Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting Klinische psychologie, Universiteit Utrecht, jaar 1 + Focus literatuur €4,99   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting Klinische psychologie, Universiteit Utrecht, jaar 1 + Focus literatuur

 15 vues  1 fois vendu
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Hierbij een volledige samenvatting voor het vak klinische psychologie, van het eerste jaar aan de Universiteit Utrecht.

Aperçu 4 sur 69  pages

  • Oui
  • 20 juin 2023
  • 69
  • 2022/2023
  • Resume
avatar-seller
Hoofdstuk 1 Over klinische psychologie en ‘abnormaal’ gedrag
1.1 het terrein van de klinische psychologie
De kern van de klinische psychologie wordt nog steeds gevormd door de psychische stoornissen.
Het vakgebied houdt zich vooral bezig met gedrag dat afwijkt van een bepaalde norm, met name
afwijkingen die lastig zijn voor de persoon zelf of voor zijn omgeving. Afwijkingen van de norm
kunnen betrekking hebben op aspecten van de individuele persoon, zoals afwijkend gedrag,
afwijkende gedachten en afwijkende belevingen. Deze afwijkingen kunnen afzonderlijk optreden,
maar vaker is er sprake van een combinatie van afwijkingen op de drie gebieden. Mensen kunnen
ook afwijken van de norm in de relaties met andere mensen, zoals een overbezorgde moeder of
een extreem agressieve man. Deze afwijkingen hebben vaak weer invloed op het gedrag, de
gedachten en de belevingen binnen het individu. ‘Abnormale’ gedragingen, gedachten en
gevoelens kunnen alleen verklaard worden tegen de achtergrond van normale processen. Kennis
hiervan is nodig om afwijkingen van de norm te kunnen vaststellen en begrijpen.

1.2 aspecten van ‘abnormaal’ gedrag
Er worden zeven factoren onderscheiden die bepalen of gedrag als abnormaal of pathologisch
wordt beschouwd. Er kan pas van abnormaliteit worden gesproken, als ten minste één van deze
aspecten zich voordoet. De zeven factoren zijn:
1. Persoonlijk lijden: Bij veel psychische stoornissen lijdt de persoon erg onder zijn problemen.
Persoonlijk lijden is echter geen voldoende voorwaarde om van pathologie te kunnen spreken.
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag: De mate waarin gedrag het dagelijks functioneren en het
welbevinden van het individu ondermijnt, bepaalt in sterke mate de beoordeling van
(ab)normaliteit. Disfunctionele gedragingen belemmeren het individuele functioneren op
bepaalde gebieden aanzienlijk en verhinderen dat een persoon zijn doelen bereikt.
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag: Als mensen in het gedrag van een ander geen logica of zin
kunnen ontdekken, zijn zij geneigd die ander als abnormaal te zien.
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies: Er worden twee typen situaties onderscheiden waarin
gedrag als controleverlies zal worden geïnterpreteerd. In de 1e plaats zijn dat situaties waarin
de regels die gewoonlijk het gedrag van een persoon sturen plotseling niet meer werkzaam
zijn. Het gedrag is ontremd en in strijd met het gangbare gedrag. In de 2e plaats zijn er
situaties waarin de toeschouwer de oorzaak of aanleiding van het gedrag dat hij waarneemt,
niet kent en op dat moment ook niet kan achterhalen.
5. Opvallend en onconventioneel gedrag: Gedrag dat sterk afwijkt van de wijze waarop mensen
zich zelf gedragen, zullen zij eerder abnormaal of op zijn minst ongebruikelijk vinden. Of
gedrag opvalt, is in belangrijke mate afhankelijk van hoe vaak dat gedrag voorkomt.
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt: Als iemand gedrag vertoont
waarmee de ongeschreven/impliciete regels in een bepaalde cultuur worden overschreden,
kan dat bij anderen een gevoel van ongemak brengen (observer discomfort). Van deze
impliciete regels wordt men zich vaak pas bewust als iemand ze overschrijdt. Het
ongemakkelijke gevoel vergroot de kans dat de toeschouwer gedragingen ‘abnormaal’ vindt.
7. Het overtreden van morele normen: Mensen vormen een moreel oordeel op basis van hun
opvattingen over hoe mensen zich zouden moeten gedragen. ‘Slechte’ gedragingen worden
vaak ‘abnormaal’ gevonden. Naarmate gedrag van een ander minder overeenkomt met hun
eigen ideeën over optimaal functioneren, neemt de kans toe dat zij het desbetre ende gedrag
‘abnormaal’ vinden.

