Inleiding tot de psychologie
Toelichting bij het examen
• ‘Primacy effect’: de eerste informatie die je krijgt, dat doorweegt
o Speelt ook bij een mondeling examen à als je begint met beste vraag = beter
o ó ‘Recency effect’: bij kennen v/h primacy effect weegt de laatste informatie door
• Examen: 40 meerkeuzevragen, 4 alternatieven/vraag à 1 correct antwoord + 3 afleiders
o ‘Afleiders’ moeten vr iemand die er niets van af weet even waarschijnlijk zijn als het
correcte antwoord
• Quotering: bestraffen van foutieve antwoorden + eliminatiescoring
o Iemand die alles kent (40/40), iemand die niets kent (0/40)
o Iemand die gokt op elke vraag zonder bestraffing: 40 x (1/4 x 1) = 10/40
o Iemand die gokt op elke vraag met bestraffing: 40 x (1/4 x 1 + ¾ x (-1/3)) = 0/40
• Rationele redenering bij deze quotering:
1) Je kent het juiste antwoord à géén bestraffing
1 x 1 + 0 x (-1/3) = 1 punt
2) Je kan 2 foute alternatieven uitschakelen
1/2 x 1 + 1/2 x (-1/3) = + 1/3
3) Je kan 1 fout alternatief uitschakelen
1/3 x 1 + 2/3 (-1/3) = + 1/9
4) Je kan geen foute alternatieven uitschakelen
1/4 x 1 + 3/4 x (-1/3) = 0
• Cesuurbepaling: hoe transformeren we x/40 naar y/20?
o NIET volgens de ‘schoolmeestermethode’ (y = x/40 x 20)
o WEL volgens de ‘methode De Groot’
§ Vooraf: 10-tal ‘cesuurvragen’ = essentiële zaken, niet te moeilijk, niet te
gemakkelijk, geschikt voor een “grensstudent” è vooraf geselecteerd
§ Na het examen bepalen van de moeilijkheidsgraad (p-waarde) van alle
cesuurvragen = proportie studenten die vraag juist hebben beantwoord
§ Daarna berekening gemiddelde v/d p-waarden van de 10 vragen
Gemiddelde = proportie studenten die verdient te slagen
§ Vervolgens nagaan in de cumulatieve resultatenverdeling met welke uitslag dat
de p-waarde overeenkomst à x/40
§ Dan lineaire transformatie van die x/40 naar een punt op 20 (exacte
transformatie niet vooraf bekend)
t Bv. gemiddelde p-waarden = 0.60 (60% v/d studenten verdient te slagen)
Punten op 20
è Cumulatieve verdeling resultaten: als 200 studenten, 1 met 40 (0.005), 2
met 38 (0.015)… tot cumulatief = gemiddelde p-waarden (21/40 (0.605))
è Examen iets makkelijker dan de cesuurvragen, dus men moet iets meer
halen dan 20/40 MAAR omgekeerde is ook mogelijk en dan moet men
.
10 . maar 17/40, 18/40 of 19/40 halen à maar op voorhand niet te bepalen!
è Daarna lineaire transformatie zoals hiernaast
. .
21
Punten op 40
1
,Hoofdstuk 1: om te beginnen (vooral over de methodologie)
• We worden voortdurend geconfronteerd met ‘psychologie’: op TV, radio, kranten,
boekenwinkel, etc… MAAR meestal geen wetenschappelijke psychologie
o Term wordt zowel overschat als onderschat
• Wat is psychologie en wat is het niet?
