Maatschappijgeschiedenis II
Academiejaar 2022-2023
VROEGMODERNE PERIODE
Algemene inleiding (13/02)
Periodisering
Vroegmoderne periode:
Europa is het startpunt en wordt later verder uitgebouwd.
Waarom vroegmodern? Wat impliceert het?
Het is geen neutrale term en het is een periode die niet op zichzelf mag
bestaan omdat de moderne periode bestaat. de tussenfase doet weinig recht
aan wat er eigen is aan de periode.
Niet geneigd om deze periode op zichzelf te beschouwen.
Intellectuelen zien dit als een eindpunt van een langere geschiedenis en wordt
zeker niet gezien als het begin van een periode van modernisme.
Beter zijn dan de periode ervoor.
Afbakening: 1500 - 1800
Ankerpunten
1453
1492: Val van Granada / ontdekkingen op econisch, sociaal en politiek
vlak.
1455: boekdrukkunst (grote impact in Europa)
Reproduceren van grote blokken -> grotere flexibiliteit.
1517: reformatie – Maarten Luther
Begin kerkelijk debat – symbolisch begin van een periode
gekenmerkt door een theologische strijd die ook
sociale/economische/politieke/culturele gevolgen had.
o Begin van een lange religieuze verdeeldheid.
Deze scharniermomenten zijn symbolisch, want hun impact is vaak
geleidelijker (lang proces).
Eindpunten:
1789: Franse Revolutie
Beïnvloed door ideeën van de Verlichting
Eindpunt van een typische manier van aan politiek doen in
Frankrijk.
Had niet op elke plaats een even grote impact.
1750: Industriële Revolutie in Groot-Brittannië
Waarde? Meer dan 100 jaar heeft GB een groot aandeel in de
mechanisering van de industrie.
1
,Veranderingsprocessen vallen vaak tussen de symbolische data. Ze betrekken minder
concrete gebeurtenissen.
Context? Europa was in 1500 op wereldschaal ontbetekend, maar op het einde van de
vroegmoderne periode was Europa op veel vlakken dominant en hadden een grote invloed.
Hoofdstuk 1: bouwstenen (13/02)
De dood
Schilderij: Val van Icarus
Waarover gaat het? Niemand kijkt op en het gewone leven gaat verder na de dood
van hem. Het staat symbool voor de onverschilligheid voor het lijden van anderen.
Is er wel iets veranderd in het dagelijkse leven? Wat veranderde er en waar kwam
dat vandaan?
In dergelijke structuren van het dagelijkse leven zijn heel weinig
veranderingen te zien.
Thomas Hobbes: conceptualiseren van nationale staat van de mens. De mens heeft
een voortbestaan tot leven dat eenzaam/arm/vies/brut/kort is.
Pessimistisch mensbeeld
Soort boutade van hoe het leven toen was
Gemiddelde levensverwachting: 25 – 35 jaar
Zeer lage levensverwachting (sociale klasse is bepalend).
Arbeiders: 18 jaar
Elite: 35 jaar
Grote kindersterfte door infectie en slechte voeding
1e levensjaar: 20-25% van de kinderen sterft.
Voor 18: 50% steft.
Procentueel sterven veel mensen, maar vanaf 18 jaar had men
een grote kans om ouder te worden.
Frequente abnormale sterfte
Frequent door tijdelijke visies
Epidemieën
Vb. de pest (komt periodiek terug) – het is niet duidelijk of het
effectief over deze ziekte gaat, want er zullen ook nieuwe
ziektes opkomen. Het zal blijven terugkomen tot de late 18de
eeuw (Marseilles).
Hongersnood: 2 factoren die het moeilijk maken voor de mens om aan
voldoende eten te komen.
Lage landbouwopbrengst
o Er is niet genoeg opbrengst om te compenseren
doordat er relatief weinig marge is.
Transportatiemogelijkheden zijn beperkt
o Langzaam en duur
o Water maakt het mogelijk om over grotere afstanden te
vervoeren, maar dat is zeldzaam.
2
, o Groot deel wordt er geconsumeerd waar er
geproduceerd wordt.
