ONDERZOEKSMETHODOLOGIE SAMENVATTING
Katholieke Universiteit Leuven
2022-2023
D0T98A
Senne Desmet
,H1: KENMERKEN VAN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK IN DE BEDRIJFSECONOMIE
WAT LEVERT WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK OP?
PRAGMATISCHE INVALSHOEK
Manager en organisatie
Belang van de wetenschap voor de manager:
- Oplossen van dagelijkse problemen wordt verrijkt met kennis → o.b.v. wetenschappelijk
onderzoek kunnen ze dan betere keuzes maken.
Vb. Welke opleiding organiseren voor werknemers?
Vb. Kan ik de deur van mijn winkel dichtlaten om energie te besparen?
- Oplossen van grote (risicovolle) problemen wordt versterkt met kennis.
Vb. Wat zijn de voor- en nadelen van diversifiëren (extra varianten van mijn product
fabriceren)?
→Te weinig: minder marktaandeel, minder winst.
→Te veel: veel kosten, winstverlies
Manager moet goed en slecht onderzoek kunnen onderscheiden:
- Als je er als manager niets van kunt, dan ben je helemaal afhankelijk van derden →
belangrijk dat je kan meedenken.
- Management kan wel hulp vragen van experten.
→Kent de grote lijnen van de literatuur, de technieken die tot aanvaardbare kennis leiden.
Een manager kan dus beter meedenken met de onderzoekers en hen bijsturen waar nodig. Vb.
toekomstige trends en opportuniteiten laten onderzoeken
Academische houding maakt manager bewust van:
- Alternatieve verklaringen voor een bepaald fenomeen en haar/zijn (intuïtieve, vaak foute)
verklaring.
Vb. verkoop daalt: intuïtieve verklaring= goedkope concurrenten, alternatieve
verklaring= verouderd product (impliceert heel verschillende strategieën)
- Van de complexiteit van de verklaring.
o Er kunnen zich onvermoede interacties voordoen tussen causale factoren.
Vb. Prijspromoties leiden tot verhoogde verkoop, maar ze kunnen bij sommige
segmenten tot verminderde kooplust leiden omdat lage prijzen lage kwaliteit
suggereren. Als je de interactie niet onderzoekt mis je dat.
o Niet elke bevinding kan veralgemeend worden naar de gehele populatie, naar andere tijden, naar
andere contexten.
o Belangrijk om de doelgroep en omgevingsfactoren te kennen.
Belang van de wetenschap voor het bedrijf/organisatie:
- Kostenbesparend: wetenschap kan kostenbesparende methodes vinden.
o Verkeerde verklaring kan veel geld kosten (door bijvoorbeeld omgekeerde
causaliteit).
Vb. adverteren → verkoopcijfers
o Gebrek aan procesverklaring kan de efficiëntie verminderen (als we niet goed weten
hoe het proces verloopt).
Vb. adverteren → positieve houding → verkoop. Een alternatieve verklaring kan zijn:
adverteren → aandacht → verkoop (dit kan misschien veel goedkoper verwezenlijkt
worden door publiciteit uit te lokken).
- Probleemdetectie
Vb. promotie → verkoop t1 stijgt MAAR t2 daalt (stockage)
- Opportuniteitsdetectie
o Het vaststellen of de verkoop beter gaat met bepaalde technieken of met bepaalde
groepen.
,Economie en maatschappij
- Technologische vooruitgang: men kan beter wetenschappelijk onderzoek doen.
- Maatschappelijke vooruitgang:
o Groeiend besef dat gedragswetenschappen (inclusief bedrijfseconomie)
relevant is…
▪ Om welvaart en welzijn te verhogen.
Vb. het gevolg van de financiële crisis op consumptie
▪ Om technologieën aanvaardbaar te maken.
Vb. technologie om ouderen langer autonomie te gunnen
▪ Om gedragsverandering teweeg te brengen. Vb.
BIVV-campagne: promotie van safe driving
- De bedrijfseconomie gaat zich meer en meer inzetten voor het algemeen welzijn → de
maatschappelijke context wordt belangrijker (= indirect gevolg van wetenschap).
WETENSCHAPSFILOSOFISCHE INVALSHOEK
Het ontstaan van de gangbare opvatting
Wetenschap is geleidelijk ontstaan (continue evolutie) en kende 3 grote fases van evolutie:
- Logisch empirisme en probabilistische confirmatie (= eerste pogingen om het te
definiëren en te bepalen)
- Eliminatie en falsificatie
- Descriptieve wetenschapsfilosofie (= proberen te begrijpen hoe het werkt als sociaal geheel)
Het logisch empirisme – vb. Carnap
Basisgedachte: Observeren wat er gebeurt en dit stuk gaan we logisch maken.
- Het proces van de ontdekking en hypotheseformulering is niet logisch- wetenschappelijk. Enkel
de confirmatiemethode is logisch-wetenschappelijk.