o Roediger et al. (1996): wetenschappelijke studie v/d mentale processen & gedrag
o Zimbardo et al. (2009): de empirische studie v/h het gedrag & mentale processen
o American Psychological Association (APA): grootste beroepsvereniging van
psychologen in de wereld, niet allen Amerikanen à 48 divisies
o Ook andere wetenschappen bestuderen het gedrag: economie, criminologie
sociologie MAAR groot verschil in de gebruikte methoden
o ó Ongefundeerde uitspraken van pseudowetenschappelijke aard
§ Pseudowetenschap = elke poging om fenomenen uit de natuurlijke wereld te
verklaren die niet gebaseerd is op empirische obsvervatie of de
wetenschappelijke methode, bv. astrologie, grafologie, toekomstvoorspelling…
§ MAAR: in VS hecht 40-75% v/d surveillanten geloof aan bv. telepathie
§ Studie van Daryl Bem: mensen zijn wel in staat om de toekomst te voorspellen
à verschenen in toptijdschrift (experiment in HB op p. 19)
t MAAR na 100j pogingen het experiment mislukt te herdoen geen enkele
evidentie voor extrasensorische perceptie
• Het Freudprobleem = de associatie van psychologie met de psychoanalyse
o Zeer veel mensen associëren Freud (of Jung) met de psychologie MAAR zij waren
géén psychologen & <10% van de APA-leden onderschrijven zijn ideeën
§ Leidde wetmatigheden af uit klinische gevalstudies (≠ psychologische methode)
o Maar bij het vernoemen van Hubel & Wiesel, Sperry, Simon of Kahneman & Tversky
(allemaal nobelprijswinnaars voor psychologisch onderzoek) kent men ze niet
• Drie methodologische eisen/kenmerken voor wetenschappelijk onderzoek
1. Systematisch empirisme
§ Vertrekt vanuit sensorische ervaring en observatie als onderzoeksgegevens
§ Er zijn géén gezagsargumenten!
t De uitleg v/e nobelprijswinnaar is niet meteen juist vanwege hun aanzien
t Relatief ‘nieuw’ fenomeen: vb. astronoom Francesco Sizi ó Galileo
§ Gebrek hieraan kan zorgen voor vergissingen, bv. Benjamin Rush die
aderlatingen gebruikte om patiënten met gele koorts te behandelen
t Hij zij “elke keer is ik dat doe, zakt de koorts tenzij de patiënt te ziek was”
§ Kritiek van Karl Popper op de psycho-analyse: de verklaringen komen altijd
achteraf & zijn nooit voorspellend (hypothese) en dus niet wetenschappenlijk
2. Publiekelijk verifieerbare kennis
§ Eis van de repliceerbaarheid: dezelfde procedure moet leiden tot dezelfde
resultaten anders is het niet wetenschappelijk!
§ Belang hierbij van peer review in de wetenschap: anonieme beoordeelaars die
ook geschikte onderzoekers zijn en controleren op wetenschappelijkheid
2
, 3. Toetsbare theorieën en uitspraken
§ Een theorie moet falsifieerbaar zijn: fouten moeten aantoonbaar zijn, je moet
kunnen aantonen wat het geval is als je theorie niét klopt
t Bv. het bestaan van god: je kan niet aantonen wat als die (niet) bestond
t Dit is ook het probleem van de psycho-analyse: bv. idee dat “Nixon een
oeidipale drang naar falen” had, m.b.t. Watergate & 2e termijn MAAR wat
als zijn vliegtuig tijdens zijn 1e termijn was neergestort (in volle crescendo)?
§ Toetsbaarheid kan variëren met de tijd! Bv. we weten bepaalde dingen die we
vroeger niet wisten (bv. intelligentie tss mensen in de tijd van Aristoteles)
• Het vijfstapsproces van de wetenschappelijke methode
1. Hypothese ontwikkelen
§ Hypothese = een uitspraak die het resultaat van een wetenschappelijke studie
voorspelt
t Vb. er zijn 2 methodes om kinderen te leren lezen (A & B): “methode A zal
beter zijn dan methode B”
§ Hierbij moet je operationele definities vastleggen: exacte procedures om
experimentele condities & metingen van resultaten vast te leggen
t Vb. definiëren van “beter”, “lezen”…
2. Gecontroleerde test
§ Onafhankelijke variabele hier belangrijk: de variabele die door de onderzoeker
gemanipuleerd wordt en waarvan men het effect wil naargaan
t Vb. men manipuleert de leermethode, experiment met leren lezen via
methode A & B
