Ontwikkelingspsychologie
Aanvankelijk enkel aandacht voor het kind, later de adolescentie pas bestudeerd
toen kinderen langer school liepen (in een soort “overgangsfase” terecht geraakt)
Deze jongeren ontwikkelden eigen gedragspatronen, een eigen cultuur
Nadien begreep men dat ontwikkeling een heel leven verder loopt. Eerst kwam de
focus op ouderen en hun specifieke thema’s. Later begon men te zien dat de
volwassenheid geen stabiele periode is zonder veel verandering, en kwam interesse
voor patronen in de evolutie van volwassen-zijn. Uiteindelijk ontstond de
psychologie van de levensloop
Wetenschappelijke benadering i.p.v. dagboek van een mama of uitspraken als : het
verstand komt niet voor de jaren
Eerste versie van deze wetenschap werd genetische psychologie genoemd, men
dacht dat ontwikkeling vooral erfelijk bepaald was.
Zowel biologische als culturele verschillen bepalen het tijdstip van verandering. Hoe
ouder men is, hoe meer cultureel bepaald de ontwikkeling is vb. werken of studeren,
wie ontmoet je, al dan niet kinderen hebben.
Veel invloeden tegelijk : behoren tot een bepaald cohort ( belangrijke
maatschappelijke gebeurtenissen) – normatief (leidt tot conformiteit vb op 6 jaar
naar de basisschool) – leeftijdsgebonden (wanneer begint de puberteit)
Elk wezen hoort tot een context (micro-meso-macro niveauUitspraken over de
ontwikkeling van kinderen gaan over gemiddelden
Hoe ontwikkelen?
Trapjes: stadia theorie: elk stadium heeft nieuwe verworvenheden die er voordien
nog niet waren … (van niet komt er iets opeens kan een kind lopen, opeens is een
kind zindelijk)
Geleidelijk: verandering gaat geleidelijk, eigenschappen verdwijnen of verschijnen
niet, maar worden meer, minder, preciezer, beter … (kind dat leert spreken eerst
kent ze een paar woorden, 2 jaar later kent ze der al een stuk meer taal verfijnt)
Patroon verschilt naargelang ontwikkelingsdomein
Basics
Ontwikkeling is levenslang: stopt niet in de volwassenheid !
Ontwikkeling is multi dimensioneel
(veel invloeden door elkaar, vooruitgang en achteruitgang, en impact van het
biologische, het cognitieve en het sociaal emotionele…)
Gevoelige periodes voor bv taal of hechting. Dit betekent dat als in een vroege
periode iets ontbreekt, dit soms niet meer in te halen valt.
Zelfsturing: mensen ervaren een zekere vrijheid, zijn niet louter een product van
toevallige genen in combinatie met toevallige omgevingsinvloeden. Men wordt zich
geleidelijk aan bewust van zichzelf, en van de keuzemogelijkheden
,Methodisch onderzoek
Stap 1: stellen van relevante vragen (Bv. Adoptie: Is het normaal dat geadopteerde
kinderen uit het buitenland vroeger in de puberteit geraken?)
Stap 2: formuleren van een hypothese = een toetsbare voorspelling (Bv: Adoptie:
Kinderen afkomstig uit het buitenland geraken sneller in de puberteit.)
Stap 3: een strategie ontwikkelen om goed onderzoek op te zetten =
operationalisering. Begrippen kunnen omzetten in meetbare concepten
Vb. hoe meet ik “welbevinden” van kinderen met of zonder een huisdier
Soorten onderzoek (om iets te bewijzen)
Experiment opzetten: Bv. groep kinderen met ADHD op suikervrij dieet, andere
vergelijkbare groep kinderen zonder dieet
Correlationeel onderzoek: is er een verband tussen iets? Is er een oorzakelijk verband
tussen? Bv. is er een verband tussen gewelddadige games spelen en agressief
gedrag? Zegt eventueel enkel dat het samen voorkomt, zegt niets over oorzaken
Survey: grote groepen pubers vullen vragenlijsten in over seksuele ervaringen
Observatie: Bv. taal van baby’s, video interacties met ouder …
Case study: wilde van Aveyron (kind die in het woud opgroeide), bepaalde
psychiatrische aandoeningen (vreemd gedrag waar voorlopig geen antwoord op is
is maar 1 persoon die dit heeft) …
Meten van verandering
Longitudinaal onderzoek: gedrag en veranderingen daarin worden doorheen de tijd
bij dezelfde groep gemeten.
Bv. taal volgen bij een groep kinderen vanaf 0 tot 5 jaar
Dwarsdoorsnede onderzoek: participanten van verschillende leeftijden worden met
elkaar vergeleken.
