Samenvatting
Onderzoeksmethodologie
Introductie
Methodologisch denken = studie van wetenschappelijke methoden, procedures en werkwijzen, die moeten worden gebruikt om
kennis te verwerven en om de wetenschap vooruit te helpen
Grootte van je steekproef is bepalend voor de kwaliteit van je resultaten, je kan dit nooit als populatie bekijken want niet iedereen
vult die enquête
BIAS = foutenbronnen, deze moet je proberen te vermijden
- Je kan nooit een foutloos onderzoek maken, proberen deze zo laag mogelijk houden
Onderzoeksoriëntatie en design
Design:
Wat? Waarom?
Wat intrigeert mij? Waar wil ik meer over weten/beter Waarom zal dit voor anderen interessant genoeg zijn om
begrijpen? Wat zijn mijn belangrijkste onderzoeksvragen? gepubliceerd te worden voor praktijkmensen of
beleidsmakers? Is het onderzoek te verantwoorden als
'bijdrage aan kennis'?
Hoe – conceptueel? Hoe – praktisch?
Welke modellen, concepten en theorieën kan ik Welke onderzoeksstijlen en technieken zal ik gebruiken om
gebruiken/ontwikkelen om mijn onderzoeksvragen te mijn conceptueel kader toe te passen (zowel om materiaal te
beantwoorden? Hoe kunnen deze worden samengebracht in verzamelen als te analyseren)? Hoe krijg en behoud ik
een conceptueel basiskader om mijn onderzoek te sturen? toegang tot informatiebronnen?
Leerresultaat:
- In staat zijn de toepasbaarheid en effecten van een onderzoeksstrategie te evalueren
- Het verschil begrijpen tussen correlatie en causaliteit
o Correlatie = statisch verband tussen variabelen
o Causaliteit = verandering in de ene variabele veroorzaakt verandering in de andere variabele
➔ Verkeerde causaliteit leidt tot slechte managementaanbevelingen → kenmerken verkeerde causaliteit
▪ Er is geen verklaring voor causale verband: bv randomness
▪ Het is andersom: bv mensen met kanker krijgen neiging om te roken → andersom
▪ Ontbrekende var
▪ Andere redenen: bv verkeerd model testen
- Een onderzoeksonderwerp vanuit verschillende perspectieven kunnen bekijken
- Kunnen starten met het ontwerpen van een eigen onderzoeksproject
1
,Turtle head
= hoofd schildpad bepaald over wat het gaat
Onderzoeksoriëntatie en -strategie
Ontologie
Wat is de aard van sociale entiteiten?
- Objectivisme = objectief iets dat we kunnen meten, vb. hoe gaat het nu met jou tijdens de coronacrisis,
o Sociale fenomenen en hun betekenissen hebben een bestaan dat onafhankelijk is van sociale actoren
- Constructionisme = realiteit wordt geconstrueerd door individuen, nieuwe werkelijkheid gecreëerd
o Sociale fenomenen en hun betekenissen worden voortdurend tot stand gebracht door sociale actoren
o Onderzoeker presenteert altijd een specifieke versie van de sociale werkelijkheid
o Kennis is onbepaald
Epistemologie
Positivisme: epistemologisch standpunt dat pleit voor toepassing van methoden van natuurwetenschappen op de studie van de
sociale werkelijkheid
- Fenomenalisme: alleen door zintuigen bevestigde verschijnselen en dus kennis kunnen werkelijk als kennis worden
gerechtvaardigd.
- Deductivisme: het doel van theorie is hypothesen te genereren die getoetst kunnen worden.
- Objectivisme: wetenschap moet op een waardevrije manier worden bedreven.