De American Psychiatric Association (APA) hanteert de volgende de nitie van psychische
stoornissen: ‘Een psychische stoornis is een syndroom, gekenmerkt door klinisch signi cante
symptomen op het gebied van de cognitieve functies, de emotieregulatie of het gedrag van een
persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de psychologische, biologische, of
ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het psychische functioneren. Psychische
stoornissen gaan gewoonlijk gepaard met signi cante lijdensdruk of beperkingen in het
functioneren op sociaal of beroepsmatig gebied of bij andere belangrijke bezigheden. Een reactie
op een veelvoorkomende stressor of een verlies, bijvoorbeeld het overlijden van een dierbare, die
te verwachten valt en cultureel wordt geaccepteerd, is geen psychische stoornis. Sociaal deviant
gedrag en con icten die zich vooral afspelen tussen een individu en de maatschappij zijn geen
psychische stoornissen, tenzij de deviantie of het con ict het gevolg is van disfunctioneren van
het individu, zoals in het voorgaande wordt beschreven.’




fl fi fl fi ff fi

,1.3 normaal en abnormaal: waar ligt de grens?
Het uitgangspunt van het statistisch model is dat menselijke eigenschappen min of meer normaal
verdeeld zijn. Van abnormaliteit wordt gesproken bij extreem lage of extreem hoge scores op
schalen waarmee deze eigenschappen betrouwbaar en valide worden gemeten. Dit model is
nuttig bij eigenschappen die inderdaad normaal verdeeld zijn. Er zijn echter ook enkele
problemen, zoals waar precies de grens tussen normaal en abnormaal getrokken wordt en het
model speci ceert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal te kunnen noemen. De
ene stoornis is in statistisch opzicht abnormaler of zeldzamer dan de andere. Een derde bezwaar
tegen het statistisch model is dat het geen onderscheid maakt tussen statistische afwijkingen die
gepaard gaan met individueel lijden en afwijkingen waarvoor dat niet geldt. Uitzonderlijke scores
op bijvoorbeeld lengte en spraakzaamheid zijn helemaal niet pathologisch, net zoals een positief
extreme score op intelligentie.

Volgens de aanhangers van het medisch model zijn psychische stoornissen vergelijkbaar met
somatische ziekten en dus het beste te verhelpen door de onderliggende mechanismen te
bestrijden. Deze mechanismen kunnen somatogeen of psychogeen zijn. Met somatogeen wordt
bedoeld dat een lichamelijke aandoening aan de psychische stoornis ten grondslag ligt. Het
begrip psychogeen houdt in dat aan een stoornis een psychologisch mechanisme ten grondslag
ligt.




Voor zover dergelijke mechanismen aantoonbaar zijn, is het medisch model goed verdedigbaar.
Het eerste bezwaar is dat er bij vele psychische stoornissen nog niet een eenduidig onderliggend
mechanisme is aangetoond, zodat het twijfelachtig is of er wel sprake is van een ‘ziekte’. Bij veel
stoornissen gaat het om afwijkingen van psychosociale of ethische normen en niet om medische
afwijkingen, zoals bij alcoholisme. Het tweede punt van kritiek op het medisch model is dat het
gebruik van begrippen als ziekte en therapie stigmatisering in de hand werkt. De bestempeling tot
psychiatrisch patiënt werkt als een sel ul lling prophecy (labeling-theorie). Angst voor
stigmatisering weerhoudt sommigen er zelfs van om hulp te zoeken bij de geestelijke
gezondheidszorg.

Het leer- of onderwijsmodel is geformuleerd en geldt met name voor stoornissen waaraan geen
duidelijke organische oorzaken ten grondslag liggen. Een verklaring kan zijn dat de stoornissen
ontstaan zijn door verkeerd verlopen leerprocessen. Er wordt niet gesproken van ziekte of
abnormaliteit, van diagnose of van therapie, maar van een persoonlijk probleem, het bepalen van
het leerdoel en uitvoering van het onderwijsprogramma.




Er zijn drie redenen waarom het onderwijsmodel boven het medisch model kan worden gesteld: In
alle fasen van het model worden de nadelige bijbetekenissen van het medisch model vermeden.
De kans op stigmatisering is veel kleiner. Het model doet meer recht aan de eigen
verantwoordelijkheid van mensen met een persoonlijk probleem. Het gebruik van de
onderwijsterminologie doet meer recht aan datgene wat daadwerkelijk plaatsvindt bij
psychologische hulpverlening, namelijk hulp bieden aan mensen die nog als verantwoordelijk en
‘aanspreekbaar’ worden gezien.




fi ff fi

, Hoofdstuk 2: neurobiologische benadering van psychopathologie
2.1 een historische schets
Het belangrijkste kenmerk van wetenschap is reductionisme. Een wetenschapper zal zoeken
naar één of een beperkt aantal onderliggende mechanismen om veel gedragingen te kunnen
verklaren. Zo’n verklarend mechanisme kan gevonden worden in een maatschappelijke
omstandigheid of een psychologisch leerprincipe, maar ook in een biologisch proces. Biologisch
onderzoek naar psychopathologisch gedrag kan uitmonden in gevaarlijke toepassingen, zoals de
frontale lobotomie. De biologische benadering heeft echter ook gezorgd voor goede
voorbeelden van behandelingen gebaseerd op biologische theorieën, zoals de ontdekking van
antipsychotische medicijnen. Een ander argument voor de biologische benadering is dat de
hersenen in hoge mate betrokken zijn bij de totstandkoming van gedrag. De aanname werd
gesteld dat disfunctionerende hersenen (mede) ten grondslag kunnen liggen aan
psychopathologisch gedrag. In het huidige biologische onderzoek ligt de nadruk vooral op de
relatie tussen biologische en psychologische processen, en met name op hoe deze processen
interacteren. Internaliserende problematiek wordt gekenmerkt door emotionele instabiliteit en
een verstoord a ect, waaronder angststoornissen en stemmingsstoornissen, teruggetrokken en
geremd gedrag. Externaliserende problematiek wordt vooral gekenmerkt door
gedragsproblemen, wat tot uiting komt in agressief, antisociaal en impulsief gedrag.

2.2 Psychopathologie: een genetisch perspectief
Alledaagse eigenschappen, zoals oogkleur, staan volledig onder genetische controle. Van
sommige somatische afwijkingen is ook bekend dat ze genetisch bepaald zijn, zoals de hazenlip.
Bij genetisch onderzoek wordt vaak gebruik gemaakt van familiestudies, tweelingstudies en
adoptiestudies. De gedachte achter familiestudies is dat als een vatbaarheid voor een
psychische stoornis overgeërfd wordt, deze vatbaarheid en de stoornis in bepaalde families vaker
zullen voorkomen dan in andere families. Families delen echter niet alleen genen, maar ook
omgevingsfactoren. De mate waarin eenzelfde eigenschap bij twee familieleden voorkomt,
noemen we concordantie. Deze coë ciënt varieert tussen de 0 en de 1: hoe hoger de
concordantiecoë ciënt, hoe meer van de variantie verklaard wordt door genetische factoren.
Als identieke tweelingen een hogere concordantie vertonen dan twee-eiige tweelingen, dan is dat
een bewijs voor het feit dat genetische factoren een belangrijke rol spelen bij die stoornis. Bij
adoptiestudies wordt bewijs voor een genetische bijdrage van een bepaalde stoornis geleverd als
geadopteerde kinderen bij wie die stoornis voorkomt in hun biologische familie vaker die stoornis
hebben dan geadopteerde kinderen zonder een geschiedenis van die stoornis in hun biologische
familie.

Momenteel domineert de opvatting dat psychopathologie het gevolg is van en interactie tussen
een predispositie, ofwel een genetische bepaalde overgevoeligheid, en een stressverhogende
omgeving. Genen werken nooit in isolatie en er is altijd sprake van een interactie tussen
genetische opmaak en omgeving. Het diathese-stressmodel stelt dat vatbare personen meer
kans hebben op de ontwikkeling van een negatieve uitkomst als ze in een negatieve omgeving
opgroeien. De Di erential Susceptibility Theory stelt dat vatbare personen meer beïnvloed
worden door zowel een positieve als een negatieve omgeving.

Bij de meeste onderzoekers overheerst de mening dat psychische stoornissen zeker geen single-
gene disorders zijn. Waarschijnlijk dragen meerdere genen bij aan het ontstaan van bepaalde
vormen van psychopathologie. Er wordt vaak niet zozeer een speci eke stoornis overgedragen,
maar eerder een bepaalde kwetsbaarheid. Genen coderen voor eiwitten die een rol spelen bij de
ontwikkeling van neurale systemen. Deze systemen spelen op hun beurt een rol bij de
prikkeloverdracht van zenuwcellen en zijn zo betrokken bij biopsychologische functies.

Personen met een gedragsstoornis hebben vaak een afwijking in het temperament.
Temperament is gede nieerd als een reeds vroeg te onderkennen individuele wijze van reageren.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen makkelijk temperament, moeilijk temperament en langzame
starters. Deze stijlen zijn gebaseerd op het activatieniveau van een kind, regelmaat in gedrag,
a eidbaarheid en toenadering versus ontwijkend gedrag. Een moeilijk temperament heeft invloed
op de ouder-kindrelatie en wekt een bepaalde opvoedingsstijl in de hand, waardoor de kans op
een ongunstige ontwikkeling van gedrag wordt vergroot. Samenvattend, genetische factoren




fl ffffffi fi ffi fi

, leveren een bijdrage aan de etiologie van psychische stoornissen, voornamelijk omdat zij een
persoon kwetsbaarder en gevoeliger lijken te maken voor zijn omgeving.

