Alle begrippen die je moet kennen voor je eindexamen, dit document kan je ook gebruiken voor je tussentijds toetsen (PTA), niet alleen bij je eindexamen. Dan heb je m alvast!
Hoofdstuk 1
Aangeboren: vanaf de geboorte aanwezig
Aangeleerd: door leren verkregen
Actief leren: leergedrag waarbij een dier/mens door actief te handelen
zijn gedrag veranderd.
Ambivalent gedrag: confl ictgedrag waarbij twee tegengestelde
gedragssystemen elkaar afwisselen.
Antropomorfi sme: het subjectief toekennen van menselijke
eigenschappen aan dieren.
Baltsgedrag: Ritueel gedrag ter voorbereiding van een paring.
Bronstige vrouwtjes: vrouwtjes die in hun vruchtbare periode zijn en
op zoek zijn naar een mannetje om mee te paren.
Communicatie: uitwisselen van signalen
Confl ictgedrag: gedrag dat bestaat uit twee tegengestelde
gedragssystemen.
Dreiggedrag: vertonen van een agressieve houding om aan te geven
wie de baas is.
Drempelwaarde: de minimale sterkte van een of meer prikkels die tot
een respons leidt.
Echogram: een lijst met objectieve en nauwkeurige beschrijvingen van
gedragselementen.
Feromonen: geurstoff en
Gedrag: alles wat een mens of dier doet.
Gedragselementen: aparte handelingen van gedrag
Gedragsketen: gedragselementen in een bepaalde volgorde.
Gedragssysteem: samenhangende gedragsketens
Gevoelige periode: periode waarin een organisme gevoelige is
bepaalde zaken te leren.
Gewenning: afl eren te reageren met een respons op prikkels die geen
zinvolle informatie bevatten.
Imitatiegedrag: leergedrag van dieren/mensen door naar elkaar te
kijken.
Inprenten: leren in een gevoelige periode.
Inwendige prikkel: een prikkel die vanuit het dier zelf komt.
Inzicht: leren door oplossingen te bedenken in plaats van lukraak
proberen.
Klassiek conditioneren: leergedrag waarbij dieren een neutrale
prikkel koppelen aan een prikkel die een bepaald gedrag oproept.
1
,Motivatie: bereidheid om een bepaald gedrag te gaan vertonen,
Norm: gedragsregel
Omgericht gedrag: confl ictgedrag waarbij de agressie van het ene
gedragssysteem zich richt op iets heel anders.
Operant conditioneren: leergedrag waarbij een dier/mens het
verband legt tussen een bepaald gedrag en het voordeel of nadeel dat
dit oplevert.
Overspronggedrag: confl ictgedrag dat overgaat in heel ander gedrag,
dat niet bij de situatie past.
Passief leren: leerdrag dat ‘automatisch’ gebeurt.
Persoonlijke ruimte: De ruimte waarover je zelf de controle wilt
hebben.
Prikkels: veranderingen in de omgeving.
Protocol: een opsomming van gedragselementen/ handelingen die een
dier tijdens een observatie vertoont.
Rangorde: de sociale plaats van een dier/ mens in een groep
Refl exen: een onbewuste beweging
Ritueel gedrag: gedrag dat bedoeld is om spanning tussen
soortgenoten te verminderen.
Signalen: prikkels met informatie voor soortgenoten.
Sleutelprikkel: een prikkel die altijd hetzelfde gedrag tot gevolg heeft.
Subjectieve interpretatie: een mening die mogelijk niet juist is.
Supernormale prikkel: een versterkte sleutelprikkel waarop een
versterkte respons volgt.
Territorium: gebied waarin een of meer dieren van een soort
voorkomen en wat ze verdedigen tegen soortgenoten.
Trial and error: leren door proberen.
Uitwendige prikkel: een prikkel die van buiten het lichaam komt.
Waarde: iets wat belangrijk is voor ons bestaan.
Hoofdstuk 2
Afstoting: het afstoten van getransplanteerde organen door het
afweersysteem.
Afweerstof: stof die ziekteverwekkers bestrijdt.
Aminozuur: bouwsteen van eiwitten.
Amyloplast: kleurloze plastide, opslagplaats voor zetmeel.
Antibioticum: een stof die bacteriën doodt.