§ We passen randomisatie toe: enkel gebruik maken van toeval voor het
vastleggen van de aanbiedingsvolgorde van de stimuli of toewijzen van
proefpersonen aan condities
t Vb. men neemt een grote groep kinderen en op toeval laat je bepalen of
ze in een klas terecht komen waarin ofwel methode A of methode B wordt
gebruikt om te leren lezen
- Als goed verdeeld geen grote, systematische verschillen tussen beide
groepen als deze groot genoeg zijn
3. Objectieve data verzamelen
§ Verzamelen van gegevens (data) om je hypothese te testen
§ Belangrijk: afhankelijke variabele = het gemeten resultaat v/e studie, de
responsen van deelnemers in een studie
t Vb. hoe snel de leerlingen kunnen lezen, hoeveel fouten ze kunnen lezen…
4. Analyse van de resultaten
§ Op basis van statistische analyse van de resultaten: aanhouden of verwerpen
v/d hypothese
5. Publiceren, bekritiseren, repliceren van de resultaten
• Drie belangrijke kenmerken/noties ter beoordeling v/d kwaliteit van een test
o Standaardisatie: ‘Hoe moet ik precies meten?’ (Steeds op dezelfde manier)
o Betrouwbaarheid: ‘Hoe precies is de meting?’ (Correlatie test met zichzelf)
o Validiteit: ‘Meet test wat men beoogt te meten?’ (Correlatie test met criterium)
§ Opmerking: betrouwbaar ≠ valide MAAR valide = betrouwbaar
3
, t Bv. test kan nauwkeurig zijn maar iets anders meten dan wat zou moeten
• Types van psychologisch onderzoek
o Naturalistische observatie: vaak een eerste stap in meer gecontroleerd onderzoek
§ Louter kijken/observeren buiten het laboratorium, in de natuurlijke situatie
§ Vb. kinderen die kijken naar geweld op TV: i/d VS heeft gemiddelde 18-jarige al
18.000 moorden fictieve gezien MAAR zegt nog niets over hun gedrag zelf
§ PAS OP: mensen/dieren kunnen zich anders gedragen wanneer ze
geobserveerd worden
o Gevalstudie: uitvoerige studie van 1 persoon of 1 geval
§ Vb. Anna O., de patiënt op wie Freud zijn theorieën baseerde
§ Mag niet zomaar veralgemeend worden + gevaar van getuigenverklaringen
§ Toch zijn er gevalstudies in de neuropsychologie die niet zomaar opnieuw
gedaan kunnen worden én waar men toch dingen uit kan afleiden
t Bv. ongeluk met staaf waarbij persoon overleefde & karakterwijziging
o Interview
§ Directe bevraging van respondenten
§ Belangrijk is hier bevraging op een neutrale manier: training vereist!
§ Vb. bij 1500 jongeren duidelijk verband tss kijken nr geweld & agressief gedrag
t Maar hoe verloopt die causaliteit? Oorzaak niet aangetoond!
o Surveyonderzoek:
§ = Het verzamelen van opinies over één of meerdere onderwerpen via een
steekproef, o.b. waarvan de onderzoeker een besluit trekt over hele populatie
§ Belang van representativiteit en waarheidsgetrouwheid
t Vb. foute survey: survey over presidentsverkiezingen via opbellen, maar
alleen rijken hadden telefoon (die ook vaker voor republikeinen stemmen)
t Vb. W.E.I.R.D. participants: western educated industrial rich democratic
o Psychologische tests: testen aangewend voor het meten van allerlei variabelen
§ Soorten tests:
(1) Cognitieve tests (informatieverwerking):
- Bv. Intelligentietests of schoolvorderingstests
• Individueel: afnemen bij één proefpersoon/keer, tijdsinefficiënt
MAAR meest accuraat & kwalitatief
• Collectief: afnemen bij een groep personen/keer, tijdefficiënt MAAR
weinig accuraat & niet kwalitatief
o Bv. Raven’s Progressive Matrices: iedereen krijgt opgaven
voorgelegd, op tijd en van gemakkelijk naar moeilijk; voordeel
hier is dat niet-talige test, dus vrij universeel af te nemen
(2) Persoonlijkheids- & attitudetests: bv. vragenlijsten of projectieve technieken
- Bv. vragenlijsten of projectieve technieken
• Vb. Rorschachtest: symmetrische inktvlekken op blad papier, wat je
erin ziet, zegt iets over je persoonlijkheid à zeer controversieel
• Vb. Thematic Appreciation Test: afbeeldingen waarbij persoon
verhaal moet vertellen bij de afbeelding(en), zou iets zeggen over
eigen dyamiek à ook controversieel
4