CuFa: Examenvragen
1.Wat is superdiversiteit: kwalitatief, kwantitatief en normalisering.
Superdiversiteit in mijn eigen woorden: In België leven er verschillende bevolkingsgroepen samen
en binnen zo een bepaalde groep heb je nog verschillen (bv: in migratie heb je een eerste, tweede en
derde generatie). Verder heb je ook laag-en hooggeschoolden, rijke en arme mensen, ouderen en
jongeren, werkenden en werklozen,… Er is dus diversiteit tussen groepen maar ook binnen
groepen
Superdiversiteit: Sociologische term die aangeeft dat onze bevolking verandert. Om dit aan te
tonen wordt gebruikt gemaakt van 3 transities: kwantitatief, kwalitatief en normalisering.
Superdiversiteit gaat om een samenspel tussen deze 3. We gaan dus op een nieuwe manier naar de
realiteit kijken.
De kwantitatieve transitie:
Het eenvoudigste lijkt de kwantitatieve transitie. Onze samenleving is minder en minder stabiel en
homogeen geworden (bv: grenzen vervagen, globalisering). Westerse Europese landen worden
geconfronteerd met een enorme toename van etnisch-culturele diversiteit en werden immigratie-
samenlevingen. Zie vraag 17 voor een beeld van de immigratie vanaf de 20 ste eeuw.
De kwalitatieve transitie:
In superdiversiteit moet men rekening houden met de kwantitatieve transitie, maar veel
belangrijker is de kwalitatieve transitie. Superdiversiteit laat ons voorbij stereotypen kijken (bv: de
Vlaming, de Waal, de vluchteling, de allochtoon,… bestaat niet meer). Je hebt niet één identiteit
maar verschillende identiteiten (je maakt deel uit van verschillende culturen, gemeenschappen)
De kwalitatieve transitie benadrukt processen van differentiatie (=verschil), met een toenemende
diversiteit in diversiteit (= dat er steeds meer verschillen zijn binnen een gemeenschap). Nooit eerder
waren er in België zoveel nationaliteiten, spraken ze zoveel talen, zijn religieuze achtergronden
gegroeid. De diversiteit wordt zichtbaarder.
Normalisering:
Normalisering is een proces dat erop gericht is om iets meer normaal te maken. Het gaat niet
langer over minderheden die de uitzondering zijn in een blanke samenleving. Leven en werken in
diversiteit is de realiteit.
Bij die normalisering speelt ook opnieuw een demografisch effect. Waar ouderen de samenleving
nog zagen veranderen van een dominant blanke samenleving naar een superdiverse realiteit,
hebben veel kinderen en jongeren nooit een andere realiteit gekend. Zeker niet in de steden.
Diversiteit is overal in onze samenleving. Het proces van normalisering is geen rechtlijnig proces,
maar gaat gepaard met vallen en opstaan (bv: negatieve ervaringen met ‘vreemdelingen’,
ervaringen met racisme,…). Bovendien is normalisering een onafwendbaar proces.
, 2.Wat is inclusie?
Als maatschappelijk werker ga je een bruggenbouwer zijn. Je werkt aan verbinding tussen mensen en
de samenleving, zodat men het gevoel heeft dat men
hier thuishoort en men zich betrokken voelt bij deze
samenleving (= idee van inclusie). Hoe we dit gaan
doen gebeurd in 5 stappen.
Stap 1: Als mensen hier aankomen dan zijn er
verschillen, maar het is dan wel belangrijk iedereen is
hier welkom.
Stap 2: Mensen die hier toekomen, die hier komen wonen of verblijven, moeten het gevoel hebben
dat ze zich veilig voelen in dit land.
Stap 3: Mensen die hier aankomen moeten dan na het gevoel gehad te hebben dat ze zich veilig
voelen, het gevoel krijgen om iets te doen voor dat land en zich ervoor in te zetten.
Stap 4: Om dan uiteindelijk te gaan tot ik voel me verbonden met de samenleving van dat land (=
inclusie: erbij horen ongeacht hun positie, kwetsbaarheden,…).
Stap 5: Men heeft nu het gevoel van als er inclusie is, dan heb ik het gevoel van ik hoor hier thuis.
3. Waarvoor staat de ‘diversiteitsbenadering’ in het omgaan met verschil?
Diversiteitsbenadering = Verscheidenheid in de brede betekenis is het uitgangspunt Hiermee
overstijgt denken in groepen die tegenover elkaar staan (allochtoon-autochtoon, vrouwen-mannen,
homo-hetero, ..)
• Verschillen zijn niet problematisch maar eerder gewoon, overbrugbaar en kansrijk!
• Oog hebben voor overeenkomsten én verschillen
• Verschillen op verschillende domeinen zoals leeftijd, ras er is niet iets als ‘de Belg’
• “het principe van de erkende gelijkheid en de erkende diversiteit” Hoffman, resulteert in
inclusief denken en handelen vertrekken vanuit het gemeenschappelijke (werknemers)
4.Leg uit het competentiemodel van Fantini uit, waarom staat bewustzijn (A+) centraal?
A+: je moet je bewust zijn van jezelf (bv: wie ben ik, welke vooroordelen heb ik, hoe denk ik, welke
gedachten heb ik bij bepaalde situaties,…), kritische kijk op zichzelf in sociale situaties, verandering
brengen bij zichzelf in relatie tot anderen, kritisch omgaan met de realiteit = centraal punt!
A: Attitude of grondhouding (respect, empathie, zichzelf in vraag kunnen stellen, bewust voordelen)
K: Kennis of knowledge
S: Skills of vaardigheden (luisteren, vragen stellen, onderhandelen, eigen gedrag aanpassen)
Als je jezelf niet bewust bent van jezelf kan je nooit de juiste attitude, skills of kennis opbouwen
5.Wat is een positief scenario van omgaan met verschil?
• Sociaal werk vanuit superdiversiteit vertrekt vanuit een positief scenario waar hoop en
empowerment centraal staan
• Oog voor meervoudige en complexe identiteiten + machtselementen vormen kern van
kruispuntdenken of intersectionaliteit.
• Deze kijk laat een mw’er meervoudig verbinden met: cliënt, netwerken, samenleving,
zichzelf en zijn eigen socialisatie
• Hierbij sluiten we aan bij het normatief kader doel: sociale ondersteuning bij integratie,
verantwoordelijkheid en sociale rechten
• hierdoor is het heel belangrijk om te leren omgaan en respect te hebben voor diversiteit