Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting - Maatschappijgeschiedenis II €11,99   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting - Maatschappijgeschiedenis II

 53 vues  3 fois vendu

Samenvatting van het vak Maatschappijgeschiedenis II, zowel de vroegmoderne periode als de hedendaagse tijd. Slides, lesnotities (bijkomende op canvas geplaatste notities) en handboek werden in deze samenvatting verwerkt.

Aperçu 10 sur 122  pages

  • 12 juin 2023
  • 122
  • 2022/2023
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (3)
avatar-seller
sboe
Maatschappijgeschiedenis II
Academiejaar 2022-2023


VROEGMODERNE PERIODE
Algemene inleiding (13/02)

Periodisering
Vroegmoderne periode:

 Europa is het startpunt en wordt later verder uitgebouwd.
 Waarom vroegmodern? Wat impliceert het?
 Het is geen neutrale term en het is een periode die niet op zichzelf mag
bestaan omdat de moderne periode bestaat. de tussenfase doet weinig recht
aan wat er eigen is aan de periode.
 Niet geneigd om deze periode op zichzelf te beschouwen.
 Intellectuelen zien dit als een eindpunt van een langere geschiedenis en wordt
zeker niet gezien als het begin van een periode van modernisme.
 Beter zijn dan de periode ervoor.
 Afbakening: 1500 - 1800
 Ankerpunten
 1453
 1492: Val van Granada / ontdekkingen op econisch, sociaal en politiek
vlak.
 1455: boekdrukkunst (grote impact in Europa)
 Reproduceren van grote blokken -> grotere flexibiliteit.
 1517: reformatie – Maarten Luther
 Begin kerkelijk debat – symbolisch begin van een periode
gekenmerkt door een theologische strijd die ook
sociale/economische/politieke/culturele gevolgen had.
o Begin van een lange religieuze verdeeldheid.
 Deze scharniermomenten zijn symbolisch, want hun impact is vaak
geleidelijker (lang proces).
 Eindpunten:
 1789: Franse Revolutie
 Beïnvloed door ideeën van de Verlichting
 Eindpunt van een typische manier van aan politiek doen in
Frankrijk.
 Had niet op elke plaats een even grote impact.
 1750: Industriële Revolutie in Groot-Brittannië
 Waarde? Meer dan 100 jaar heeft GB een groot aandeel in de
mechanisering van de industrie.


1

,Veranderingsprocessen vallen vaak tussen de symbolische data. Ze betrekken minder
concrete gebeurtenissen.

Context? Europa was in 1500 op wereldschaal ontbetekend, maar op het einde van de
vroegmoderne periode was Europa op veel vlakken dominant en hadden een grote invloed.

Hoofdstuk 1: bouwstenen (13/02)

De dood

Schilderij: Val van Icarus
 Waarover gaat het? Niemand kijkt op en het gewone leven gaat verder na de dood
van hem. Het staat symbool voor de onverschilligheid voor het lijden van anderen.
 Is er wel iets veranderd in het dagelijkse leven? Wat veranderde er en waar kwam
dat vandaan?
 In dergelijke structuren van het dagelijkse leven zijn heel weinig
veranderingen te zien.
 Thomas Hobbes: conceptualiseren van nationale staat van de mens. De mens heeft
een voortbestaan tot leven dat eenzaam/arm/vies/brut/kort is.
 Pessimistisch mensbeeld
 Soort boutade van hoe het leven toen was
 Gemiddelde levensverwachting: 25 – 35 jaar
 Zeer lage levensverwachting (sociale klasse is bepalend).
 Arbeiders: 18 jaar
 Elite: 35 jaar
 Grote kindersterfte door infectie en slechte voeding
 1e levensjaar: 20-25% van de kinderen sterft.
 Voor 18: 50% steft.
 Procentueel sterven veel mensen, maar vanaf 18 jaar had men
een grote kans om ouder te worden.
 Frequente abnormale sterfte
 Frequent door tijdelijke visies
 Epidemieën
 Vb. de pest (komt periodiek terug) – het is niet duidelijk of het
effectief over deze ziekte gaat, want er zullen ook nieuwe
ziektes opkomen. Het zal blijven terugkomen tot de late 18de
eeuw (Marseilles).
 Hongersnood: 2 factoren die het moeilijk maken voor de mens om aan
voldoende eten te komen.
 Lage landbouwopbrengst
o Er is niet genoeg opbrengst om te compenseren
doordat er relatief weinig marge is.
 Transportatiemogelijkheden zijn beperkt
o Langzaam en duur
o Water maakt het mogelijk om over grotere afstanden te
vervoeren, maar dat is zeldzaam.


