ORIËNTATIE OP DE WERELD: RUIMTE
H1: De aardrijkskundige visie
Inleiding
Een essentieel onderdeel van wetenschappelijke geletterdheid is een ruimtelijk, geografisch besef.
Een synoniem voor aardrijkskunde is geografie
o "gé" = aarde, grond, land
o "grafie" = beschrijving
=> geografie = beschrijving van de aarde.
De inhoud van het vakgebied aardrijkskunde heeft dankzij de implantatie van diverse educaties zoals wereldburgerschap,
ontwikkelingseducatie, educatie duurzame ontwikkeling, … een steeds grotere maatschappelijke relevantie gekregen.
Kenmerken van educaties hebben aardrijkskunde als kennis vak opgestuwd naar het niveau van een kritisch mens- en
maatschappij vak.
Een educatie:
Heeft als uitgangspunt een binnen de samenleving breed geaccepteerd maatschappelijk vraagstuk;
Geeft veelzijdige informatie over het thema;
Besteedt expliciete aandacht aan algemene, cultuurgebonden en/of persoonlijke waarden en normen;
Werkt toe naar waarden- en normenafweging en de ontwikkeling van gefundeerde en genuanceerde meningsvorming
daarover;
Biedt handelingsperspectieven aan de leerlingen
1. Het vak "aardrijkskunde"
Hoe kan ik leerlingen iets leren over aardrijkskunde? (opsplitsen in min. 4 hoofdvragen)
Hoe kan ik ze iets nieuws leren?
Het toepassen van antwoorden op die hoe-vraag noemen we de didactiek of, iets specifieker, de vakdidactiek.
Welke leerlingen?
Dan moet je heel goed weten hoe kinderen zich ontwikkelen, wat ze in verschillende leeftijdsfasen aankunnen en hoe ze daarin
kunnen verschillen: dat is het hoofdonderwerp van de pedagogiek.
Maar wat is dan iets?
Iets gaat over de inhoud van het onderwijs in het basisonderwijs. In dit geval over de inhoud van het vakgebied aardrijkskunde
(WO-ruimte). Welke kennis, inzichten, attitudes en vaardigheden zijn relevant voor leerlingen in het basisonderwijs en sluiten
aan bij hun belevingswereld en talenten? Welke leerplandoelen moeten nagestreefd worden? Welke eindtermen moeten
bereikt worden?
Wat is aardrijkskunde?
Stel die vraag aan een doorsnee Belg en het antwoord is voor 99 procent “topografie”. Leerlingen zullen vaak zeggen: iets met
kaarten en heel erge rampen.
2. De onderwijskundige driehoek
Onderwijs is een samenspel van drie hoofdfactoren: pedagogiek - inhoud - didactiek
, Natuurlijk samenspel van de inhoud wordt duidelijk
Ook de didactiek en de pedagogie worden duidelijk
-> de leerkracht is de veilige en vertrouwde intermediair tussen de kinderen, de vak inhoud en de vakdidactiek
2.1) Wat is aardrijkskunde?
Geografische elementen:
Natuurlijke elementen: een gebergte, een rivier, een oceaan, …
Menselijke elementen: een stad, een kanaal, …
De geografische elementen beïnvloeden elkaar, d.w.z. dat er tussen de geografische elementen/feiten/verschijnselen relaties en
interrelaties bestaan.
Verticale relaties: d.w.z. de onderlinge betrekkingen tussen feiten of verschijnselen die op éénzelfde plaats of in één
bepaald gebied voorkomen
Horizontale relaties: d.w.z. onderlinge betrekkingen tussen feiten of verschijnselen gelegen op verscheidene plaatsen
Samengevat:
Er bestaan ingewikkelde netwerken waarbij de verandering van één element invloed op vele andere uitoefent.
Onderling verbonden door relaties => ruimtelijk systeem
De op elkaar inwerkende systemen ondergaan uiteraard veranderingen => ruimtelijke processen
(vb: bevolkingsevolutie, productieveranderingen landbouw/industrie, verstedelijking van platteland, uitbouw wegennet,
toeristische bewegingen …)
Besluit:
De geografie bestudeert verschijnselen, systemen en processen die gebonden zijn aan het aardoppervlak en voor hun
verwezenlijking ruimte opeisen. Het is een systeemwetenschap, ze legt de nadruk op de verbanden tussen de verschijnselen.
Specialisatie:
Aardrijkskunde bestudeert de wereld en de mensen die daar wonen.
Er zijn twee hoofdrichtingen:
Fysische geografie = de natuurkundige aardrijkskunde, hierbij gaat het om de natuur (klimaat, grondsoort, ...) en de
betekenis daarvan voor de mens.
Sociale geografie = deze richting bekijkt hoe mensen leven, waarom ze juist op een bepaalde plaats wonen, wat de
middelen van bestaan zijn, .... Dit gebeurt vanuit verschillende invalshoeken: economisch (werk en geld verdienen),
demografisch (bevolking), cultureel, politiek, ...
3. De geografische kubus (Jos Blokhuis)
, Het hedendaagse denken over de relatie tussen de inhoud en de didactiek van het vakgebied aardrijkskunde kan het best
weergegeven worden met de 'geografische kubus'.
Gaat vooral over inzicht krijgen in de ruimtelijke spreiding en ruimtelijke samenhang met relevante verschijnselen op het
oppervlak op diverse schaalniveaus.
Wat is de ruimte?
Hoe groot is die ruimte?
Wat zijn de grenzen van die ruimte?
De inhoud van de geografische kubus staat voor een stuk ruimte op het aardoppervlak.
Microniveau -> een klein stukje van het oppervlak (vb: straat, wijk, dorp …)
Mesoniveau -> een grote stad of regio
Macroniveau -> een land of werelddeel als geheel
De aardrijkskundige ruimte is :
minimaal een oppervlakte met een zijde van een paar honderd meter en;
maximaal het volledige aardoppervlak met een omtrek van 40.000 km.
Microgeografie = de relaties van het individu met zijn lokaal milieu.
Macrogeografie = de ganse mensheid en haar betrokkenheid met het globale wereldmilieu.
De kubus bestaat uit 3 soorten lijnen:
Horizontale lijn -> de bestaansdimensies
Verticale lijn -> bronnengebruik en -onderzoek, van omgeving tot !!!
teksten.
Dieptelijn -> de geografische zienswijze
3.1) Horizontale lijn: de bestaansdimensies
Binnen elk stuk ruimte vinden we een groot aantal verschijnselen, aspecten en bestaansdimensies die elkaar wederzijds
beïnvloeden.
=> ruimtelijke samenhang
De verschijnselen kunnen zeer divers zijn en hun onderlinge samenhang os ogenschijnlijk diffuus en complex. -> leerstof
ordeningsmodel maken.
Binnen elke ruimtelijke eenheid spreken we over 6 verschillende bestaansdimensies.
6 verschillende bestaansdimensies -> brillen, één voor één toegelicht richting de ruimtelijke bril
=> moet alle andere brillen overkoepelen.
De 6 brillen: