Vergelijkende Politiek
C1 - VERG. POL. ALS DISCIPLINE
Wat is politiek?
Definitie
Geen eenduidige definitie
Vier elementen (Miller)
Collectieve activiteit
Verschillende meningen
Verzoeking → communicatie
Autoriteit → legitimiteit en sanctie
Politiek = macht verwerven, behouden en uitoefenen
Politiek = meest rationele weg voor gezamenlijke oplossing voor probleem
Tussen puur conflict en pure coöperatie
Vragen voor vergelijkende politiek
Welke beslissingen en met welke invloed?
Hoe worden beslissingen genomen?
Wie neemt beslissingen onder welke invloed?
Bouwstenen (Hague & Harrop)
Overheid: instituties om collectieve beslissingen te nemen en uit te voeren
Governance: activiteit, proces en kwaliteit om collectieve beslissingen te nemen
Regering: hoogste niveau om die beslissingen te nemen
Autoriteit: recht om te regeren, gelinkt aan een positie
Staten: politieke gemeenschap op één territorium onder één regering
Soevereiniteit: hoogste bron van autoriteit
Naties: gemeenschap, eventueel binnen een staat
Nationalisme: naties hebben recht op zelfbeschikking
Macht: motor van politiek
Legitimiteit: systeem gebaseerd op autoriteit
Variatie in Europa
Vergelijkende Politiek 1
, 1. Staatshoofd
Monarchie vs Presidentieel
2. Politiek systeem
Presidentiële systemen: verkozen president, staatshoofd = regeringshoofd (US)
Parlementaire systemen: aangestelde president met ceremoniële positie (ITA,
DU)
Semi-presidentiële systemen: verkozen president en regering van
parlementaire meerderheid (FR)
3. Parlementen
Eén Kamerstelsels (NO, DK, SW, LU)
Twee Kamerstelsels
NL: Eerste Kamer = provincies
FR: Sénat = régions
DU: Bundesrat = Länder
BE: Senaat = gemeenschappen
4. Partijsysteem
5. Regeringsmeerderheid
Minderheidsregeringen
oversized regeringen
6. Electoraal systeem (kiesstelsel)
Meerderheidssystemen
Gemengde systemen
Proportionele systemen
7. Staatsstructuur
Federaal (BE, DUI)
Quasi-federaal (SP)
Gecentraliseerd (FR, UK)
Vergelijkende politiek
Subdisciplines van politieke wetenschappen
1. Politieke theorie (normatief)
2. Internationale relaties (oorlog en vrede)
3. Vergelijkende politiek (werking van staat)
Vergelijkende Politiek 2
, Onderverdeling is wellicht niet zo rechtuit
Ten gevolge van globalisering → interdependentie
Types en tradities
Eénlandenstudies (substantie)
Angelsaksische dominantie
Country chapters in handboeken
Nut: deviante case, gedetailleerde info
Soms impliciete vergelijking
Methodologisch: regels vastleggen (methode)
Hoe vergelijkend onderzoek te voeren
Logisch en statistisch
Analytisch (combinatie)
Vergelijking volgens welbepaalde systematiek
Doel: beschrijven, verklaren en voorspellen
Wat wordt vergeleken?
Vier periodes
1880‐1920: grondleggers van vergelijkende politiek
1921‐1966: Golden Age
1967‐1988: post‐behavioralisme
1989‐ . . . .: Rational choice
Twee revoluties
Behavioral Revolution (1920‐1966)
Tweede wetenschappelijke revolutie (1989‐...)
1. Grondleggers (1880 - 1920)
Duitse School: Staatswissenschaft vs Geisteswissenschaft
Analyse van staat en instituties in strikte zin
Formele ipv substantiële, historische analyse
Legalistisch: bronnen = wetteksten, constituties
Geografisch: West‐Europa en Noord‐Amerika
2. Golden age (1920 - 1966)
Charles Merriam (Chicago School): oproep voor breder paradigma
Vergelijkende Politiek 3
, Reactie tegen formalisme en weinig wetenschappelijke benadering
Behavioral revolution → nieuwe realiteit → nieuwe noden
Invloeden uit sociale antropologie, sociologie, biologie
Rol voor belangengroepen, partijen, ideologie, …
Dominantie Angelsaksisch meerderheidsstelsel in vraag
Geografisch en historisch uitbreiding
Variëteit van politieke systemen
Grotere rol voor agenten dan instituties
Nieuwe methodologie
Beschrijving van ‘echt’ gedrag
Veel gevallen (grote steekproef)
Intrede statistiek en datacollectie
Nieuwe taal: systemisch functionalisme
Staat wordt politiek systeem
Systeemtheorie van Easton
3. Post‐behavioralisme (1967‐1988)
Kritiek op behavioral benadering
Abstractie als hoge prijs
A‐historische benadering → geen begrip van de individuele gevallen
Travelling problem → variabelen niet overdraagbaar (Sartori)
Structureel functionalisme schiet te kort als Grote Theorie
Nieuw-institutionalisme
Tegenreactie vanaf 1967
Shift naar substantiële focus
Kleinere geografische focus
Nieuwe methodologie
Theoretische ommekeer
Rationaliteit en strategie van actoren
Staat wordt weer belangrijk
Instituties: set regels, procedures, sociale normen
Opportuniteitstructuur + binnen welke limieten voorkeur
Vergelijkende Politiek 4