Strenge winter/natte zomer = misoogst
Oorlog (anders dan in de 19de en 20ste eeuw)
Onrechtstreekse impact:
o Ziektekiemen
o Vernietigde oogsten
o Transport
De bevolking gaat dalen = demografische transitie
Demografische transitie
Overgangsfase in de loop van de 17de eeuw tot het einde van de 18de eeuw +
einde van de 18de eeuw tot de loop van de 20ste eeuw.
Overgang van het ene regime naar het andere:
Van heel hoge sterfte en veel geboortes lage sterfte en weinig
geboortes: de levensverwachting zal stijgen door betere
levensomstandigheden.
Ziekte en ouderdom
Gevolgen?
1. Fragiliteit van familiale relaties
Dood van familieleden zorgde ervoor dat het gezin niet tijdloos was, men
hertrouwde veel door de dood van een partner
Aan verandering onderhevig
Ander beeld op weduwschap
2. Jeugdige bevolking
Impact op het functioneren van de samenleving
3. Dood als vertrouwd fenomeen
Soort aanvaarding van het sterveen
Religie als soort van zingeving – op de juiste manier sterven
Bang om slecht voorbereid dood te gaan: bestond een handleiding
voor
Om verlossing te krijgen
Idee van een rusteloze geest die aanwezig blijft
Literatuur – bezig met de dood
Het gezin
Hoeksteen van de vroegmoderne samenleving
Vgl. met vandaag
Basisfunctie is niet veel veranderd – groot brengen van kinderen
(affectieve functie)
Gezin wordt gezien als een onderneming (kleinste economische eenheid)
Totstandkoming?
Liefde?
Conflicterende ideeën – waarom zoveel weeskinderen?
Onverschilligheid
Welzijn van het kind boven zichzelf plaatsen
3
, Inspraak ouders?
Alleen bij de meer vermogende delen in de samenleving
Financieel?
Patriarchale maatschappij
Het Europees huwelijkspatroon
Restrictief huwelijkspatroon
Veel ongehuwden
Nucleaire families (kerngezin) vs. uitgebreide families
Nucleaire families (grote delen van de wereld tot uiting)
Kerngezin = echtpaar dat huwt, gaan zich op een nieuwe
locatie een eigen huishouden oprichten (zich niet bij het
bestaande gezin voegen)
Typerend – laat huwen (25/28 jaar)
Financieel zelfstandig + gezin stichten = daar zelf voor instaan
Samengestelde families – inwonen bij ouders (meerdere generaties
zijn aanwezig)
Uitgebreide families – verschillende familieleden (oma, opa, tante,
nonkel) wonen samen
Gevolgen?
Demografisch
o Geboortebeperking – laat huwen en dus ook later aan kinderen beginnen.
Vruchtbare periode is korter minder kinderen.
Flexibel: zorgt niet altijd voor dezelfde cijfers
Economisch
o Vorm van neo-lokaliteit (voorwaarde: financiële zelfstandigheid)
Voorspoedige economische situatie – vroeger huwen – langer gehuwd
– meer geboortes
Onvoorspoedig economisch situatie – later huwen – minder lang
gehuwd – minder geboortes (bepaalde demografische groei)
o Systematisch groei aanpassen aan de economische conjuctuur (niet
onbelangrijk in een systeem van beperkte marge)
Cultureel
o Jongerencultuur vs. gezellen
o Philippe Ariés: de uitvinding van de kindertijd
Sociaal (=!)
o Nucelair Hardship Hypothesis (Peter Laslett)
Kerngezin wordt kwetsbaar
Als wat met kostwinning te maken heeft – in gevaar
Als 1 iemand overlijd, zal het gezin zeer kwetsbaar worden
o Wordt vermeden in een uitgebreid/samengesteld gezin
Compensatie voor fluctuerende fasen
Veel minder een sterke band met andere familieleden aanwezig die
zich buiten het kerngezin bevinden.
o Voorwaarden hangen vast aan de economische conjuctuur
4
, Toch lage fragiliteit van het gezin – grote kwetsbaarheid voor de
economische eenheid.
Het sociale lichaam (nog kijken!)
