Leerstoornissen
HC 1: Leerproblemen binnen ergotherapie
1. Leerstoornis vs. Leermoeilijkheden
Leerstoornis = ontstaat wanneer het leerproces niet goed ontwikkeld maar, het kind heeft een
normale intelligentie, er zijn geen sociaal-emotionele, auditieve of zintuiglijke problemen of een
gebrekkig onderwijs dat aan de oorzaak ligt.
-> Vb: dyslexie, dysorthografie, dyscalculie en dysfasie.
-> Vaak merken we ook een comorbiditeit tss verschillende stoornissen, er zijn vrij veel
kinderen die naast hun leerstoornis te kampen hebben met een andere stoornis zoals
AD(H)D, DCD, …
Leerprobleem = kan ontstaan wanneer een kind langdurig ziek is, emotionele problemen heeft,
auditieve of visuele problemen kunnen aan de oorzaak van een leerprobleem liggen. Meestal kunnen
de kinderen deze achterstand vrij snel weer inhalen.
2. Leerstoornis volgens:
2.1. DSM-5
DSM = Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders
= Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen
-> Omschrijft symptomen
-> Definieert precies welke symptomen voorkomen bij een ziektebeeld + hoeveel er
aanwezig dienen te zijn, om te kunnen spreken van een bepaald ziektebeeld
DSM-5 = leerstoornis (= ‘Specific Learning Disorder’) wordt een ‘paraplubegrip’ voor problemen met
rekenen, lezen, schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid en leerstoornis niet anderszins omschreven
=> de verschillende problemen worden ondergebracht onder 1 noemer: ‘leerstoornis
2.2. ICF
-> Problemen met leren in kaart brengen adhv
Functies
Activiteiten en participatie
2.3. Opportunity-propensity model
-> De factoren die invloed hebben op het leren worden gebundeld in
3 categorieën:
1) Opportunity-factoren (O)
= de geboden kansen aan het kind om tot leerprestaties
(lezen, spellen of rekenen) te komen
Vb: Goede instructie op school
2) Propensity-factoren (P)
1
, = kindgebonden factoren om geboden kansen te benutten
Vb: Intelligentie, werkgeheugen, motivatie,..
-> Propensities kun je vergelijken met een ‘spons’ die de aangeboden kansen ‘absorberen’ en
zo resulteren in leerprestaties.
3) Distale factoren
= verklaren waarom sommigen meer blootgesteld worden aan O-factoren en/of beschikken
over meer P-factoren
Vb: Sociaal-economische status (SES), ouderlijke verwachtingen, geboorte-gewicht,
plaats in de kinderrij
Toepassing OP-model:
Onderzoek (Desoete & Baten, 2022) ging na welke invloed alle factoren uit het OP-model hebben op
rekenprestaties bij kinderen van 9 tot 12j:
D-factoren: gender, geboortegewicht, plaats in de kinderrij
O-factoren: ervaring van de leerkracht en instructietijd rekenen
P-factoren: intelligentie, (pos en neg) affect en motivatie
-> D-factoren: enkel gender blijkt gerelateerd aan rekenvaardigheden
-> O-factoren maakten geen significant verschil
-> P-factoren bleken de sterkste voorspellers voor rekenvaardigheden
3. Etiologie, prevalentie, diagnostiek leerstoornissen
Etiologie (= bestudering van oorzaken)
Neurologische basis
Erfelijke component
Vb: Dyslexie bij ouders -> verhoogt de kans om zelf dyslexie te hebben tot 30 - 50%
Prevalentie
Dyslexie: wordt geschat van 5% tot 7%, waarvan 60% mannen
Dyscalculie: internationaal tussen 2% en 7%, man-vrouw ratio gelijk
Comorbiditeit (= het tegelijkertijd voorkomen van twee of meer aandoeningen of stoornissen bij één
persoon) is eerder een regel dan uitzondering:
Leerstoornissen bij 20 tot 45% van de kinderen met ADHD van het inattentieve subtype
Omgekeerd voldoen min. 20 tot 40% van de kinderen met leerstsn ook aan de criteria voor
ADHD
Leerstoornissen en ernstige tekorten qua motorische coördinatie:
o De comorbiditeit van dyslexie en DCD (Developmental Coördination Disorder) zou
variëren van 19 tot 54%
o Bij 25% van de kinderen met dyscalculie in Vlaanderen werd DCD vastgesteld
Diagnostiek
3 beschrijvende criteria om te spreken van een leerstoornis:
1) Ernst
-> Geobjectiveerd adhv testresultaten
-> Klinische scores
2) Hardnekkigheid
2
, -> Ondanks goede hulp/optimale instructie gedurende bepaalde termijn, niet de verwachte
vooruitgang
3) Exclusie
-> Leerprobleem is primair
-> Geen andere oorzaak/verklaring
=> Een goede intake (familiale antecedenten, een overzicht van de reeds uitgevoerde interventies …)
=> Een brede diagnostiek (i.f.v. comorbiditeit) met onderbouwde voor Vlaanderen genormeerde
instrumenten om de ernst van de achterstand te kunnen objectiveren
4. Verschuiving in visie op leerstoornissen
Vroeger:
In DSM-IV stonden leerstoornissen (dyslexie, dyscalculie,…) als aparte diagnoses beschreven
Focus op medische modellen (bv. hersenstimulatie) en basisfunctiemodel (basisfuncties en
processen trainen)
Nu:
DSM-5: verzamelt de stoornissen onder 1 noemer = “paraplubegrip”
Geëvolueerd naar biopsychosociaal model (→ ICF)
Kind in zijn geheel bekijken (kansen, mogelijkheden,…)
Minder “etiketteren”
-> Wat zijn de voor- en nadelen van een mogelijk etiket?
