Sport en beweging 1:
Theorie
2e BACHELOR REVALIDATIEWETENSCHAPPEN EN KINESITHERAPIE
ACADEMIEJAAR 2020-2021
, Theorie sport
1. Inleiding
cursus sport en beweging:
- aandacht aan meten + trainen van de fysieke basiseigenschappen
- uithouding
- kracht
- snelheid
- lenigheid
- coördinatie
2. Inleiding trainingsleer
2.1 Terminologie
Fitness
- Nederlands: fitness = trainingsprogramma
- Engels: fitness = fitheid
Fitheid
- Wereldgezondheidsorganisatie: Fitheid is het vermogen om op een bevredigende
wijze spierarbeid te verrichten
- Fitheid is een middel om verschillende doeleinden te bereiken:
- ‘physical fitness’ = lichamelijke fitheid
- ‘performance-related fitness’ = taakgerichte fitheid
- ‘health-related fitness’ = gezondheidsgerelateerde fitheid
2.2 factoren die een sportprestatie beïnvloeden
1. constitutie
- leeftijd, geslacht, ras, gezondheid..
2. fysieke basiseigenschappen
- uithouding, kracht, snelheid, lenigheid, coördinatie, recuperatie
3. psychische eigenschappen
- intelligentie, motivatie, doorzetting, faalangst, concentratie
4. techniek
- goede/ vroege/ continue opleiding
5. tactiek
- spelinzicht, ervaring, kennis van de coach, kennis eigen mogelijkheden..
6. levenswijze
- voeding, nachtrust, roken, gezondheid..
7. materiële mogelijkheden
- materiaal, schoeisel, accommodatie, weer
8. stimulerende middelen
- doping
- cafeïne
- hoogtestage
- creatine
,2.3 Training als opgebouwd programma
training = oefenproces waarbij men op systematische wijze ( vooropgesteld plan)
vaardigheden oefent om op een hoger prestatie- of belastbaarheidsniveau te komen of te
behouden.
als kine: je dient te beseffen aan welke basiseigenschap je vooral aandacht moet besteden
om een sporter/ patiënt te kunnen revalideren
1. trainingseffect
oefening = onderdeel training
training = groter geheel opgebouwd uit meerdere oefeningen die systematisch
worden uitgevoerd en waarbij een vaardigheid/ vaardigheden worden geoefend
- doel: prestatieniveau of het belastbaarheidsniveau te verhogen of te
onderhouden
oefeneffect = winst boeken binnen een oefening
→ verkrijgen door herhaald afwisselen van inspanning en herstel, met
oefenmodaliteiten die in intensiteit, omvang en frequentie aan een aantal eisen
moeten voldoen
trainingseffect = resultaat van progressieve aanpassing aan een geleverde
→ vaak niet onmiddellijk zichtbaar + duurt een tijd voor je het effect kan objectiveren
- hoelang dit duurt voor dit zichtbaar merkbaar is, is afhankelijk van:
- geslacht
- soort trainingsprogramma
- op welke fysieke basiseigenschap je doelt
- individuele trainingsgevoeligheid
⇒ volhouden om trainingseffect te zien!
inspanning = optelsom van verschillende oefeneffecten
trainingswinst bepalen door de aard, de intensiteit en de omvang van de oefenprikkel
trainen = leveren van herhaalde inspanningen om een aantal fysiologische reacties
uit te lokken
→ na inspanning = tijdens herstelfase: fysiologisch evenwicht terug genormaliseerd (
homeostase)
2. behandelplan
vooraf aan training/ oefeningen: onderzoek
- doel onderzoek: idee van belasting/ belastbaarheid + hulpvraag
⇒ op basis hiervan behandeldoelen opstellen + prioriteit
bepalen
→ als dit afgelijnd is = behandelplan opstellen + behandeling
opstellen
, 3. trainingsprogramma
start: opstellen van theoretisch model + rekening houden met:
- vaststellen van trainingsdoelen
→ Doelen kunnen algemeen of specifiek zijn + let op de tijd waarop
het doel dient bereikt te zijn
- keuze van bewegingsactiviteiten
- invullen van trainingsvariabelen
→ voldoende variatie in je trainingsschema om voldoende prikkels aan
te kunnen bieden +rekening te houden met trainingswetten
- vaststellen van opbouw van onderdelen van trainingsinhoud
→ rekening houden met wat eerst aan bod te laten komen in je
trainingsprogramma’s
- uitvoeren van trainingsprogramma
- meten/ evalueren + hoe een controle uitvoeren
→ zicht hebben op beginniveau + bepaal hoe je tussentijdse
evaluaties kan maken
- bijstellen op basis van controles en doel
4. trainingsvariabelen: de zwaarte van een inspanning wordt bepaald door:
a. intensiteit
= mate waarin men zich moet inspannen voor een activiteit
→ Hoe intensiever een inspanning is, hoe intensiever ademen + hoe hoger de
hartslag oploopt tot hij een maximum bereikt.
b. aard
= heeft een grote weerslag op de zwaarte ervan
vb: getrainde fietser raakt moe tijdens zwemmen, want hij spreekt
andere spiergroepen aan
c. duur
algemene regel: hoe lager intensiteit, hoe langer de inspanning volgehouden
moet worden om een trainingseffect op te wekken + streven naar 30 minuten
continue training, opwarming (OPW) en cooling down (CD) niet meegerekend,
om een trainingseffect en gezondheidsvoordelen te bekomen
d. frequentie
Intensieve en lange inspanningen vragen een langer herstel dan lichtere en
eerder korte inspanningen
5. periodisering
periodiseren
= tijdsindeling van het trainingsproces waarbij de belastingsdynamiek
(trainingsomvang en trainingsintensiteit) periodiek wijzigt
= plannen van de trainingen in functie van je sportwedstrijd
trainingsperiode van 1 jaar: onderscheidt van 3 perioden
⇒ De voorbereidingsperiode: waarin de conditie wordt ontwikkeld
(uithoudingsschema van 10 weken valt hier binnen)
→ doelen worden vastgelegd + zullen ritme trainingsopbouw bepalen
→ werken van rustige, extensieve trainingen naar intensieve trainingen tot doel