Standen en klassen
Vrienden ende maegen
o Vrienden, familie, doopouders
o Ondersteunende functie
Gebuurte & parochie
o Sociale controle – charivari
o Inbreuken op ‘gewoonten’ aanklagen
Corporaties
o Economisch, sociaal, politiek, religieus
o Metaforen: ‘lichaam’ en ‘familie’
o Hervorming/afschaffing o.i.v. liberalisme einde 18de eeuw
Hoofdstuk 2: de economie (20/02)
Illustratie – Don Quichote (1605)
Scène die een edelman beschrijft die opzoek is naar het nut van het leven
Het leven is waardeloos – heldendaden verrichten, maar stoot op wolmolens en is
dus niet op de hoogte van de situatie van de arbeiders
Ontstaan van kapitalisme: veranderingen op schaal van economische
investeringen – kapitaal investeren
Totaal onbegrijpelijk voor ridders
Moeizaam proces (veel debat over de impact)
Staat symbool voor de transformaties die nog gaan komen
Grenzen aan de vroegmoderne groei
Thomas Malthus: moraliserend perspectief op bevolkingsgroei immoraliteit van de
armen die te veel kinderen krijgen
Wetmatigheid in gedrag van de mens
Zeer pessimistisch: groei is gedoemd om te eindigen in catastrofe
Toename voedselproductie is geleidelijk +
toename van bevolkingsgroei is sterk => leiden
tot tekort + daling van de bevolking
Reden? Meer mensen dus men moet
meer kapitaal investeren in
voedselproductie, maar de hoeveelheid
beschikbare land is beperkt. (beperkt
rendement werkt mee aan de grens
van de economische groei)
Tot op zekere hoogte heeft Malthus gelijk:
Een stijging van de bevolking tot aan een plafond, heeft een daling tot
gevolg = Mathusiaans plafond
5
, Economie is begrens en bevindt zich op een vaag niveau
Kort door de bocht – toch een aantal zaken die langzaam veranderen
In hoeverre noodzakelijk/voorwaardelijk voor wat na de Industriële revolutie
voorbereid hebben en waar moet dit gesitueerd worden?
Fundamenteel verschil in organisatie van andere delen van de IR +
economische groei?
Belangrijke factoren van IR
Aantal tekenen van verbetering:
Vb. bevolkingsaantal in Europa
1500 – 85 miljoen (ca. evenveel als in 1300)
1800 – 175 miljoen
Verdubbeling op 300 jaar tijd = bescheiden toename
Veel minder dan loop van ME en hedendaagse periode
Vb. verstedelijking – indicator van economische groei
Meer gespecialiseerde economische activiteite
Voorwaarde om stad te kunnen hebben: voldoende voedselproductie
voorzien moet hoog zijn = voldoende productiviteit
Evolutie
6% in steden (1500) naar 10% (1800)
o Landbouwproductie moet voldoende kunnen voorzien
om steden te voeden, maar toch werd er meer groei
gerealiseerd.
Heel weinig steden die meer dan 100.000 inwoners hebben.
Landbouw
Regionale diversiteit
Determinerend voor een bepaalde regio, die dan geschikt was voor een
bepaalde vorm van landbouw; vb. graanteelt.
Door de mens gefabriceerde economische factoren: vaak gaat het over
specifieke zaken.
Voedingspatroon verandert naar gelang de soort landbouw
Er werd minder vlees gegeten dan in de ME – geen positieve evolutie
Van open-field naar enclosures (toegang tot/het bezit van grond)
open-field = stukken grond zonder omheining die samengevoegd worden tot 1
groot geld waarop gemene rechten gelden.
Eigendom van mensen, maar gemeenschappelijk geëxploiteerd
Regelgeving en afspraken
Enclosures = 1 eigenaar die het volledige alleenrecht heeft over wat er wordt
gedaan en het gebied is afgezet zodat er minder toegang mogelijk is.