2.3 Psychopathologie: een cognitief-neurowetenschappelijk perspectief (dit wel)
Het limbische systeem speelt een rol bij emotie, motivatie, genot en het emotioneel geheugen.
Het limbische systeem bestaat uit een aantal hersenstructuren, waaronder de amygdala, de
hippocampus en de hypothalamus. De amygdala is onder andere betrokken bij geheugen voor de
emotionele valentie van belangrijke gebeurtenissen en is een belangrijke kern die ervoor zorgt dat
een persoon alert reageert op bepaalde informatie die betrokken is bij de verwerking van emoties,
de opslag van emotionele herinneringen en de bekrachtiging van gedrag. Het limbische systeem
is bovendien de hersenstructuur die het meest in verband wordt gebracht met angst.
Onderactiviteit van het limbische systeem kan ertoe leiden dat iemand minder gevoelig is voor
angst. Deze lage gevoeligheid hangt samen met een gebrek aan angstconditionering. Mensen die
minder gevoelig zijn voor straf lopen het risico op een gebrekkige gewetensontwikkeling en de
ontwikkeling van antisociaal agressief gedrag. De ongevoeligheid voor straf hangt samen met lage
niveaus van het stresshormoon cortisol.

Cruciale functies van de prefrontale cortex zijn de regulering van emoties en gedrag, abstractie (in
grote lijnen kunnen denken), aandacht, verbaal geheugen en psychomotorische snelheid. De
prefrontale cortex is ook vooral betrokken bij het bewerkstelligen van doelgericht gedrag, zoals
planning en het formuleren van strategieën. De ventrolaterale prefrontale cortex blijkt betrokken bij
emotieregulatie, en dan met name bij herwaardering. De gevolgen van beschadigingen in deze
hersenstructuur kunnen zowel divers als bizar zijn.

2.4 Emotieregulatie
Emotieregulatie is het hanteren, ervaren en uiten van een door een probleemsituatie opgeroepen
emotie. Problemen in emotieregulatie kunnen leiden tot verschillende vormen van
psychopathologie, zoals stemmingswisselingen en zelfcontroleproblemen. Externaliserende
stoornissen zijn gerelateerd aan een gebrek aan controle van emoties, wat kan leiden tot agressie,
delinquentie en hyperactiviteit. Internaliserende gedragsstoornissen hangen samen met een
overcontrole van emoties, waarbij emoties vaak naar binnen worden gericht en leiden tot onrust in
de persoon zelf, zoals bij depressie en angst.

Het onder controle houden van emotionele reacties onder verschillende omstandigheden is
mogelijk door het gebruik van verschillende emotieregulatiestrategieën die wij als mens kunnen
toepassen. Er kunnen vijf vormen van strategieën worden genoemd. De eerste twee strategieën
zijn selectie van de situatie (bijv. wegblijven van een bepaalde situatie) en modi catie van de
situatie (de situatie aanpassen). Deze hebben betrekking op het veranderen van de input van de
stimulus. De derde strategie betreft de verandering in aandacht die je aan een stimulus geeft,
waardoor je emotionele reactie verandert. De vierde strategie betreft het veranderen van de
herwaardering van de betekenis van een stimulus. Deze strategie heet ook wel cognitieve
herwaardering. Tot slot is er een strategie die de emotionele gedragsuiting beïnvloedt door de
expressies van emoties te onderdrukken.

Mensen met psychopathologie zijn minder goed in staat emoties te reguleren. Bepaalde
stoornissen zijn gerelateerd aan een gebrekkige regulatie van emoties, zoals boosheid, terwijl
andere stoornissen samenhangen met overregulatie van emoties, wat kan leiden tot
internaliserend gedrag. Mensen met externaliserende antisociale gedragsproblemen hebben de
neiging om situaties als vijandig of negatief te interpreteren, waardoor zij met agressie reageren
op de situatie. Het leren onder controle te krijgen van emoties is een ontwikkelingsverloop dat
gepaard gaat met de rijping van met name de voorste hersengebieden. De adolescentie is dan
ook een gevoelige periode voor de start van allerlei mogelijke problematieken, omdat in deze
periode allerlei neurobiologische en gedragsveranderingen plaatsvinden.

2.5 Comorbiditeit van externaliserende en internaliserende stoornissen
Comorbiditeit is het gelijktijdig hebben van twee of meer vormen van psychopathologie. Er is
vaak een sterke comorbiditeit binnen de internaliserende dimensie, zoals depressie en angst,
maar ook binnen de externaliserende dimensie, zoals ADHD en gedragsstoornissen.
Externaliserende stoornissen kunnen ook problematiek op de internaliserende dimensie
veroorzaken of versterken door bijv. afwijzing door leeftijdsgenoten. Comorbiditeit kan ook





fi

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur indyborgers. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80796 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€4,99  1x  vendu
  • (0)
  Ajouter