2
,Autotroof: organisme dat zelf organismen voor de productie van
bepaalde stoff en.
Biotechnologie: het gebruik van organismen voor de productie van
bepaalde stoff en.
Bladgroenkorrel: groen gekleurde plastide, plaats van de
fotosynthese.
Brandstof: stof die cellen energie levert.
Cel: de bouwsteen van alle organismen.
Celcyclus: delingsproces, een vast patroon in het leven van een cel
Celdeling: het splitsen van een cel in twee dochtercellen
Celkern: bevat DNA/erfelijke eigenschappen
Cellulose: bouwstof voor de celwand van planten.
Celmembraan: membraan aan de buitenkant van de cel, bestaat uit
fosfolipiden en eiwitten.
Celskelet: een groot aantal eiwitdraden in het grondplasma, die de cel
vorm geven en waarlangs transprotblaasjes zich voortbewegen.
Celwand: omhulsel van een celmembraan bij bacteriën, schimmels en
planten.
Centromeer: bindingsplaats van de twee identieke chromatiden, deelt
bij een celdeling als laatste.
Chitine: bouwstof voor onder andere de celwand van schimmels en het
skelet van insecten.
Chloroplast: groen gekleurde plastide, plaats van de fotosynthese.
Chromatide: een van beide identieke helften van een verdubbeld DNA-
molecuul, verbonden in de centromeer.
Chromoplast: oranje tot roodgekleurde plastide, geeft kleur aan
onderdelen van planten.
Chromosoom: gespiraliseerd DNA-molecuul, gewonden rondom kleine
eiwitten.
Codon: drie achtereenvolgende stikstofbasen in RNA die de informatie
voor een aminozuur bevatten.
Cytoplasma: grondplasma met organellen.
Deoxyribose: suikermolecuul, bouwstof voor DNA
DNA: grote moleculen in de celkern met informatie voor het maken van
eiwitten.
DNA-molecuul: zie DNA
Ecosysteem: een begrensd gebied met organismen die relaties hebben
met elkaar en met de levenloze natuur.
Eiwit: belangrijkste stof voor cellen, betrokken bij alle levensprocessen.
3
, Emergente eigenschap: een nieuwe eigenschap die ontstaat op een
hoger niveau door samenwerking van onderdelen op een lager niveau.
De onderdelen apart hebben die eigenschap niet.
Endoplasmatisch reticulum : netwerk van membranen in het
grondplasma waar eiwitten zich doorheen verplaatsen.
Enzym: stof die een reactie versnelt.
Eukaryoot: organisme waarvan de cellen een celkern hebben.
Flagel: eiwitdraad van een prokaryoot.
Fosfaatgroep: bouwstof voor DNA en RNA
Fosfolipide:
Vetachtige stof met een fosfaatgroep
Bouwstof voor membranen in de cel
Fotosynthese: proces waarbij bladgroenkorrels met behulp van licht
uit water en koolstofdioxide de stoff en glucose en zuurstof maken.
Geconcentreerde zelfdood: het streven van een cel als na controle
blijkt dat het DNA onherstelbaar beschadigd is
Gen: een stuk van een DNA-molecuul met informatie voor het maken
van een eiwit.
Genetisch gemodifi ceerd: door mensen veranderd DNA
Genoommutatie: een wijziging in het aantal DNA-moleculen per cel.
Gist: eencellige schimmelsoort
Golgie-systeem: platte membraanzakken in het grondplasma die
eiwitten sorteren en inpakken.
Grondplasma: cytoplasma zonder organellen.
Heterotroof: organisme dat leeft van organische stoff en (de meeste
bacteriën, schimmels en dieren)
Hormoon: stof die via het bloed je cellen bereikt en ze aanzet tot actie.
Kanker: een kwaadaardige tumor die zich door het lichaam verspreidt.
Levenskenmerken: eigenschappen van leven van cellen (en de hogere
niveaus)
Lysosomen: blaasjes met enzymen die grote deeltjes in de cel verteren
en oude organellen afbreken.
Mineraal: zout, bv. Fe of Mg
Mitochondriën: energiecentrales van de cel, opgebouwd uit twee
membranen.
Mitose: de verdeling van de identieke chromatiden voer twee
dochterkernen.
Molecuul: een verbinding tussen een of meer atomen.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur annabelbaert1. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,48. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.