Verdwijnen van gemene rechten
Opkomst van een meer kapitalistisch georganisatie van de economie
Sociale diversiteit
Westen: verdwijnen horigheid – meer kapitalistische organisatie van de
economie
Oosten: 2de horigheid (dominante arbeid) – wordt opnieuw ingevoerd vanaf de
16de eeuw
Geleidelijke verhoging van productiviteit
6
, 2 mechanismen
1. Toevoegen productiefactoren
o Land, arbeid en kapitaal: imput laten stijgen (andere gebieden
voor landbouw gebruiken)
o Intensiever gronden bewerken => soms versnippering in kleinere
percelen (intensiever bewerken)
2. Efficiëntere productie
o Schaalvoordelen agv enclosures
o Op efficiënte manier produceren – technologische context
waarbinnen men dit wil realiseren, blijft gelijk.
Voornamelijk in periodes van bevolkinsgroei
Maar geen agrarische revolutie
Wel rond 1900
Gevolg van handel (overzeese handel) – weinig export, wel import
Industrie
Industriële productie
Dubbel afhankelijke positie
T.o.v. landbouw
Overblijfsel van wat niet voor levensonderhoud werd gebruikt –
handel/industrie is afhankelijk van hoe goed de landbouw het doet
T.o.v. internationale handel
Transportsector = beperkt en niet rendabel
Textiel is de belangrijkste sector
IR zal zich het eerst in deze sector uiten
Productie van wol (ME) gaat plaatsmaken voor de productie van linnen en
katoen:
Linnen = goedkoper om te produceren (komt van vlas)
Katoen = plantaardig (wordt geïmporteerd vanuit Zuidoost-Azië) en
kan ook bedrukt worden vanaf de 18de eeuw met patronen.
Ambachten en gilden
De industrie overstijgt de huishoudens en valt vooral in de handen van de ambachten en de
gilden:
Ambachten = georganiseerde groep die iets (bepaald beroep) mogen uitoefenen en
daarop een monopolie kunnen vestigen
Uitoefenen = andere concurrentie verminderen
Kwam terug in reglementen om schaalvergroting te beperken
(kleinschalig houden)
Gevolg? Beperkt aantal rijken die een monopolie op de
productie vestigden
Garanderen van kwaliteit/controleren van de opleiding…, maar ook
kwaliteitsnormen.
7
,Kenmerken vroegmoderne industrie
Weinig kapitaal
Trage technologische verandering
Graduele, langzame veranderingen
Niet noodzakelijk arbeidsbesparend
Gedecentraliseerd/ weinig arbeidsconcentratie
Tendenzen naar verandering (schaalvergroting), maken de uitzonderingen minder
uitzonderlijk; aantoonbaar, wel beperkt:
Ambachtsgilden
Regels worden omzeild -> ontstaan van een concentratie van andere
ambachten met het in dienst nemen van “leerlingen”
Putting-out systeem
Verder bouwen aan ontwikkeling van de landbouw -> ongelijke verdeling van
de arbeidsimput
Perspectieven om:
Industrie gaat zich verplaatsen van de stad naar het platteland =
herlokalisatie van de industrie
Mogelijkheid tot andere industriële taken uitvoeren
Platteland = regelgeving van ambachten omzeilen
Extreem: putting-out systeem = organiseren van industriële
specialisatie
o Afhankelijk van een bepaald aantal handelaars +z
zullen zo een heel proces kunnen opstarten (voorloper
IR)
Geen typerend element (geen fabriek en geen
mechanisering)
Manufacturen
Voorlopers van de fabrieken – zonder mechanisering
Arbeiders werken samen op 1 plaats
Handel
Basis: lokale en regionale handel – 90% blijft binnen de regio
Beperkte omvang van internationale/globale handel
Enige sector die wel een grotere omvang heeft -> producten die per gewicht
heel veel waard zijn
Vb. luxe-producten, specerijen, porselein
Behoefte aan kapitaal
Sterke ontwikkeling van het bankwezen (ontstaan depositobank Italië)
Wisselwerking = mogelijk door innovatie op financieel vlak (er is enorm
veel kapitaal nodig)
Beurs
Aandeelhoudersverenigingen (VOC) – die alle toekomstige expedities
financieren.
Risico’s hebben te maken met de stabiliteit van de financiële markten
Heroriëntatie van handel binnen Europa
8
, Handel gaat belangrijker worden in het Atlantische oceaangebied
Beperkingen: hoe belangrijk was het handelskapitalisme?