2

, o Groot deel wordt er geconsumeerd waar er
geproduceerd wordt.
 Strenge winter/natte zomer = misoogst
 Oorlog (anders dan in de 19de en 20ste eeuw)
 Onrechtstreekse impact:
o Ziektekiemen
o Vernietigde oogsten
o Transport
 De bevolking gaat dalen = demografische transitie
 Demografische transitie
 Overgangsfase in de loop van de 17de eeuw tot het einde van de 18de eeuw +
einde van de 18de eeuw tot de loop van de 20ste eeuw.
 Overgang van het ene regime naar het andere:
 Van heel hoge sterfte en veel geboortes  lage sterfte en weinig
geboortes: de levensverwachting zal stijgen door betere
levensomstandigheden.

Ziekte en ouderdom
Gevolgen?
1. Fragiliteit van familiale relaties
 Dood van familieleden zorgde ervoor dat het gezin niet tijdloos was, men
hertrouwde veel door de dood van een partner
 Aan verandering onderhevig
 Ander beeld op weduwschap
2. Jeugdige bevolking
 Impact op het functioneren van de samenleving
3. Dood als vertrouwd fenomeen
 Soort aanvaarding van het sterveen
 Religie als soort van zingeving – op de juiste manier sterven
 Bang om slecht voorbereid dood te gaan: bestond een handleiding
voor
 Om verlossing te krijgen
 Idee van een rusteloze geest die aanwezig blijft
 Literatuur – bezig met de dood


Het gezin
 Hoeksteen van de vroegmoderne samenleving
 Vgl. met vandaag
 Basisfunctie is niet veel veranderd – groot brengen van kinderen
(affectieve functie)
 Gezin wordt gezien als een onderneming (kleinste economische eenheid)
 Totstandkoming?
 Liefde?
 Conflicterende ideeën – waarom zoveel weeskinderen?
 Onverschilligheid
 Welzijn van het kind boven zichzelf plaatsen

3

,  Inspraak ouders?
 Alleen bij de meer vermogende delen in de samenleving
 Financieel?
 Patriarchale maatschappij

Het Europees huwelijkspatroon
 Restrictief huwelijkspatroon
 Veel ongehuwden
 Nucleaire families (kerngezin) vs. uitgebreide families
 Nucleaire families (grote delen van de wereld tot uiting)
 Kerngezin = echtpaar dat huwt, gaan zich op een nieuwe
locatie een eigen huishouden oprichten (zich niet bij het
bestaande gezin voegen)
 Typerend – laat huwen (25/28 jaar)
 Financieel zelfstandig + gezin stichten = daar zelf voor instaan
 Samengestelde families – inwonen bij ouders (meerdere generaties
zijn aanwezig)
 Uitgebreide families – verschillende familieleden (oma, opa, tante,
nonkel) wonen samen

Gevolgen?
 Demografisch
o Geboortebeperking – laat huwen en dus ook later aan kinderen beginnen.
 Vruchtbare periode is korter  minder kinderen.
 Flexibel: zorgt niet altijd voor dezelfde cijfers
 Economisch
o Vorm van neo-lokaliteit (voorwaarde: financiële zelfstandigheid)
 Voorspoedige economische situatie – vroeger huwen – langer gehuwd
– meer geboortes
 Onvoorspoedig economisch situatie – later huwen – minder lang
gehuwd – minder geboortes (bepaalde demografische groei)
o Systematisch groei aanpassen aan de economische conjuctuur (niet
onbelangrijk in een systeem van beperkte marge)
 Cultureel
o Jongerencultuur vs. gezellen
o Philippe Ariés: de uitvinding van de kindertijd
 Sociaal (=!)
o Nucelair Hardship Hypothesis (Peter Laslett)
 Kerngezin wordt kwetsbaar
 Als wat met kostwinning te maken heeft – in gevaar
 Als 1 iemand overlijd, zal het gezin zeer kwetsbaar worden
o Wordt vermeden in een uitgebreid/samengesteld gezin
 Compensatie voor fluctuerende fasen
 Veel minder een sterke band met andere familieleden aanwezig die
zich buiten het kerngezin bevinden.
o Voorwaarden hangen vast aan de economische conjuctuur



4

,  Toch lage fragiliteit van het gezin – grote kwetsbaarheid voor de
economische eenheid.


Het sociale lichaam (nog kijken!)
 Standen en klassen
 Vrienden ende maegen
o Vrienden, familie, doopouders
o Ondersteunende functie
 Gebuurte & parochie
o Sociale controle – charivari
o Inbreuken op ‘gewoonten’ aanklagen
 Corporaties
o Economisch, sociaal, politiek, religieus
o Metaforen: ‘lichaam’ en ‘familie’
o Hervorming/afschaffing o.i.v. liberalisme einde 18de eeuw

Hoofdstuk 2: de economie (20/02)
Illustratie – Don Quichote (1605)

 Scène die een edelman beschrijft die opzoek is naar het nut van het leven
 Het leven is waardeloos – heldendaden verrichten, maar stoot op wolmolens en is
dus niet op de hoogte van de situatie van de arbeiders
 Ontstaan van kapitalisme: veranderingen op schaal van economische
investeringen – kapitaal investeren
 Totaal onbegrijpelijk voor ridders
 Moeizaam proces (veel debat over de impact)
 Staat symbool voor de transformaties die nog gaan komen


Grenzen aan de vroegmoderne groei
 Thomas Malthus: moraliserend perspectief op bevolkingsgroei  immoraliteit van de
armen die te veel kinderen krijgen
 Wetmatigheid in gedrag van de mens
 Zeer pessimistisch: groei is gedoemd om te eindigen in catastrofe
 Toename voedselproductie is geleidelijk +
toename van bevolkingsgroei is sterk => leiden
tot tekort + daling van de bevolking
 Reden? Meer mensen dus men moet
meer kapitaal investeren in
voedselproductie, maar de hoeveelheid
beschikbare land is beperkt. (beperkt
rendement werkt mee aan de grens
van de economische groei)
 Tot op zekere hoogte heeft Malthus gelijk:
 Een stijging van de bevolking tot aan een plafond, heeft een daling tot
gevolg = Mathusiaans plafond

5

,  Economie is begrens en bevindt zich op een vaag niveau
 Kort door de bocht – toch een aantal zaken die langzaam veranderen
 In hoeverre noodzakelijk/voorwaardelijk voor wat na de Industriële revolutie
voorbereid hebben en waar moet dit gesitueerd worden?
 Fundamenteel verschil in organisatie van andere delen van de IR +
economische groei?
 Belangrijke factoren van IR
 Aantal tekenen van verbetering:
 Vb. bevolkingsaantal in Europa
 1500 – 85 miljoen (ca. evenveel als in 1300)
 1800 – 175 miljoen
 Verdubbeling op 300 jaar tijd = bescheiden toename
 Veel minder dan loop van ME en hedendaagse periode
 Vb. verstedelijking – indicator van economische groei
 Meer gespecialiseerde economische activiteite
 Voorwaarde om stad te kunnen hebben: voldoende voedselproductie
voorzien  moet hoog zijn = voldoende productiviteit
 Evolutie
 6% in steden (1500) naar 10% (1800)
o Landbouwproductie moet voldoende kunnen voorzien
om steden te voeden, maar toch werd er meer groei
gerealiseerd.
 Heel weinig steden die meer dan 100.000 inwoners hebben.


Landbouw
 Regionale diversiteit
 Determinerend voor een bepaalde regio, die dan geschikt was voor een
bepaalde vorm van landbouw; vb. graanteelt.
 Door de mens gefabriceerde economische factoren: vaak gaat het over
specifieke zaken.
 Voedingspatroon verandert naar gelang de soort landbouw
 Er werd minder vlees gegeten dan in de ME – geen positieve evolutie
 Van open-field naar enclosures (toegang tot/het bezit van grond)
 open-field = stukken grond zonder omheining die samengevoegd worden tot 1
groot geld waarop gemene rechten gelden.
 Eigendom van mensen, maar gemeenschappelijk geëxploiteerd
 Regelgeving en afspraken
 Enclosures = 1 eigenaar die het volledige alleenrecht heeft over wat er wordt
gedaan en het gebied is afgezet zodat er minder toegang mogelijk is.
 Verdwijnen van gemene rechten
 Opkomst van een meer kapitalistisch georganisatie van de economie
 Sociale diversiteit
 Westen: verdwijnen horigheid – meer kapitalistische organisatie van de
economie
 Oosten: 2de horigheid (dominante arbeid) – wordt opnieuw ingevoerd vanaf de
16de eeuw
 Geleidelijke verhoging van productiviteit