- Iets wordt wetenschappelijk als het gesteund wordt door empirische bevindingen:
o Deductief: theorie → evidentie → confirmeren
o Theorie leidt tot voorspellingen; evidentie ondersteunt de theorie
Problemen:
- Er kan altijd niet-consistente evidentie worden gevonden in de toekomst: misschien heeft
men vergeten bepaalde bewijzen te bekijken en ontdekt men in de toekomst dat de theorie
dus toch niet opgaat.
Vb. “zwanen zijn wit”: het kan dat we de niet-witte zwanen nog niet geobserveerd hebben
- Irrelevante aspecten van de theorie worden evengoed bevestigd door de evidentie: een
theorie is complex (meer dan één stelling) → als heel de theorie is aanvaard kan men ook
foute stellingen in die theorie aanvaarden.
Vb. “Appreciatie verhoogt productiviteit van de werknemer”: kan gelden voor verloning,
maar niet per se voor andere vormen van appreciatie
Implicatie: confirmerende evidentie is nooit sluitend.
Probabilistische confirmatie – Bayes
Standpunt: Evidentie is niet conclusief, maar de evidentie biedt wel informatie.
- E: evidentie; H: hypothese
- Als P(E)/H=1 > P(E)/H=0, dan confirmeert de evidentie de hypothese
- E verhoogt de plausibiliteit van H
- Gebaseerd op confirmeren van hypothese, systematisch en precies
, Vb. Bij elke observatie van een witte zwaan (E) wordt de theorie (H) dat alle zwanen wit zijn,
meer plausibel.
Problemen:
- De probabiliteiten van de theorieën en van de evidentie gegeven de theorieën zijn
niet bekend.
Vb. Men kan niet zeggen dat het met 98% zekerheid is.
- Subjectieve prior probabilities kunnen zo gebiased zijn, dat er ‘te veel’ evidentie nodig is
vooraleer de juiste theorie het pleit wint → het kan lang duren voor een theorie als waar
wordt bekeken.
Vb. Iedereen dacht dat de aarde plat was en het heeft zeer lang geduurd voordat mensen
begonnen te geloven dat de aarde rond is.
- Wetenschappers redeneren niet in termen van probabiliteit van theorieën (tenzij bij
statistiek) → men zegt bij een hypothese niet dat die zoveel % kans heeft om juist te zijn.
Implicatie: het belang van evidentie mag niet gevoelig zijn voor subjectieve bias → het moet
objectief zijn.
Eliminatie en falsificatie – K. Popper
Wetenschappers moeten niet confirmeren (evidentie voor), maar verwerpen (evidentie tegen).
Dit is wat men noemt falsificeren.
Vb. Alle zwanen zijn wit → Ga actief op zoek naar 1 niet-witte zwaan.
→Hoe moeilijker het tegenbewijs, hoe meer vertrouwen in de theorie.
Falsificatie:
- Rivaliserende hypotheses ontwikkelen (= alternatieve verklaringen)
- Ontwikkel testen om ze tegen elkaar af te toetsen
- Elimineer de hypotheses waar geen evidentie voor is
- Hypothese die overblijft is de ware hypothese
Deze methode veronderstelt dus het bestaan van rivaliserende theorieën en door eliminatie eindigt
de onderzoeksgemeenschap met de beste theorie → de winnaar is altijd voorlopig en tentatief.
Let op: Wetenschappelijke theorieën moeten verwerpbaar zijn, anders is het geen goede theorie
(dus goed en slecht is niet gelijk aan juist en fout).
Probleem:
- Logisch: wat als de ware hypothese niet bij de rivaliserende hypotheses zit? Dan is de ware
theorie dat je uitkomt toch een foute theorie!!
- Praktisch: de overblijvende theorieën krijgen heel veel krediet → op de theorie die overblijft
wordt verder gebouwd, ook voor praktische implicaties.
- Filosofisch: tegenevidentie is ambigu. Tegenevidentie kan te wijten zijn aan een foute theorie,
maar ook aan foute hulpassumpties, foute meningen… = heel veel buffer tegen verwerping →
falsificatie is niet conclusief.
Vb. ‘als aarde beweegt rond de zon, dan moeten de sterren ook veranderen van plaats’ Observatie in
de 16e eeuw was dat de sterren bleven staan. Maar dit kon pas in de 19e eeuw fijn genoeg gemeten
worden.
Galileo beweerde dat de sterren te ver stonden om het effect te zien.
Hulpassumptie bij theorie 1 (aarde staat stil) is dat de sterren dichter staan.
Hulpassumptie bij theorie 2 (aarde beweegt) is dat de sterren veraf staan.
→Falsificatie is een zwakke scheidsrechter
Vb. ‘het nemen van beslissingen en het bedwingen van aankoopimpulsen steunt op een
gelimiteerde reserve (glucose gebaseerde) hersenmodule, die uitputbaar is (ego depletion)
Er is veel confirmerende evidentie verzameld, maar tegensprekelijke evidentie geraakt moeilijk
gepubliceerd.
Nieuwe massale pogingen om te repliceren mislukken, maar de auteurs houden vol en
gebruiken hulpassumpties.
Ondertussen is de theorie al toegepast in de praktijk (limonade geven bij testen, moeilijkheid
inbouwen bij beslissingen om impulsen uit te lokken, rustperiodes inbouwen…).