→ Wetenschappers houden zich bezig met wetenschappelijke verklaringen, niet met normatieve verklaringen
Interpretivisme: interpreteren wat zij nu voor waar aannemen, andere mensen volledig begrijpen, niet alleen een statistische
vragenlijst maken, een grote stevige enquête met interviews
- Verschillen tussen mensen en de objecten van de natuurwetenschap
- Sociale wetenschappers moeten de subjectieve betekenis van sociale actie begrijpen
o Webers begrip 'Verstehen'.
o Inductivisme: kennis wordt verkregen door het verzamelen van feiten
2
, Realisme
Natuur- en sociale wetenschappen moeten dezelfde aanpak volgen (~ positivisme)
Empirisch realisme: de werkelijkheid kan worden begrepen door de juiste methoden te gebruiken
Kritisch realisme:
- Structuren identificeren die gebeurtenissen en discours genereren
- Structuren die niet spontaan zichtbaar zijn in observaties kunnen alleen worden geïdentificeerd door praktisch en
theoretisch werk
Theorie
Waar iemand zich bevindt, zal hij anders omgaan met de theorie
- Deductief: theorie → hypothese → data verzamelen → bevindingen → bevestiging of verwerping → herzien theorie
o Logica: b alleen uit a afleiden als b een formeel logisch gevolg is van a
- Inductief: dataverzameling → vragen stellen → categorieën vormen → patronen zoeken → theorie ontwikkelen
→ theorie vergelijken
o Logica: Afleiden van b uit a, waarbij b niet noodzakelijk volgt uit a. a kan ons zeer goede redenen geven om b aan
te nemen, maar het garandeert b niet
- Abductie = vorm van logische gevolgtrekking: probeer eenvoudigste en meest wss verklaring van waarneming te vinden
o ‘Beste beschikbare', of 'meest waarschijnlijke' → afleiding naar de beste verklaring
o Vb: gras is nat; als het regent wordt het gras nat; het heeft dus geregend. Maar ook andere verklaringen
o Logica: afleiden van a als verklaring voor b, meerdere mogelijke verklaringen voor b
3 belangrijke filosofen:
- Herbert Simon: de mens is een beperkt rationeel mens, we kunnen niet alle informatie verwerken in ons brein
- Karl Popper: theorie in empirische wetenschappen kan nooit worden bewezen, maar wel gefalsificeerd door andere
wetenschappers
- Kuhn: " nieuwe wetenschappelijke waarheid zegeviert niet door haar tegenstanders te overtuigen en het licht te laten zien,
maar eerder omdat tegenstanders uiteindelijk sterven, en nieuwe generatie opgroeit die ermee vertrouwd is."
Waarde
Kan de overtuigingen of gevoelens van een onderzoeker weerspiegelen
Kan op alle punten in het sociale onderzoeksproces vooringenomenheid veroorzaken, bv:
- Keuze van onderzoeksgebied en -methoden
- Formulering van onderzoeksvraag, onderzoeksopzet en gegevensverzamelingstechnieken
- Uitvoering van de gegevensverzameling analyse en interpretatie van gegevens
- Conclusies
3
Kan affiniteit of sympathie opwekken, vooral voor underdoggroepen.
Kan in strijd zijn met de waarden van veel managers.
, Leg 1 – probleemstelling en onderzoeksvraag
5C-kader (Lange & Pfarrer, AMR, 2017):
- Common Ground: Identificeer primaire literatuur, communiceer wat al bekend is.
- Complication: een probleem, een puzzel, een wending in het lopende academische gesprek.
- Concern: de complicatie moet van belang zijn.
- Course of Action: hoe ga je de complicatie aanpakken en oplossen
- Contribution: aan de literatuur (theorie), aan methoden, aan de praktijk
Leg 2 – conceptueel model
Variabelen
Bij formuleren onderzoeksvraag, gebruiken van variabelen (onafhankelijke en afhankelijke)
Geoperationaliseerde concepten met verschillende waarden
- Waarden: kwalitatief of kwantitatief
- Niveau: nominaal, ordinaal, interval/ratio
Afhankelijke variabele Y en onafhankelijke variabele X
- Variabele kan zowel afhankelijk als onafhankelijk zijn
o Binnen hetzelfde onderzoek
o Over onderzoek heen
3 soorten variabelen:
- Controle variabele = variabele waar je niet geïnteresseerd voor bent, vb. de grootte van het bedrijf (wanneer je wilt kijken
hoeveel euro’s er verloren zijn gegaan bij bedrijven tijden de corona)
o Werkelijk meten wat je wilt meten, controle uitvoeren
o Onderzoek op welzijn: controle op leeftijd, studie
4