Impact?
1e landen die aan handelskapitalisme gaan doen; Spanje/Portugal
hadden het economisch zwaar te verduren.
Rechtstreekse impact
Kwaliteit van de handel is bepalend buiten Europa – maar zal
relatief beperkt blijven en is dus minder dan men dacht
Slechts een klein deel van de handel bevindt zich buiten
Europa
Onrechtstreeks (op heel veel verschillende manieren)
Verandering van dagelijks consumptiepatroon
Begin vroegmoderne periode is suiker onbetaalbaar
Meer besteden op markt/meer verdienen op die markt =>
stijging van de arbeidsmarktparticipatie
o Weinig goederen die ervoor niet voor iedereen
beschikbaar waren, zullen nu wel voor iedereen
beschikbaar zijn.
Impact = groot => aanzet tot grotere verandering
Kapitalisme
Geleidelijke veranderingen die kunnen leiden tot meer kapitalistische organisatie van de
economie.
Debat = zeer uitgebreid
Chronologie
Heel ver terug in de tijd: idee van onvermijdelijkheid
Rond 1750: andere conclusie – veel meer het gevolg van
toevalligheden
Adam Smith (1723-1790)
Goede analyse + basis voor economische theorie die dominant zal worden
NA deze periode
Specialisatie – in dat waar mensen het meest effectief in zijn
Handel drijven om vruchten te plukken (hier gaat iedereen bij varen)
Landen kunen dan beiden winst halen uit handel staat haaks op het
idee van de overheid: handel als militaire competitie
Karel Marx (1818-1883)
Is het over een groot deel eens met wat Smith beweerde
Uitbuiting van zij die arbeid verrichten
Lonen van mensen = lager dan de winst (verschil naar ondernemers)
Ontstaan kapitalisme: situeren in vroegmoderne periode – economische dynamiek, capaciteit
om economische groei te garanderen.
9
, Protest en sociale gevolgen
Proletariseringsproces = meer mensen worden afhankelijk van loonarbeid + meer
afhankelijk van externe factoren
Niet noodzakelijk een proces van verarming
Oorzaken
Markt – loon naar beneden bij schaalvergroting en kapitaalconcentratie
Gevolgen
Kwetsbaarheid voor armoede, bedelaarij en criminaliteit
Grote protesten: sociale onrusten die context gaat vormen
Hoofdstuk 3: religie (27/02)
De vroege reformatie
Het Lutheranisme
= hervormers/theologen die de autoriteit van de kerk/paus ondermijnen o.b.v; volkstalige
beweging (naar taalgemeenschap kijken, mensen die dezelfde taal spreken inlichten)
Maarten Luther (voorbeeld van hervormingsbeweging die kritiek had op de
geloofsbeginselen)
95 stellingen: Wittenberg, 1517
Kritiek op Pauselijke vergeving van de zonden
Fundamenteel theologisch dispuut
Over de aard van de verlossing
Over de aard van de kerk
Situatie van de kerk: kleine minderheden die de kerk in vraag stelden
Luther zal een monnik worden, maar heeft kritiek op de taken die hij zal
uitvoeren.
Context humanisme: andere kennis over de Bijbel + wat er in te lezen valt.
Inconsestenties in het instituut van de kerk
Succesvol als theoloog: typerende manier van lesgeven
Loop van ME: ontstaan van functionerend instituut van de kerk
Komt niet helemaal overeen met wat de bijbel stelt
Spanning zal ontstaan => formuleren van bepaalde kritieken.
Sola fide, Sola Gratia, Sola Scriptura = Enkel geloof, gratie en schrift (zijn te
ritualistisch voor de kerk)
Vb. bidden tot specifieke goden voor een goede geboorte
Vb. deelnemen aan processies
Kerk is dominant in het dagelijkse leven op vlakken die zij bepaalden,
MAAR: mensen beseften dat de beginselen van het christendom vaak
niet helemaal klopten.
DEEL VAN TRANSUBSTANTIATIE en AFLATEN??
Snelle verspreiding door boekdrukkunst (vertaald naar het Duits)
10