOGIE B
HOOFDSTUK 10 HET CARDIOVASCULAIRE SYSTEEM – LEROY
10.1 DE FYSIOLOGIE VAN HET HART
➔ Het grote doel van het lichaam is om de druk op de hoofdleiding te bewaren. Hiermee worden
bedoeld de aorta en de grote hoofdaders. Dit is van belang omdat druk nodig is om stroom te
genereren, zodat het bloed naar alle delen van het lichaam kan gaan en voedingsstoffen kan
aanvoeren en afvalstoffen kan afvoeren. En orgaan dat obligaat aeroob is, zijn de hersenen en het
hart. Bij dit laatste is dit de grootste zwakte, vanaf dat er te weinig zuurstof is, zal een hartinfarct
plaatsvinden.
➔ Het hart heeft zeer veel back-up mechanismen (allemaal kennen!) waardoor het zich onderscheidt
van de andere organen
➔ Lijst verschillen tussen hart- en skeletspieren kennen:
HARTSPIER SKELETSPIER
Geïnnerveerd door autonoom ZS Willekeurig ZS
Intercallaire schijven tussen spiercellen met Geen intercallaire schijven aanwezig, cellen zijn
aanwezigheid van nexi en desmosomen langer en niet vertakt, waardoor Z-lijnen deze
functie overnemen.
Minder T-tubuli Meer T-tubuli
Meer mitochondriën (belang aerobe Kan ook anaeroob werken
glucoseverbranding!)
Kernen in midden van de spiercel Kernen net onder sarcolemma
Contractie in het ijle Spier zit vast aan skelet
Aanwezigheid van gangmakers
“Alles of niets” – contractie → pseudosyncitium: hart Vermogen om het aantal vezels die deelnemen aan
gedraagt zich als 1 skeletspier contractie te beperken.
Vermogen om contractiesterkte te wijzigen in
functie van initiële vezellengte
Aanwezigheid van neuromusculaire cellen Neuromusculaire synapsen
Bij contractie: Calcium uit SPR en exogeen Calcium alleen uit SPR
Bij contractie: Ca mobilisatie uit SPR niet voor 100% Calcium wel 100% gemobiliseerd uit SPR
→ werkbuffer
Contractie tijdens AP Contractie na AP
Ap heeft een typisch plateau Geen plateau maar spike
Hartspier heeft een hogere rustspanning door meer Lagere rustspanning door minder elastisch weefsel
elastisch weefsel
Hartspier heeft refractaire periode → niet Epileptiforme of tetanische contractie wel mogelijk
tetanoseerbaar bij skeletspier
Trekt samen in het stijgend deel van actieve Trekt samen in plateaugebied van die curve! → geen
spanningscurve → Frank-Starling aanpassing aanpassing meer mogelijk
mogelijk
Verschil. prikkelsterktes resulteren in dezelfde Sterkte prikkel is gerelateerd met aantal
spierreactie: alle spiervezels trekken samen geactiveerde spiervezels
Drempelwaarde prikkelbaarheid kan gewijzigd Drempelwaarde is steeds constant, maar door
worden (Na/K ATP-ase geremd → aparte innervatie van elke spiervezel, kan de sterkte
rustmembraanpotentiaal minder negatief → sneller van de contractie worden aangepast.
bereiken van drempelwaarde)
1
,2de Ba Diergeneeskunde fysiologie B
10.1.1 ALGEMENE ASPECTEN
➔ Arteriën die het hart voorzien van bloed zijn de coronaire arteriën.
➔ Een aneurisma is een uitgezakte aorta, waarbij men moet opletten voor scheuren, want dit betekent
onmiddellijke sterfte.