Bv. blijft IQ constant of is er neergang vanaf een bepaalde leeftijd ? 5 –15 – 25 … 75
jaar. Probleem: verschillen zijn soms afhankelijk van cohort (=leeftijdsgroep)
verschillen (vroeger had je nog geen internet, tv… dus hun kennis was toen veel
beperkter dan personen die nu dezelfde leeftijd hebben)
Cross-sequentieel onderzoek: combinatie van voorgaande
Bv. groep 5 - 10 - 15 jarigen testen op vlak van morele ontwikkeling en deze drie
groepen vervolgens om de x tijd opnieuw onderzoeken
Babytijd
,Vooraf
Reeds lang in verwachting : voor de conceptie …
Soms moeizaam : problemen met fertiliteit
Zwangerschap : fascinerend ontwikkelingsproces – zie cursus biologie en
neurobiologie
Pasgeboren
Apgar score: vijf functies worden meteen na de geboorte en vijf minuten nadien gemeten
Appearance (huidskleur)
Pulse (hartslag)
Grimace (reflexen)
Activity (spierspanning)
Respiration (ademhaling)
Lage score: Mogelijks problemen al voor de geboorte, of veroorzaakt door de geboorte zelf
(zuurstoftekort)
Nestblijver of nestvlieder?
Portmann: de mens een jaar te vroeg geboren, in vergelijking met dieren. De baby
is totaal afhankelijk van hulp. Nestblijvers komen hulpeloos ter wereld, nestvlieders
hebben maar 1 jong per dracht en zijn van bij de geboorte al redelijk goed ontwikkeld
vb. een veulen kan zich meteen voortbewegen. De baby heeft kenmerken van beide.
eerste levensjaar = bijzondere betekenis nog een psychosociale baarmoeder nodig
zodat het kind leert rechtop lopen, taal en zelfbewustzijn kan ontwikkelen. Na het
eerste levensjaar psychologische geboorte.
Invloed van prematuriteit voor de ouder
Fragiele en kwetsbare baby – angst of het kind overleeft met soms zelfs een blokkade
naar hechting.
Verantwoordelijkheid overgenomen door de medische wereld geen roze wolk
en genieten van de baby MAAR gevoel van verlies van controle
Premature geboorte = vaak een trauma de wijze waarop (dringende bevalling met
gevaar …) bepaalt veel nadien. Vaak gevoelens van desoriëntatie, angst. Soms
affectless shock (=versteend reageren)
Meer risico op postnatale depressie of posttraumatische stress stoornissen – veel
schuldgevoelens (niet zorgzaam genoeg, straf voor negatieve gedachten).
Uitspraken van moeders : ik weet dat dit mijn kind is maar ik voel mij geen
moeder …
Naar huis mogen is opnieuw stress : zal het lukken (kind was bv lange tijd aan de
monitor, ziekenhuis is een veilige omgeving)
Lichamelijke groei
, Grote veranderingen in lichaamsverhoudingen : groot hoofd (van 1/3 naar 1/8 als
volwassene)
Hersenen bij de geboorte slechts ¼ van die van een volwassene, op 3 jaar is dat 75 %.
Belang van voeding en stimulatie in deze periode !
Skelet kan aanvankelijk het lichaamsgewicht niet dragen, moet groeien en harder
worden (schedel)
Groei
Kind groeit van
Boven naar onder: door de rijping in de hersenen kan het kind eerst doelgericht de
spieren van het hoofd gebruiken, nadien de romp en vervolgens de onderste
ledematen.
Van centrum van lichaam (binnen) naar buiten: eerst komen de schoudergewrichten
onder invloed van de sturing van de hersenen (rollen) , later ellebogen, polsen,
vingers …
Eerst eenvoudig, dan complex
Kinderen worden onderling vergeleken: percentielen (98 percentiel: op 100 kinderen zijn er
98 die minder zwaar zijn dan mijn kind & 2 op 100 zwaarder)– groeicurve
Groeifactoren: genetische aanleg, hormonen, voeding
Reflexen
= erfelijk voorgeprogrammeerde reacties
Sommige zijn van voorbijgaande aard (= verdwijnen na bepaalde tijd) maar hebben
nut, Bv. zoekreflex, zuigreflex, grijpreflex, loopreflex … functie: om in leven te
blijven (eten binnekrijgen, uzelf beschermen…)
Sommige reflexen lijken overblijfselen van verre voorouders = archaïsche reflexen,
Bv. Babinski-reflex (teentjes spreiden als je over de voetzool wrijft van boven naar
onder), Moro-reflex (armen open en terug naar het lichaam brengen bij plotse
verandering van positie)
Meeste reflexen verdwijnen rond 3 maanden, als de cortex het overneemt
Baby slaapt 2/3 van de tijd – meeste wat gebeurt is onbewust
Ontwikkeling motoriek
1. Kijkstadium (0-3maanden): blik steeds beter richten, volgen van een voorwerp door
hoofdje te draaien (baby kan niet anders doen, niet zo veel motoriek)
2. Grijpstadium (3 tot 6 maanden): het kind kan zijn armpjes nu bewegen naar een
voorwerp toe (reiken) later de rijfgreep (naar zich toe brengen), rond 6 maanden
grijpen met de volle hand en als ook de vingers fijner kunnen werken : de
pincetgreep (1 jaar) en de tanggreep (alle vingers rond een
voorwerp)
3. Zitstadium (6-9 maanden): kind kan zich met hulp van een
volwassene optrekken van ruglig naar zit. Kind kan