Twee hoofdvragen staan centraal in het internationale overeenkomstenrecht:
1. Mogen contractspartijen zelf het toepasselijke recht voor hun internationale
overeenkomst bepalen? (Hebben zij deze bevoegdheid?)
2. Welk rechtstelsel is van toepassing als de contractspartijen geen keuze hebben
gemaakt hierin?
1. Mogen contractspartijen zelf het toepasselijke recht voor hun internationale overeenkomst
bepalen?
Materieelrechtelijke rechtskeuze: dit houdt in dat het dwingend recht keuzebestendig is en
dat enkel het regelend recht van het eigenlijke toepasselijke recht wordt vervangen door het
recht dat is gekozen door de partijen.
Conflictenrechtelijke rechtskeuze: hier vervangt het gekozen recht zowel het dwingend als
het regelend recht van het eigenlijke toepasselijke recht.
HR Alnati:
De ruime leer van de rechtskeuzebevoegdheid in het internationale recht wordt hier
bevestigd. De conflictenrechtelijke rechtskeuze was dus mogelijk.
Hier volgen wel drie (of vier) beperkingen uit voort:
- Er moet sprake zijn van een internationaal karakter van de overeenkomst. (Wanneer
er sprake is van een niet-internationale overeenkomst, dan speelt de hele kwestie
van onzekerheid over het rechtstelsel namelijk niet)
- ‘Voor zover de wet zich daartegen niet verzet’. Deze beperking gaat over de
Nederlandse voorrangsregels en andere bijzondere conflictregels.
- Ook de buitenlandse voorrangsregels kunnen een bepaalde rechtskeuze beperken.
- (‘In beginsel’. Hieruit lijkt voort te vloeien dat partijen wel banden moeten hebben met
het aangewezen rechtsstelsel en dat ze met deze keuze verantwoordelijk moeten
omgaan’. Ook zou ‘in beginsel’ kunnen beteken dat de leer niet van toepassing is op
alle soorten overeenkomsten.)
2. Welk rechtstelsel is van toepassing als de contractspartijen geen keuze hebben gemaakt?
Er zijn twee verwijzingsregels te onderscheiden:
- Lex loci contractus-regel: het recht van het land waar de overeenkomst is gesloten,
is van toepassing op een dergelijke internationale overeenkomst.
- Lex loci solutionis-regel: het recht van het land waar de internationale
overeenkomst ten uitvoer wordt gelegd, is het recht dat moet worden toegepast.
Beide verwijsregels zijn verdrongen door een algemene verwijsregel die ook wel bekend
staat als de karakteristieke prestatie. Het recht van het land waarin de partij die de
karakteristieke prestatie doet woont of gevestigd is, moet worden toegepast op de
internationale overeenkomst. Het gaat dan om de levering van een goed,
1
,Rome I – Verordening
Het EVO is in 2008 omgezet in de Rome I-Verordening. Dit is een verordening die bepaald
welk recht er van toepassing is op bepaalde overeenkomsten. De Rome I-verordening is
ingegaan op 17 december 2009 en geldt voor alle EU-lidstaten behalve Denemarken.
Toepassingsgebied Rome I
Artikel 28 Rome I geeft aan vanaf wanneer deze verordening toepassen heeft gekregen.
Deze ingangsdatum heeft ook centraal gestaan in de uitspraak HvJ EU Nikiforidis.
Artikel 2 laat zien dat er sprake is van een universeel formeel toepassingsgebied. Er is
dus geen verbinding nodig met een bepaalde lidstaat, voor het toepasbaar zijn van deze
verordening. Dit geldt ook voor geschillen waarin de Nederlandse rechter moet beslissen
over overeenkomsten tussen niet-aangesloten landen.
In artikel 1 is het materiële toepassingsgebied van de verordening terug te vinden. Dit
houdt in dat er sprake moet zijn van een internationaal karakter, wil de verordening van
toepassing kunnen zijn op overeenkomsten. In dit artikel zijn ook de gevallen beschreven
waarop de verordening niet van toepassing en dat is terug te vinden in lid 2. Lid 3 beschrijft
dat deze verordening niet van toepassing is op het bewijs en de rechtspleging ex artikel 18
Rome I.
De hoofdlijnen voor verwijzing zijn terug te vinden in artikel 3. Partijen kunnen in principe
zelf het recht kiezen wat van toepassing gaat zijn op de overeenkomst op grond van lid 1.
Wanneer er geen keuze heeft gemaakt, dan moet er gekeken worden naar artikel 4 van
Rome I. Het gaat dan om de eerder benoemde leer van de karakteristieke prestatie. In artikel
4 lid 1 wordt voor een aantal overeenkomsten het recht wat daar van toepassing op is, reeds
aangewezen. Wat betreft de belangrijkste categorieën, is dat de leer van de karakteristieke
prestatie.