6

,  2 mechanismen
1. Toevoegen productiefactoren
o Land, arbeid en kapitaal: imput laten stijgen (andere gebieden
voor landbouw gebruiken)
o Intensiever gronden bewerken => soms versnippering in kleinere
percelen (intensiever bewerken)
2. Efficiëntere productie
o Schaalvoordelen agv enclosures
o Op efficiënte manier produceren – technologische context
waarbinnen men dit wil realiseren, blijft gelijk.
 Voornamelijk in periodes van bevolkinsgroei
 Maar geen agrarische revolutie
 Wel rond 1900
 Gevolg van handel (overzeese handel) – weinig export, wel import


Industrie

Industriële productie
 Dubbel afhankelijke positie
 T.o.v. landbouw
 Overblijfsel van wat niet voor levensonderhoud werd gebruikt –
handel/industrie is afhankelijk van hoe goed de landbouw het doet
 T.o.v. internationale handel
 Transportsector = beperkt en niet rendabel
 Textiel is de belangrijkste sector
 IR zal zich het eerst in deze sector uiten
 Productie van wol (ME) gaat plaatsmaken voor de productie van linnen en
katoen:
 Linnen = goedkoper om te produceren (komt van vlas)
 Katoen = plantaardig (wordt geïmporteerd vanuit Zuidoost-Azië) en
kan ook bedrukt worden vanaf de 18de eeuw met patronen.

Ambachten en gilden
De industrie overstijgt de huishoudens en valt vooral in de handen van de ambachten en de
gilden:

 Ambachten = georganiseerde groep die iets (bepaald beroep) mogen uitoefenen en
daarop een monopolie kunnen vestigen
 Uitoefenen = andere concurrentie verminderen
 Kwam terug in reglementen om schaalvergroting te beperken
(kleinschalig houden)
 Gevolg? Beperkt aantal rijken die een monopolie op de
productie vestigden
 Garanderen van kwaliteit/controleren van de opleiding…, maar ook
kwaliteitsnormen.



7

,Kenmerken vroegmoderne industrie
 Weinig kapitaal
 Trage technologische verandering
 Graduele, langzame veranderingen
 Niet noodzakelijk arbeidsbesparend
 Gedecentraliseerd/ weinig arbeidsconcentratie

Tendenzen naar verandering (schaalvergroting), maken de uitzonderingen minder
uitzonderlijk; aantoonbaar, wel beperkt:

 Ambachtsgilden
 Regels worden omzeild -> ontstaan van een concentratie van andere
ambachten met het in dienst nemen van “leerlingen”
 Putting-out systeem
 Verder bouwen aan ontwikkeling van de landbouw -> ongelijke verdeling van
de arbeidsimput
 Perspectieven om:
 Industrie gaat zich verplaatsen van de stad naar het platteland =
herlokalisatie van de industrie
 Mogelijkheid tot andere industriële taken uitvoeren
 Platteland = regelgeving van ambachten omzeilen
 Extreem: putting-out systeem = organiseren van industriële
specialisatie
o Afhankelijk van een bepaald aantal handelaars +z
zullen zo een heel proces kunnen opstarten (voorloper
IR)
 Geen typerend element (geen fabriek en geen
mechanisering)
 Manufacturen
 Voorlopers van de fabrieken – zonder mechanisering
 Arbeiders werken samen op 1 plaats


Handel
 Basis: lokale en regionale handel – 90% blijft binnen de regio
 Beperkte omvang van internationale/globale handel
 Enige sector die wel een grotere omvang heeft -> producten die per gewicht
heel veel waard zijn
 Vb. luxe-producten, specerijen, porselein
 Behoefte aan kapitaal
 Sterke ontwikkeling van het bankwezen (ontstaan depositobank Italië)
 Wisselwerking = mogelijk door innovatie op financieel vlak (er is enorm
veel kapitaal nodig)
 Beurs
 Aandeelhoudersverenigingen (VOC) – die alle toekomstige expedities
financieren.
 Risico’s hebben te maken met de stabiliteit van de financiële markten
 Heroriëntatie van handel binnen Europa