➔ het hart pompt zuurstofrijk bloed in de arteries en dan naar der arteriolen. Hieruit gaan ze over in de
capillairen voor de uitwisseling van de nodige stoffen. Het zuurstofarm bloed wordt terug verzameld in
de venulen en gaat zo naar de venen waarna al het bloed van over heel het lichaam via de vv cava’s
verzameld worden in het rechter atrium. Hierna gaat het bloed naar het rechter ventrikel en wordt het
via de truncus pulmonalis naar de longen gepompt. Hier gaat het bloed terug geoxigeneerd worden en
via de vv. pulmonalis naar het linker atrium en zo naar het linker ventrikel gaan. Langs hier wordt het
bloed naar de aorta en zo naar de rest van het lichaam gestuurd. Alles wat cursief gedrukt staat is een
systeem dat onder hoge druk staat. Al de rest staat onder lage druk omdat de longen zeer gevoelig zijn
aan overdruk waardoor de longcapillairen zouden kunnen barsten en er ook geen goede
gasuitwisseling zou kunnen plaatsvinden
➔ Er is nood aan een goed uitgebouwd circulatienetwerk omdat diffusie
geen optie is voor het verspreiden van de nutriënten en van het zuurstof.
Hierbij is de hartontwikkeling een cruciale stap in de vroege embryologie.
➔ De opbouw van het hart is gebaseerd op het principe van 2 parallelle
pompen links en rechts met een gelijk debiet (verplaatste volume per
minuut. Ze worden bewerkstelligd door spieren, kleppen en zorgen voor
een vloei in één richting ofwel een unidirectionele stroom.
➔ De arteriën staan parallel geordend zodat alles systemen individueel geregeld kunnen worden via
vasomotie (kan enkel in de arteriolen, NOOIT in de arteriën.). Om dit echter te kunnen verwezenlijken
is constant houden van de druk op de hoofdleiding een must. Het bloed zal hier telkens slechts één
capillair netwerk doorlopen per cyclus. Er zijn hier echter drie uitzonderingen op in de portale
systemen in de hypothalamus – hypofysevoorkwab, in de nier (glomerulus – efferente arteriole – lis
van Henle) en in de lever (V. portae).
2
,2de Ba Diergeneeskunde fysiologie B
➔ Bij shock zullen al deze parallelle systemen tegelijk open gaan en ontstaat een enorme drukval op de
hoofdleiding.
➔ De cardiac output is het aantal liter dat per minuut wordt weggepompt door het hart. In rust is dit
ongeveer 7 tot 8% van het lichaamsgewicht, wat ongeveer het volledige bloedvolume is. De bloedvloei
per orgaan is afhankelijk van zijn metabolisme en dus van zijn nood aan uitwisseling van gassen en
nutriënten.
➔ De stroom (Q) is gelijk aan de verhouding van het drukverschil (ΔP) op de weerstand (R). Q = ΔP/R
➔ De functies van het hart zijn het transport van nutriënten, afval, O2, CO2, hormonen, immuniteit,
homeostase (thermoregulatie, pH, osmol.), overdracht van krachten (filtratiedruk, hydrostatische
druk). De hoofdfunctie is echter transport voor het bewaren van de interne homeostase en de
optimale bloedvoorziening van het hart en de hersenen.
➔ Lage compliantie in het arterieel systeem: weinig rekbaar zijn van de arteriën → hoge druk.
10.1.2 DE OPBOUW VAN HET HART
➔ Twee bloedsomlopen met twee voor 100% gescheiden pompen, waardoor er geen mix ontstaat van
zuurstofarm en -rijk bloed en zodat er twee druksystemen kunnen worden gehanteerd.
A. PERICARD
➔ Het hartzakje of het pericard heeft een smerende functie tov het omliggende weefsel omdat het
gevuld is met een glijdend sereus vocht. Het bestaat uit een rekbaar visceraal blad en een onrekbaar
pariëtaal blad. De ruimte tussen deze 2 baden is virtueel.
➔ Bij een schotwonde in het hart, zal het bloed uit het hart in de interpericardiale ruimte stromen. Hier
zal het pariëtale blad niet mee uitrekken, waardoor het hart onder druk komt te staan en het niet
meer kan vullen. Hierdoor wordt het bloed niet meer rondgepompt en zal het individu sterven. Dit is
een harttamponade.
➔ Bij traumatische reticulopericarditis/het scherp zal een scherp voorwerp de netmaagwand kunnen
doorboren. Deze ligt tegen het diafragma, waardoor deze en het achterliggende pericard ook zeer
gemakkelijk kan beschadigd worden. hierdoor zal de virtuele ruimte tussen het viscerale en pariëtale
blad zich vullen met maaginhoud en ontstekingsvocht van de purulente/etterige ontsteking.