5. Leermoeilijkheden
= Het (secundaire) gevolg van:
Lagere intelligentie
Centraal-neurologische stoornissen
AD(H)D
DCD (=dyspraxie)
Neuropsychologische onrijpheid
Psychomotorische stoornissen
Zintuiglijke beperkingen
6. Psychomotorische ontwikkeling en therapie
Begripsomschrijving: psychomotoriek
= De ontwikkeling van de motoriek in relatie tot de cognitieve, sociaal-affectieve en zuiver
motorische elementen
Motorisch: de spieren, gewrichten,…
Cognitief: het bepaalde doel, plan van aanpak…
Sociaal: met wie, naar wie, alleen of in interactie,…
Emotioneel: hoe voel je je erbij, welk effect hebben emoties op je houding,…
=> Motorisch-intentioneel bewegen = doelgericht inzetten van het lichaam en bewegingen
=> Holistische visie (gaat uit van het principe dat alles met elkaar is verbonden)
6.1. (Neuro)motorische invalshoek
6.1.1. Van reflex tot intentioneel bewegen
-> Kind start met spontane + reflexmatige bewegingen
3
, => Plotse, korte reflexreacties
Vb: Op knie kloppen met hamertje
=> Houdingsreflexen
Vb: Slapen
=> Bewegingsreflexen
Vb: Wandelen
-> Kind ontdekt door de reflexen bijhorende bewegingen en leert die voelen
-> Gaandeweg worden dit meer gewilde, intentionele bewegingen
=> Kind leert de perifere neurologie (zenuwbanen, zenuwspier overdracht) in gebruik te nemen dmv
centrale neurologische systemen (hersenen, ruggenmerg)
(Neuro)sensomotorisch leerproces (=tweerichtingsverkeer)
-> Waarnemen speelt een belangrijke rol, zowel prikkels vanuit het lichaam als prikkels van
buitenaf
-> Doelgerichte bewegingen worden geoefend en op basis van de sensaties die de zintuigen
opvangen, bijgestuurd
- Al doende waarnemen
- Al voelende doen/bewegen
Toepassing: Normaal verloopt dit vanzelf, maar wanneer niet?
Fysiek beperking: minder mogelijkheden om te gaan exploreren
Verstandelijke beperking: soms minder initiatief/drang om zelfstandig te gaan exploreren
Angsten
Een onaangepaste omgeving (zowel ouders die overbeschermen, onderstimuleren,… als te
weinig plaats om binnen én buiten te bewegen, als…)
6.2. Cognitief-motorische invalshoek
6.2.1. Sensomotoriek en perceptuomotoriek
Bewegen is onlosmakelijk verbonden met waarnemen en een daarbij horend leerproces
-> “Senso-perceptuo-cognitief-motorisch” integratiesysteem
Motoriek: het bewegen
Sensoriek: het waarnemen
Perceptie: betekenisverlening, wat neem ik waar
Cognitie: de betekenis in een ruimere context kunnen plaatsen (geheugen, is het een eerdere
of nieuwe ervaring,…) → Geïntegreerd leren
-> Sensomotoriek: nabije waarnemingsmotoriek
Voelen en bewegen
Ruiken en bewegen
Proeven en bewegen
Houdingsgevoel
Bewegingsgevoel
Evenwicht
-> Perceptuomotoriek: verre waarnemingsmotoriek
Zien en bewegen
Horen en bewegen
4