8

,  Handel gaat belangrijker worden in het Atlantische oceaangebied
 Beperkingen: hoe belangrijk was het handelskapitalisme?
 Impact?
 1e landen die aan handelskapitalisme gaan doen; Spanje/Portugal
hadden het economisch zwaar te verduren.
 Rechtstreekse impact
 Kwaliteit van de handel is bepalend buiten Europa – maar zal
relatief beperkt blijven en is dus minder dan men dacht
 Slechts een klein deel van de handel bevindt zich buiten
Europa
 Onrechtstreeks (op heel veel verschillende manieren)
 Verandering van dagelijks consumptiepatroon
 Begin vroegmoderne periode is suiker onbetaalbaar
 Meer besteden op markt/meer verdienen op die markt =>
stijging van de arbeidsmarktparticipatie
o Weinig goederen die ervoor niet voor iedereen
beschikbaar waren, zullen nu wel voor iedereen
beschikbaar zijn.
 Impact = groot => aanzet tot grotere verandering


Kapitalisme
Geleidelijke veranderingen die kunnen leiden tot meer kapitalistische organisatie van de
economie.

 Debat = zeer uitgebreid
 Chronologie
 Heel ver terug in de tijd: idee van onvermijdelijkheid
 Rond 1750: andere conclusie – veel meer het gevolg van
toevalligheden
 Adam Smith (1723-1790)
 Goede analyse + basis voor economische theorie die dominant zal worden
NA deze periode
 Specialisatie – in dat waar mensen het meest effectief in zijn
 Handel drijven om vruchten te plukken (hier gaat iedereen bij varen)
 Landen kunen dan beiden winst halen uit handel  staat haaks op het
idee van de overheid: handel als militaire competitie
 Karel Marx (1818-1883)
 Is het over een groot deel eens met wat Smith beweerde
 Uitbuiting van zij die arbeid verrichten
 Lonen van mensen = lager dan de winst (verschil naar ondernemers)

Ontstaan kapitalisme: situeren in vroegmoderne periode – economische dynamiek, capaciteit
om economische groei te garanderen.




9

, Protest en sociale gevolgen
 Proletariseringsproces = meer mensen worden afhankelijk van loonarbeid + meer
afhankelijk van externe factoren
 Niet noodzakelijk een proces van verarming
 Oorzaken
 Markt – loon naar beneden bij schaalvergroting en kapitaalconcentratie
 Gevolgen
 Kwetsbaarheid voor armoede, bedelaarij en criminaliteit
 Grote protesten: sociale onrusten die context gaat vormen

Hoofdstuk 3: religie (27/02)

De vroege reformatie

Het Lutheranisme
= hervormers/theologen die de autoriteit van de kerk/paus ondermijnen o.b.v; volkstalige
beweging (naar taalgemeenschap kijken, mensen die dezelfde taal spreken inlichten)

 Maarten Luther (voorbeeld van hervormingsbeweging die kritiek had op de
geloofsbeginselen)
 95 stellingen: Wittenberg, 1517
 Kritiek op Pauselijke vergeving van de zonden
 Fundamenteel theologisch dispuut
 Over de aard van de verlossing
 Over de aard van de kerk
 Situatie van de kerk: kleine minderheden die de kerk in vraag stelden
 Luther zal een monnik worden, maar heeft kritiek op de taken die hij zal
uitvoeren.
 Context humanisme: andere kennis over de Bijbel + wat er in te lezen valt.
 Inconsestenties in het instituut van de kerk
 Succesvol als theoloog: typerende manier van lesgeven
 Loop van ME: ontstaan van functionerend instituut van de kerk
 Komt niet helemaal overeen met wat de bijbel stelt
 Spanning zal ontstaan => formuleren van bepaalde kritieken.
 Sola fide, Sola Gratia, Sola Scriptura = Enkel geloof, gratie en schrift (zijn te
ritualistisch voor de kerk)
 Vb. bidden tot specifieke goden voor een goede geboorte
 Vb. deelnemen aan processies
 Kerk is dominant in het dagelijkse leven op vlakken die zij bepaalden,
MAAR: mensen beseften dat de beginselen van het christendom vaak
niet helemaal klopten.

DEEL VAN TRANSUBSTANTIATIE en AFLATEN??

 Snelle verspreiding door boekdrukkunst (vertaald naar het Duits)



10

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur sboe. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €11,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80364 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€11,99  3x  vendu
  • (0)
  Ajouter