In artikel 9 is het leerstuk van de voorrangsregels terug te vinden, in artikel 16 de openbare
orde-exceptie en in artikel 20 de uitsluiting van renvoi.
Rechtskeuzebevoegdheid
Er is dus sprake van rechtskeuzebevoegdheid en een land kan zelfs een rechtsstelsel van
toepassing verklaren dat niets met de overeenkomst te maken heeft. Enkel geldig statelijk
recht zorgt voor conflictrechtelijke rechtskeuze. Wanneer er voor een niet-statelijk recht
gekozen wordt, is alleen de materieelrechtelijke rechtskeuze mogelijk.
Partiële rechtskeuze is ook mogelijk volgens artikel 3 lid 1.
De rechtskeuze kan zowel uitdrukkelijk gedaan zijn, maar stilzwijgend is ook mogelijk mits dit
duidelijk zichtbaar is in de overeenkomst. Ook dit is terug te vinden in artikel 3 lid 1. Om vast
te stellen of er sprake is van een stilzwijgende rechtskeuze, moet er o.a. gekeken worden
naar het forumkeuzebeding.
In artikel 3 lid 2 is te zien dat partijen ook hun rechtskeuze nog kunnen wijzigen. Deze
rechtskeuze heeft geen invloed op de formele geldigheid van een overeenkomst.
Beperkingen aan de rechtskeuzebevoegdheid
1. De eerste beperking staat in artikel 3 lid 3 en ziet op overeenkomsten met een niet-
internationaal karakter. Deze zijn niet verboden, maar daarvoor is enkel
materieelrechtelijke rechtskeuze voor mogelijk.
2
, 2. De tweede beperking ziet op de voorrangsregels zoals deze te zien zijn in artikel 9
van Rome I. Er is namelijk sprake van keuzebestendigheid van de lex fori uit artikel 2
en de voorrangsregels van het land waar de overeenkomst moet worden nagekomen.
De objectieve verwijzingsregel
Deze verwijzingsregel geldt wanneer partijen geen keuze hebben gemaakt voor een bepaald
rechtstelsel ex artikel 4 van de Rome I-Verordening en deze is gebaseerd op de leer van de
karakteristieke (kenmerkende) prestatie. In artikel 4 lid 1 zijn een tal van categorieën
opgenomen en daarbij staat vermeldt welk rechtstelsel van toepassing is.
Er is sprake van een uitzondering met betrekking tot artikel 4 lid 1 sub c. Er is namelijk een
uitzondering als het gaat om de huur van een onroerend goed door een particulier met een
tijdelijke visie en maximale termijn van zes opeenvolgende maanden. Dan is namelijk het
recht van het land waar de huurder zijn normale verblijfsplaats heeft van toepassing. Dit alles
volgt uit artikel 4 lid 1 sub d.
Wanneer een overeenkomst niet valt onder artikel 4 lid 1, dan moet er verder gekeken
worden naar de uitzonderingsregel in lid 2. Dan wordt namelijk de overeenkomst beheerst
door het recht van het land waar de partij die de karakteristieke prestatie doet, zijn
verblijfsplaats heeft. Dit geldt ook voor overeenkomsten die geschaard kunnen worden onder
meer dan een categorie in lid 1.
Bij gemengde overeenkomsten is vaak artikel 4 lid 4 aan de orde om het toepasselijke
rechtsstelsel te kunnen aanduiden. Ook wordt op dit lid teruggevallen wanneer het niet kan
worden vastgesteld waar nu de karakteristieke prestatie heeft plaatsgevonden. (sui-generis
overeenkomst)
De algemene uitzondering op de verwijzingsregels in voorgaande leden is terug te vinden
in artikel 4 lid 3. Als het blijkt dat er een nauwere band is met een ander land (gekeken naar
alle omstandigheden), dan is het recht van dat land van toepassing. Er moet dan sprake zijn
van een ‘duidelijk feitelijk-geografisch aanknopingsoverwicht’ van de overeenkomst.
Bijzondere verwijzingsregimes
Het uitgangspunt van deze beginselen is het beschermingsbeginsel.
Vervoersovereenkomsten
In artikel 5 van de Rome I-Verordening ziet op deze soort overeenkomsten. Er is dan een
onderscheid tussen het vervoer van goederen en het verover van personen:
- Vervoer van goederen: artikel 5 lid 1 Rome I. Partijen hebben de vrijheid om zelf
een keuze te maken wat betreft het toepasselijke rechtstelsel. Is er geen keuze
gemaakt? Dan gaat men over naar de leer van de karakteristieke prestatie en wordt
er gekeken naar het land waar de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft. Het is
dan wel van belang dat deze plaats samenvalt met de plaats waar de goederen zijn
ontvangen, de plaats van de verzender of de plaats waar de goederen zijn
afgeleverd. Als hiervan geen sprake is, dan geldt het recht van de plaats waar de
aflevering van goederen is afgesproken.
