Belangrijke stromingen
1. Logisch positivisme (1930 – 1960)
- uit Weense kring afkomstig
- filosofie zuiveren vh speculatieve (filologie & metafysica)
- Helderheid brengen
- Vluchteten uit Oostenrijk & Duitsland naar Angelsaksiche landen
- Tot eind ’50 dominerend in A.F.
- Verifactioinisme
- Natuurwetenschap (alle wet. 1)
- Synthetisch/ a posteriori
- Analytisch / a priori
- Geïnspireerd door Tractactus (omgekeerd niet!)
- Funderingsdenken (rat. /emp./ …)
- Behaviorisme (Ryle) : gedragsdisposities id psychologie
- Quine – Sellars – Popper : kritiek op ^, neerslag logisch positivisme
2. Fenomenologie (eind 19e – begin 20e E)
- Directe ervaring, vrij van theoretische veronderstellingen
- Edmund Husserl: grondlegger
- Eidetische reductie
- Fenomenologische reductie / epochè
- Husserl wilt kloof tussen rationalisme/ middelen & irrationalisme/ doeleinden dichten
- Radicale epochè: leefwereld in het feitelijke geen subjectieve factoren
- zo: intentionaliteit vh bewustzijn
- Via schrift ideële objecten objectiveren
- Merleau-Ponty: ex. Fenomenoloog
- Taal als ‘tussengebeid’ kennis & realiteit
- Taal : reflexief (spreken over spreken)
3. Hermeneutiek (19e E)
- ~interpretatieleer
- M.H.: dingen/ fenomenen immanent beschrijven
- Dingen zijn tuigen bv. Hamer in praktische context
- Dasein bevindelijkheid en verstaan
- Extentiaal – onvoldoende fundament van taal is rede
- Bevindelijkheid -> gepraat (=taal)
- Hans-Georg gadamer
- Herm. = verstaan = ontlogie (zijn)
- We komen terecht in een gesprek (=beheersen)
4. Semiotiek (19e – 20e E)
- Linguistic turn (Rorty)
- Werkelijkheid vanuit taal
- ~sêmeion (Grieks) = teken
- Teruggaan naar de principes
- Studie van tekens, tekensystemen & betekenisprocessen
, - 2 stromingen: De Saussure (tekenopvatting) & Perice (teken & symbool centraal in taal &
communicatie
- komen samen in het postmodernisme
- Peirce’s semiosis
- Eco: 3 dimensies semio. Fenomeen semiosis
- De Saussure: taalteken
signifiant, signifié, langue, parole
- Barthes voegt connotatie & denotatie toe
- Denotative & connotatie -> mythe & ideologie (circulari & ‘natuurlijk’)
5. Postmodernisme (vanaf 20e E)
- Relatie denken & taal
- Taal =/ neutraal
- Derrida : deconstructiemethode, omkering differenties, indicatieve & expressieve tekens
- Lyotard : voert term postmodern in, =/ grote verhalen, taalspelen, geschil, sublieme,
ontvankelijkheid
- Alles wordt relatief
- Foucault: praktijk vh spreken & schrijven
- Foucaults grensverschijnslen, procedures, methodische eisen, analyses, kritiek op het
christendoom, zelfzorg
=> ommekeer en vaak verloochening van tradities
6. Kritische theorie (20e E)
- 1923: Frankfurt, Institut für Socialforshung -> later: Frankfurter Schule
- Experimenten met marxistische ideeën
- Marx Horheimer
- Weg uit Frankfurt, veel joodse denkers
- Interdiscipliniar onderzoek in de sociale & humane wetenschappen
- Zagen Verlichting als totalitarisme
- Kritieken op maatschappij
- Adorno: kunst als maatschappij kritiek, werkte met Horkheimer aan ‘Dialektik der
Aufklärung’
- H&A: Verlichting = totalitair en instrumentele rede vevordert geweld
- Hénaff stelt 4 thesen
- Habermas: communicatief handelen/ rat. = geligheidsaanspraken, discoursethiek
7. Actuele kritische theorie
- Chomsky: generatieve taalkunde, I & E-language
- Discussie Foucault & Chomsku
- Virno: virtuositeit, taakundige act = praxis, performatieven, afasie, natuurlijke geschiedenis,
verbetert Chomsku in de discussie met Foucoult