Aangezien het pariëtale blad niet rekbaar is, zal het uitzetten naar binnen toe, waardoor het hart niet
meer de mogelijkheid krijgt om zich volledig te vullen, waardoor het bloed niet meer kan
rondgepompt worden en de bloedstroom stilvalt. Dit laatste wordt een harttamponade genoemd.
B. DE HARTWAND
➔ De hartwand is een dwarsgestreepte autonome spier die
rond de atria en de ventrikels zit. Het bestaat uit myocard
met epicard en endocard. Het endocard is sterk geplooid,
zodat er door het bloed enorme stromen worden
gegenereerd met het bloed, omdat het door allerlei
bochten en hoekjes zich moet wringen. Hierdoor wordt de
kans op intravasculaire stolling vergroot. Gelukkig bezit
het hart een endotheellaagje dat stolling van het bloed
moet vermijden om op die manier dus ook
trombusvorming te voorkomen.
3
, 2de Ba Diergeneeskunde fysiologie B
➔ Het hartseptum scheidt het linker en het rechter atrium. De annulus fibrosus is de bindweefselring op
het evenaarsgebied die de atria en de ventrikels van elkaar scheidt en waarop alle kleppen zijn
vastgemaakt
➔ De hartspiervezels lopen in 3 richtingen en zitten aan niets vast zodat ze zullen contraheren in het ijle
om de weerstand van het bloed te overwinnen. Ze bestaan uit rechte en spiraalvormige vezels zodat
het volume verkleind wordt en er een verkorting van de spier plaatsvindt. Alle cellen zijn georiënteerd
met hun uiteinde naar de apex.
➔ De tricus- en bicuspedalis kleppen zijn vastgehecht aan de ventrikelwand via de chordae tendineae die
verstevigd zijn met de trabeculae carnae.
C. DE HARTKLEPPEN
➔ Het zijn allemaal one way kleppen die opengaan door drukvershillen.
➔ De atrioventriculaire kleppen zijn de bicuspidalis/mitralis klep in het linker hart en de tricuspidalisklep
in het rechter hart. Deze kunnen niet doorslaan naar de foute kant door de chordae tendineae die
vastzitten aan de mm. Pappillairis. Het openen en sluiten gebeurt door middel van drukverschillen
➔ De aorta- en truncus pulmonalis kleppen zijn de semilunaire kleppen. Hier wordt terugvloei
voorkomen door de typische vorm van de kleppen.
➔ Als een klep lekt, zal het lekken onder een enorme druk terug in het atrium stromen
D. HET MYOCARD
➔ De dikte van de hartwand is afhankelijk van de vereiste kracht en de ontwikkelende druk.
➔ De spier bestaat uit onwillekeurige spiervezels met veel T-tubuli en vertakte, korte cellen.
➔ vormen 2 pseudosyncitia (1 in atria en 1 in ventrikels) die zorgen voor een alles of niets contractie
doordat de cellen gaan versmelten, maar nog niet helemaal want er zitten nog wel celwanden tussen
maar gedragen zich wel als één cel. Dit wordt verwezenlijkt doordat ze in nauw signaal contact staan
via intercallaire schijven met desmosomen en GAP junctions waarlangs dan de ionenflux zal lopen.
Hierdoor zal een snellere AP worden verspreid over de hele spiermassa. De 2 syncitia zijn elektrisch
gescheiden door de annulus fibrosus die dus een isolator vormt.
➔ Het principe van de contractie is echter hetzelfde als die van een skeletspier (→ H7): een AP zorgt voor
een depolarisatie die zich snel in de cel verspreidt door T-tubuli. Hierdoor gaat Ca2+ van extracellulair
naar intracellulair waardoor ook Ca2+ wordt gemobilliseerd uit het sarcoplasmatisch reticulum zodat
de concentratie ervan stijgt in het cytosol. Hierdoor bindt calcium op troponine en verschuift het
tropomyosine zodat de opgeladen myosinekopjes kunnen binden op actine. Hierdoor vindt een
contractie plaats, waarna de cel zal repolariseren en Calcium terug naar het SPR en uit de cel wordt
gepompt waardoor het de actine- en myosinebruggen loslaat. ( in de skeletspier komt Ca 2+ enkel uit
het SPR!!).
4