- Vervoer van personen: artikel 5 lid 2 Rome I. Verwijzing van deze overeenkomsten
berust op de beschermingsbeginsel. Er worden namelijk grenzen gesteld aan de
rechtskeuze, om zo het beschermingsniveau van passagiers te kunnen beschermen.
Er zijn een aantal opties waaruit met kan kiezen:
o Het recht van het land waar de vervoerder of passagier zijn gewone
verblijfsplaats heeft
o Het recht van het land waar het vertrek of de aankomst plaatsvindt.
o Het recht van het land waar de vervoerder zijn hoofdvestiging heeft.
3
, Indien er geen rechtskeuze is gemaakt, dan geldt het recht van het land waar de
passagier zijn gewone verblijfsplaats heeft. Deze plaats moet dan weer
overeenkomen met de plaats van de hoofdvestiging of de plaats van aankomst of
vertrek. Wanneer dit ook niet aan de orde is, dan wordt er teruggevallen op de leer
van de karakteristieke prestatie.
Voor beide soorten vervoersovereenkomsten geldt ook nog lid 3. Wanneer er blijkt uit
omstandigheden dat er een nauwere band is in de overeenkomst met een ander
land, dan is dit andere land van toepassing.
Consumentenovereenkomsten
Ook deze overeenkomsten berusten op het beschermingsbeginsel en zijn terug te vinden in
artikel 6 van de Rome I-verordening.
Wanneer een overeenkomst voldoet aan de omschrijving uit artikel 6 lid 1, dan is er sprake
van een bijzonder verwijzingsregime. Echter moet dan wel aan één van de voorwaarden uit
lid 1 sub a of b voldaan zijn. Sub b ziet met name op activiteiten die de verkoper doet via het
internet.
Wanneer een overeenkomst dus valt onder de beschrijving in lid 1 en niet onder de
uitzondering in lid 4 valt, dan is het beschermingsbeginsel van toepassing. De overeenkomst
wordt dan beheerst door het recht waar de consument zijn gewone verblijfsplaats heeft.
Rechtskeuze is niet verboden ex artikel 6 lid 2, maar dit mag niet teniet doen aan de
bescherming van de consument. Kijkende naar artikel 6 lid 2 lijkt het alsof er dus geen
mogelijkheid is tot conflictrechtelijke rechtskeuze, maar enkel materieelrechtelijke
rechtskeuze.
In de zaak HvJ EU VKI/Amazon werd het duidelijk dat er bepaalde vereisten werden gesteld
door het Hof van Justitie aan een rechtskeuzebeding in algemene voorwaarden wanneer het
gaat om een online-consumentenovereenkomst. Er is namelijk sprake van een oneerlijk
beding wanneer een verkoper een beding heeft opgenomen in de overeenkomst waar staat
dat het recht van de vestiging van de verkoper toepasselijk is. Dit is oneerlijk voor zover er
sprake is van misleiding bij de consument omdat hij niet wordt voorgelicht over het feit dat hij
bescherming geniet op grond van artikel 6 lid 2 Rome I-Verordening.
Arbeidsovereenkomsten
Er is sprake van een bijzondere verwijzingsregel wanneer het gaat om individuele
arbeidsovereenkomsten ex artikel 8 van de Rome I-Verordening.
Wanneer er geen rechtskeuze is gemaakt, dan is er sprake van een verwijzingsregel die
bestaat uit drie stappen:
1. De eerste stap is gebaseerd op het beschermingsbeginsel en is terug te vinden in
artikel 8 lid 2. De overeenkomst wordt namelijk beheert door het recht van het land
waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht. Dit heet lex loci laboris.
2. Wanneer er geen sprake is van arbeid verrichten in één land, dan wordt er gekeken
naar het recht van het land van waaruit de arbeid wordt verricht. Dit volgt ook uit
artikel 8 lid 2.
3. Wanneer van de twee voorgaande stappen allebei geen sprake is, dan is het recht
van toepassing van het land waarin zich de vestiging bevindt die de werknemer in
dienst heeft genomen. Dit volgt uit artikel 8 lid 3.
Ook hier geldt weer voor alle treden dat, wanneer het blijkt dat de overeenkomst een
nauwere band heeft met een ander land, het recht van dit land van toepassing is op
de overeenkomst ex artikel 8 lid 4.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur rechtenstudentuvt. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,39. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.